De precaire balans van hart en verstand
J.A.A. van Doorn (1925-2008)
AMSTERDAM – In de ruime, zeer ordelijke werkkamer van de vorige week overleden socioloog J.A.A. van Doorn hingen twee portretten. Het eerste kon men verwachten bij iemand die decennialang gold als een van weinige conservatieve intellectuelen en die als socioloog gewend was de maatschappij op een rationele, analytische wijze te observeren. Het was het portret van Alexis de Tocqueville, de man die onlangs nog door Frank Ankersmit werd geprezen als de ‘meest loepzuivere conservatief’, omdat hij als aristocraat de Franse Revolutie weliswaar verafschuwde, maar tegelijkertijd besefte dat deze gebeurtenis onomkeerbaar was. Tocqueville wist ‘hart’ en ‘verstand’ te scheiden en kon het heden intellectueel en rationeel aanvaarden, terwijl zijn historisch besef ervoor zorgde dat hij een scherp oog had voor de waan van de dag en mogelijke ontsporingen. Wie het even rijke als diverse oeuvre van Van Doorn (enigszins) kent – of het nu gaat om zijn wetenschappelijke studies of om zijn vele artikelen en columns – begrijpt dat hij zich verwant moest voelen met Tocqueville.
Het andere portret was veel verrassender: het was een foto van Oswald Spengler. Ook deze cultuurpessimist was een conservatief, maar dan allerminst een koele, rationele. Spengler was een hartstochtelijke ziener, iemand die in de weide van de wetenschap alleen die bloemen plukte waarmee hij zijn profetieën kon versieren. Tevens was hij echter een denker met een scherp oog voor de gevaren van het doorgeschoten rationalisme en zielloos materialisme die sinds de Verlichting zo kenmerkend waren voor de westerse samenleving. In zijn boek Rede en macht (1989) stelde Van Doorn zich weliswaar op het standpunt dat de grondslag van onze maatschappij een rationele dient te zijn, tegelijkertijd had hij – in Nederland de grondlegger van de beleidssociologie – duidelijk afstand genomen van het geloof in de totale ‘maakbaarheid’ van de samenleving en besefte hij dat te ver doorgevoerde rationalisering inhumane, irrationele en destabiliserende gevolgen kon hebben.
Wat voor Van Doorn de diepere betekenis van die twee portretten in zijn werkkamer geweest is, weet ik niet, maar ze illustreren wel zijn neiging om van elke medaille de keerzijde te bekijken. Dat deed hij in de jaren zeventig, toen hij zich keerde tegen de overspannen pretenties van links en de ‘lapzwanzigheid’ van zijn academische collegae, die zonder meer capituleerden voor de eisen van radicale studenten; dat deed hij de afgelopen jaren, toen hij stelling nam tegen het schaamteloze populisme van Fortuyn, Wilders en Verdonk en de hysterische oorlogstoon van allerlei islam-bashers. Leverde hij in de jaren tachtig kritiek op het ‘huilerig antiracisme’ dat elk debat onmogelijk maakte, nu bestreed hij ‘een bijna eensgezinde incorrectheid’ die er op uit leek te zijn moslims voortdurend te beledigen en te provoceren. Of, zoals hij ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag schreef: ‘Nu de meldpunten van de gedachtenpolitie eindelijk zwijgen, hebben we geen behoefte aan alarmsirenes die dagelijks paniek zaaien.’
Terwijl naoorlogse verzetshelden als Leon de Winter en Max Pam fijntjes de draak staken met de botkanker die hem steeds meer aan het bed kluisterde, schreef Van Doorn niet alleen een controversieel boek over het socialistische gehalte van het nazisme, maar bleef hij in opiniestukken en columns ook opkomen voor fatsoen en gezond verstand, voor het precaire evenwicht tussen ‘hart’ en ‘verstand’. De neiging tot provocatie was Van Doorn niet geheel vreemd, en hij kon fel uithalen, waardoor hij op veel anti-islamweblogs fungeerde als de favoriete kop van jut. ‘Gelukkig hoorde ik zojuist dat J.A.A. van Doorn is overleden, scheelt weer een kogel’, schreef ene ‘Pollito’ vorige week donderdag op GeenStijl. Maar wie zijn werk kent, weet dat hij een toonbeeld was van iets waaraan het veel van zijn tegenstanders volledig ontbreekt: beschaving en denkkracht.
ROB HARTMANS
Al die eerste zoenen
Schrijvers en muziek
AMSTERDAM – Schrijvers vragen naar de plaat (lp/cd) die ze mee zouden nemen naar dat spreekwoordelijke onbewoonde eiland, zoals Joost Zwagerman deed voor een speciale editie van het literaire poptijdschrift WahWah die zondag op de burelen van uitgeverij Nieuw-Amsterdam werd gepresenteerd, is vragen om filosofische vergezichten en diepzinnig genavelstaar. Wat is pop, vraagt de oudste deelnemer, Louis Lehmann, zich in zijn bijdrage af. De jongeren weten het wel, maar hebben weer andere problemen: ofwel omdat muziek altijd iets van anderen is geweest (Claire Polders), of omdat popalbums thuis niet werden toegestaan (Ebele Wybenga). Muziek is herhaling (Herman Koch). Muziek is overgave (Maarten Doorman). Muziek is hard werken (ondergetekende).
Zwagerman vertelde bij de presentatie dat naarmate zijn mailbox verder volstroomde – iedereen wilde meedoen en voorzover sommige schrijvers niet gevraagd waren, meldden die zichzelf wel aan – hij last kreeg van een soort canonkoorts. De Rolling Stones, íemand moet toch Sticky Fingers noemen, desnoods met het pistool op de slaap! Maar nee, geen Stones uiteindelijk in de grote WahWah-Rottumerplaat-lijst. Wél ‘het kwartet dat zich The Beatles noemde’ (Lehmann). Het is allemaal een spelletje, in de sfeer van de niet te stuiten opkomst van de popquiz, maar wel een leuk spelletje, al lijken veel van de stukjes uiteindelijk angstwekkend veel op elkaar. Al die hoogst persoonlijk ervaren sensaties. Al die eerste zoenen, of het verlangen ernaar. Al dat gehunker en gedoe, of het nu Lou Reed is die in de hoek van de tienerkamer de snaar doet trillen, of Julien Clerc. Muziek en de liefde, ze horen bij elkaar, zoals Jaap Boots op de presentatie liet horen met het indrukwekkende nummer Kutwijf, op speciaal verzoek van Jessica Durlacher. De schrijvers stonden erbij en keken ernaar, en dachten stiekem allemaal: muziek, dat is toch je ware.
MARJA PRUIS
De man van het bijna-akkoord
Interview met Dennis Ross
AMSTERDAM – De persoon met de meeste inside-kennis over het neteligste probleem van de internationale betrekkingen is de Amerikaan Dennis Ross. Twaalf jaar lang onderhandelde hij namens de regeringen van Bush sr. en Clinton met de plo en opeenvolgende Israëlische regeringen. Afgelopen week was hij in Nederland voor een lezing over het zestigjarig bestaan van de staat Israël.
Ross hengelt opzichtig naar een baan in de volgende Amerikaanse regering, onder meer met zijn vorig jaar verschenen boek Statecraft: And How to Restore America’s Standing in the World. Hij wordt genoemd als mogelijke minister van Buitenlandse Zaken, zowel in een Republikeins als in een Democratisch Witte Huis, en anders als Midden-Oostengezant. Hij heeft zich kalm gehouden in de eerste jaren van het presidentschap van Bush jr., maar nu duidelijk is dat voor hem geen rol is weggelegd onder de huidige president houdt hij zijn kritiek niet langer voor zich.
‘George W. Bush zei simpelweg: als mijn vader, Clinton en Ross geen vrede konden sluiten in het Midden-Oosten, dan kan het niet’, zegt Ross. ‘Daarmee koos hij zonder het te zeggen voor oorlog.’ Over de pogingen van Bush jr. om zijn mislukte presidentschap glans te geven met een last minute vredesdeal tussen Israël en de Palestijnen kan Ross alleen maar smalen. ‘Rice vloog er dan misschien vijftien keer heen, maar wat deed ze er nou werkelijk, en hoe lang bleef ze? De volgende regering, of het nu McCain, Obama of Clinton wordt, zal ongetwijfeld meer doen dan eens in de maand haar neus laten zien.’
Ross heeft ervaring met buitenlandbeleid sinds hij onder Reagan zijn eerste stappen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken zette, samen met onder anderen Francis Fukuyama en Paul Wolfowitz. Vanaf 1988 volgden twaalf jaar bemiddelen in het Midden-Oosten namens de VS, culminerend in het bijna-akkoord van Camp David in 2000. Op de vraag waarom hij zichzelf in staat ziet vrede te sluiten onder de volgende regering, waar dat onder Clinton en Bush sr. niet lukte, geeft Ross een lang antwoord dat neerkomt op één naam: Arafat.
‘Voor een vredesproces heb je leiders nodig met de mogelijkheden en de intentie om vrede te sluiten’, zegt Ross. ‘Arafat had het eerste, niet het laatste. De huidige president Abbas heeft me er eens op gewezen dat Arafat nooit één compromis heeft gesloten waar hij niet onderuit kon. Ik heb het niet doorzien. Ik dacht – net als iedereen, ook mensen in zijn kamp – dat Arafat aan het einde van de rit compromissen zou sluiten. Nu denk ik dat hij altijd voor ogen heeft gehouden dat hij niet de geschiedenis in wilde gaan als de man die Jeruzalem opgaf. Pas achteraf bedacht ik de test die had bewezen of Arafat serieus in het vredesproces meedeed. Ik had leiders van beide kanten op hun nationale televisie moeten laten verklaren: we zitten in een vredesproces en we gaan er een stuk minder uithalen dan honderd procent. Arafat had moeten zeggen: “Alle vluchtelingen hun land terug, Jeruzalem voor ons en de grenzen van 1967, dat gaat niet lukken.”’
RUTGER VAN DER HOEVEN
Lees de rest van het interview op www.groene.nl
Geen vrouw in de spits
Het presidentschap
van Horst Köhler
BERLIJN – ‘De financiële markten hebben zich door winstbejag tot een monster ontwikkeld. (…) en van een duidelijk waarneembaar “mea culpa” is nog altijd geen sprake.’ Als oud-secretaris-generaal van het Internationaal Monetair Fonds weet Horst Köhler, de Duitse bondspresident, waar hij over praat, maar in zijn huidige functie dient hij zich eigenlijk verre te houden van zulke politieke uitspraken.
In tegenstelling tot zijn voorgangers is hij niet bang om zich over actuele vraagstukken uit te laten. En alhoewel hij nooit politicus is geweest, is hij de meest politieke president die Duitsland ooit heeft gehad. Duidelijke taal, daar houdt Köhler van. De econoom kijkt daarbij graag verder dan de tuin van het presidentiële paleis, Schloss Bellevue. Het leidende opinieblad Der Spiegel portretteert hem als een don quichot die op de kwade windmolens van de Berlijnse politiek af stormt.
Toch dienen zijn uitlatingen over de monsterlijke financiële markten ook in een ander licht te worden bezien. De ambtstermijn van Köhler loopt tot juli 2009. Op dit moment zijn de speculaties in volle gang over de vraag of hij voor een tweede termijn van vijf jaar in aanmerking komt. cdu/csu en fdp hebben al aangegeven weer op hem te zullen stemmen. De spd twijfelt en juist hen wil Köhler met zijn uitspraken over de streep trekken. De spd is verdeeld. Köhler doet het goed, eigenlijk precies zoals de sociaal-democraten het graag zouden zien. Hij staat boven de partijen, speelt niet onder één hoedje met kanselier Merkel en deelt op de gebieden van onderwijs, integratie, en ontwikkelingshulp de standpunten van de spd. Zijn kritiek op de financiële markten had geen sociaal-democraat sociaal-democratischer kunnen verwoorden. Maar hij is wel dé kandidaat van de cdu. En hij is een man.
Daarom heeft spd vice-voorzitter Andrea Nahles voorgesteld om Gesine Schwan, rector van de Viadrina Universiteit, net als in 2004 tegenkandidaat te stellen. Zij wordt hierbij gesteund door de Grünen. Het is hoog tijd dat Duitsland eens een ‘Bundespräsidentin’ krijgt, aldus Grünen-prominent Schewe-Gerigk.
De kans dat Schwan de volgende president wordt, is niet groot. Niet alleen haalt ze in de peilingen niet eens twintig procent van de stemmen (tegenover een virtuele 66 procent voor Köhler), de cdu/csu en fdp hebben een ruime meerderheid in de Bondsverzameling, het orgaan dat de president uiteindelijk kiest. Dit kan alleen veranderen als de csu in de komende Beierse verkiezingen gigantische verliezen zou lijden.
En zo wordt een goedbedoelde poging een vrouw in de spits van de republiek te krijgen opeens vanuit het eigen kamp gekritiseerd: oud- spd-minister Renate Schmidt vindt het onverteerbaar dat vrouwen alleen worden gekandideerd als ze bij voorbaat kansloos zijn. ‘Met deze subtiele vorm van vrouwendiscriminatie moet het maar eens afgelopen zijn.’
STEPHAN SWINKELS
One of them
De klassenstrijd
van de Labourpartij
LONDEN – Gordon Brown ontkomt niet aan de Britse inflatie. De premier heeft afgelopen week ruim 385.000 pond per stem op Labour moeten uitgeven in het kiesdistrict Crewe & Nantwich. De regeringspartij koestert daar een meerderheid van 7078 stemmen, maar dreigt de zetel donderdag bij een tussentijdse verkiezing te verliezen aan de Conservatieven. Om de kiezers te paaien heeft Brown 2,7 miljard pond geleend voor een lastenverlichting. Hiermee probeert hij de schade te compenseren die het afschaffen van het laagste belastingtarief teweeg zal brengen bij de laagste inkomens. Het 10%-tarief was bij de jongste begroting heimelijk geschrapt om een belastingstunt voor de modale inkomens te financieren.
Vooralsnog hebben de kiezers in Crewe argwanend gereageerd op de geste van Brown, die een indrukwekkende metamorfose heeft ondergaan van een prudente penningmeester tot ‘The Bribe Minister’. Inmiddels heeft hij alle tachtig leden van de regering gesommeerd af te reizen naar het stadje in Noordwest-Engeland. De gehanteerde tactiek is er een die doorgaans wordt aangewend als niets anders meer werkt: het aanvallen van de tegenstander op diens afkomst.
Die tegenstander is de 34-jarige advocaat Edward Timpson, telg van een nouveau riche-familie die rijk geworden is in de schoenenverkoop aan de (lagere) upper class. Labour maakt er in de verkiezingslectuur een punt van dat hij in een landhuis van 1,5 miljoen pond woont, compleet met Zuid-Amerikaanse lama’s in de achtertuin. Hij is, zo wordt kiezers in Crewe voorgehouden, een elitaire ‘toff’ en, onheilspellend, ‘one of THEM’. Labour-activisten in rokkostuums en bolhoeden achtervolgen Timpson tijdens het canvassen.
Deze tactiek is binnen de regering-Brown zo populair omdat nogal wat prominente Conservatieven van gegoede komaf zijn. Vooral het feit dat ze het staatsonderwijs hebben weten te vermijden wekt de toorn binnen progressieve kringen. De regeringsgezinde Guardian is zelfs met een gids gekomen waarin alle politici worden genoemd die particulier onderwijs hebben genoten, waarbij men is vergeten te vermelden dat vrijwel elke redactiechef, en de hoofdredacteur, een soortgelijke opleiding heeft gevolgd.
Sterker, vergeten wordt vaak dat ook veel Labour-ministers baat hebben gehad bij particulier onderwijs. Dure huizen kopen is evenmin een exclusief Conservatieve bezigheid: de Blairs hebben onlangs een oud landgoed van vier miljoen pond gekocht. Het ironische is bovendien dat meer Labour-kandidaten ‘toff’-trekjes vertonen. Tamsin Dunwoody bijvoorbeeld, die niet alleen het erfelijkheidsprincipe aanhangt – wanneer ze wordt gekozen volgt ze haar pas overleden moeder op – en eerste klas treint, maar ook eigenlijk Tamsin Dunwoody Kneafsey heet.
De meeste kiezers zal het niettemin een zorg zijn naar welke school een kandidaat is geweest, of hoeveel achternamen hij of zij heeft. ‘Toff’-zijn kan weer. Men ziet tegenwoordig liever inspirerende kostschooljongens dan klasseloze technocraten. Dat merkte Dunwoody toen ze in de supermarkt een winkelende kiezer aansprak. ‘Hallo, ik ben Tamsin Dunwoody,’ stelde ze zich voor. ‘En ik ben druk’, luidde het antwoord.
PATRICK VAN IJZENDOORN