Ik hou van verval. Het is de humus waarop iets nieuws kan groeien. Misschien is ‘kunstmest’ een beter begrip.
Op kunstmatige aarde zullen duizend kunstmatige bloemen bloeien.
Maar ik ontmoet vaak weerstand als ik de lof van de huidige decadente tijd zing.
Wij, hier in het Westen, zelfs in Nederland, zijn nog steeds spraakmakend als het om wetenschappelijke ontdekkingen gaat. De octrooienwinkel blijft certificaten uitleveren.
En kijk eens naar de kunst. Oké, er zijn geen Rembrandts en Van Goghs die in het oog springen, maar onze modekoningen zijn zonnekoningen en worden in de hele wereld aanbeden. En nog steeds zijn de bedrijven die de strijd opnemen tegen het water in de hele wereld populair en moeten ze komen opdraven als er weer een tsunami is geweest of een verschrikkelijke dijkdoorbraak.
Niks decadentie. En moreel verval? Valt erg mee. Waar vroeger iemand met zijn hand in de kas zat en vijfhonderd gulden jatte, stelen ze nu twee miljard euro uit het bouwfonds. Het verval van de moraal is, omdat het bedrag hoger is, niet erger te noemen.
Sterker: de jeugd wordt slimmer. Internet zorgt ervoor dat meer kennis op een snellere manier te ontsluiten is.
De visie is overal optimistisch.
En toch denk ik dat we in een decadente tijd leven.
Zelfs voor mij, man op leeftijd, is seks makkelijker te krijgen dan veertig jaar geleden. Ik kan, wat ik nooit zou doen, reizen maken naar elk deel van de wereld, ik kan de boeken kopen die ik wil, ik kan mijn verzamelingen, via internet, binnen een week vergroten of completeren.
Ik weet alleen niet goed meer wat mijn moraal is. Het is niet de moraal die ik vroeger had.
Bega ik de vergissing om mijn eigen verval als het verval te zien?
Ik hoef niet ‘goed’ meer te leven. Beloond worden voor goed gedrag is nicht mehr im Frage. Het verschil tussen wat moreel juist is en wat moreel onjuist vervaagt overal. Mijn materialisme is niet slecht meer, mijn soberheid ook niet. Er is geen manier van leven die de boventoon voert, geen disciplinerende religie. Ik vrees God niet, en Hij hoeft mij niet te vrezen. Ik kan zwak zijn. Ik ben Griek, geen barbaar.
Of wel?
Ik schrijf dit in Rome en dat beïnvloedt ongetwijfeld mijn blik. La grande bellezza van Paulo Sorrentino draait hier nog steeds, en ik moet daarom denken aan A Roman Holiday. Niet alleen de film met Katherine Hepburn, maar ook het gedicht van Byron – The Gladiator – waar het begrip ‘a Roman holiday’ voor het eerst werd gebruikt en precies het tegenovergestelde voorstelt van de ‘Roman holiday’ van Capra. Byron beschrijft de decadentie van het bekijken van het leed van anderen. De gladiator die voor het oog van het publiek in de arena moet sterven: ‘Butchered to make a Roman holiday; – all this rushed with blood…’
Maakt mijn ouderdom mij decadent? Mijn hersens begrijpen minder, het zijn ook de woorden die veranderen in hun tegendeel: vrijheid, eerlijkheid, barmhartigheid…
Komt het door mij dat die begrippen veranderen, of komt het door de tijd? De tijd zelf verandert trouwens ook.
Dertig jaar geleden zei Gerrit Komrij tegen mij, in een café: ‘Jongetje toch, het is toch heerlijk dat we in een decadente tijd leven. Het moet nog decadenter! Vooruit!’