REIN BLOEM
(20 APRIL 1932 – 20 JULI 2008)

Ik heb alle begrip voor gemakzucht’, zei Rein Bloem ooit in een interview tegen Lidy van Marissing. Maar, voegde hij daaraan toe, ‘het wordt ergerlijk als beroepslezers zich door onnodige gemakzucht laten leiden’. De beroepslezers waar hij zich over opwond, waren de poëziecritici die een manifeste onwil etaleerden om, zoals Bloem het noemde, ‘andersoortig werk’ te begrijpen.
Gemakzucht, het is een eigenschap waar je de vorige week overleden dichter, filmer, essayist, vertaler en criticus niet van kon betichten. Hij was zelfs behoorlijk onvermoeibaar in het beschrijven en verklaren van experimentele poëzie, of die nu geschreven was door de middeleeuwse mystica Hadewych of dichtende tijdgenoten als Hans Faverey, Gerrit Kouwenaar of H.C. ten Berge.
Rein Bloem deed veel tijdens zijn leven: hij doceerde aan de lerarenopleiding en de mo-opleiding, hij vertaalde werk van onder anderen Pound, Joyce, Baudelaire, Reverdy en Mallarmé, hij publiceerde vanaf 1966 verscheidene dichtbundels en schreef decennialang poëziekritieken, waarvoor hij in 1977 de Pierre Bayleprijs kreeg. Maar bovenal was hij pleitbezorger van de nieuwe en tot dan toe onbekende poëzie, was hij liefhebber en leraar tegelijk. De liefhebber citeerde er altijd lustig op los, wilde zijn lezers laten lezen wat hij zelf allemaal gelezen had. De leraar legde, als het moest voor de honderdste keer, bevlogen uit waar het bij zijn geliefde dichters om ging.
Rein Bloem schreef van begin jaren tachtig tot 1995 ook met regelmaat voor De Groene Amsterdammer. In zijn eerste stukje voor De Groene, in een serie over dichterskritiek, verwoordde hij meteen zijn programma: ‘Het is een kwestie van volhouden, jaar in jaar uit zorgen voor de onmisbare bladvulling, waarin poëzie als één zienswijze onder andere onder de aandacht gebracht kan worden. Aandacht voor die merkwaardige spanning tussen zichtbaar en onzichtbaar, aanwezig en afwezig, dichtbij en veraf, bijzonder en algemeen.’
Vier jaar lang verzorgde hij onder de vlag ‘Bloem’ een onnavolgbare poëziekroniek, gedeeltelijk gebundeld in Zulke scheuten, zulke tronk: Tweeënvijftig sprongen in poëzie, waarin citaten van bewonderde dichters de inzet waren van een mijmering over of reflectie op de dichtkunst in het algemeen. Het is, als je de afleveringen van ‘Bloem’ nog weer eens leest, opvallend hoe breed de nieuwsgierigheid van Rein Bloem was: van twaalfde-eeuwse dichtkunst van grote dichters zonder naam tot Paul van Ostaijen, van Chinese klassieke meesters tot Osip Mandelstam, Sappho, Stefan Hertmans, en altijd weer Faverey en Kouwenaar.
‘De poëzie is voor het leven wat het hout is voor het vuur’, citeerde Bloem aan het begin van een van zijn ‘sprongen’ Pierre Reverdy, om zijn overpeinzingen over de Franse dichter te eindigen met: ‘Het houtvuur brandt zolang het maar duurt.’
Poëzie, dat was voor Rein Bloem het leven, en dat heeft hij zijn hele leven willen laten zien, zonder daar steeds zelf oordelend tussen te komen. Citeren, vergelijken, bewonderen, vertalen, interpreteren – dat vond Bloem allemaal belangrijker dan het uitspreken van een oordeel. Want juist als je jezelf niet voorop plaatst, maak je, vond hij, ruimte voor de poëzie. Bijvoorbeeld voor de volgende regels van, opnieuw, Reverdy, die hij, het kan bijna geen toeval zijn, voor zijn eerste stukje voor De Groene, waarin hij schrijft over het jaar in jaar uit zorgen voor onmisbare bladvulling, vertaalde:

De wereld vaagt weg
Op het punt waar ik verdwijn
Is alles uitgewist

Er is zelfs geen plaats meer
Voor de woorden die ik nalaat
XANDRA SCHUTTE

RIOOLPOLITIEK
SDE NALATENSCHAP VAN GEORGE W. BUSH
NEW YORK – Een scheidend president is meestal al vroeg bezig met zijn erfenis. Niet alleen in politieke zin. Ook laten Amerikaanse presidenten graag iets tastbaars na. Meestal een bibliotheek – of ze nu van lezen houden of niet. Op de campus van de Southern Methodist University in Dallas zal daarom vanaf komend jaar gebouwd worden aan de George W. Bush Presidential Library. En hoewel Bush een van de minst populaire presidenten aller tijden is, zullen zonder twijfel overal in het land wegen, metrohaltes, oorlogsschepen en overheidsgebouwen naar de president vernoemd worden. Of desnoods rioolzuiveringsinstallaties.
In links bolwerk San Francisco wordt gelijk met de presidents- en Congresverkiezingen op 4 november gestemd over de mogelijkheid om de plaatselijke Oceanside Water Pollution Control Plant om te dopen in de George W. Bush Sewage Plant. ‘We denken dat het van belang is om onze leiders in de juiste historische context te memoreren’, zei initiatiefnemer Brian McDonell. ‘In het geval van president Bush denken we dat we de komende tien, twintig jaar bezig zullen zijn met het opruimen van de substantiële rotzooi die hij achterlaat. De taak van de rioolzuivering is het opruimen van rommel, dus we denken dat het een prima passend eerbetoon is.’
Om het burgerinitiatief in november op het stembiljet te krijgen, waren minstens 7168 handtekeningen van geregistreerde kiezers uit San Francisco nodig. McDonell en de vrienden waarmee hij het plan tijdens een avondje doorzakken bedacht, haalden er met gemak twaalfduizend op. De kans dat de nieuwe naam er doorkomt, is volgens ingewijden tamelijk groot. Hoewel op de website van de Los Angeles Times een lezer klaagt dat dit een ‘belediging is van een respectabel riool, overal en altijd’. Het Witte Huis heeft geen commentaar.
PETER VERMAAS
FRUITVELDSLAG
OOST- VS. WEST-BERLIJN
BERLIJN – Ook al ligt de val van de Muur bijna twintig jaar terug, toch is de ‘Mauer in den Köpfen’ niet overal in Berlijn verdwenen. Talloze Ossi’s zijn allergisch voor de aanwezigheid van Wessi’s in het oosten van de Duitse hoofdstad. Die opgekropte agressie ontlaadt zich eens per jaar in een geweldsexplosie. Plaats delict (Tatort) is de Oberbaumbrücke, de neogotische brug tussen Kreuzberg (west) en Friedrichshain (oost), waarbij deze stadsdelen oorlogje spelen, officieel uit protest tegen hun gedwongen fusie.
Met rotte tomaten, morse appels en stinkende vis gingen circa duizend burgers elkaar afgelopen weekeinde te lijf. Hulpmiddelen van de Oost-Berlijners waren manshoge katapulten en een oude Russische vrachtwagen, waarvandaan een waterkanon West-Berlijners beschoot.
‘Smijt de Wessi’s uit Oost-Berlijn’, riepen agitatoren via luidsprekers. Ze behoren tot de harde kern van de WAF, de Wasser Armee Friedrichshain, niet te verwarren met de Rote Armee Fraktion. Hun symbool is het waterpistool, en niet de kalasjnikov van de Baader-Meinhof-bende.
‘Op 11 september van het afgelopen jaar overviel een twintigtal Friedrichshainers de nachtclub Barbie Deinhoff in Kreuzberg’, beweert Arian Wendel. De 26-jarige reclameman uit West-Berlijn zegt dat zijn buurtgenoten ‘door het ongewassen uiterlijk van de Ossi’s werden geprovoceerd’. Ook zouden ze hun stinkende straathonden als ‘massavernietigingswapens’ hebben ingezet. Daarop werd ‘onvoorwaardelijke solidariteit’ van andere wijken in het westen van Berlijn verwacht. Doel was het plannen van een preventieve aanval, onderdeel van de War on Terror, aldus Wendel.
De KPD-RZ, het ‘realistische centrum van de democratische patriotten van Kreuzberg’, niet te verwarren met de terroristische Revolutionäre Zellen en de communistische KPD, vocht dit jaar zij aan zij met de Freie Kreuzberger Heimatschutz. Motto: het verdedigen van de ‘waarden van het vrije westen tegen het Siberische gevaar en de dreigende sharia uit Friedrichshain’.
Aan de andere kant van de Spree heet het: ‘Von Friedrichshain lernen, heisst siegen lernen!’, een kleine verbastering van de DDR-leus van Walter Ulbricht die zijn vereerde Sovjet-Unie als voorbeeld nam. ‘Nie, nie, nie wieder Kreuzberg!’ schreeuwen de Oost-Berlijners, terwijl ze met stinkende munitie hun stadgenoten bekogelen. Normaliter is het in de twee alternatieve wijken consensus om bij politieke demonstraties ‘Nooit, nooit, nooit meer oorlog!’ te roepen.
Voor 1989 was de slogan ‘Frieden schaffen ohne Waffen’ erg populair. In 2008 is het in Berlijn belangrijk om de vrede te bewaren – met wapens. Volgens een politiewoordvoerder bij de fruitveldslag op de Oberbaumbrücke was het evenement een belangrijke uitlaatklep voor alledaagse agressie. ‘Als je ze een dag laat vechten heb je meer kans dat het verder rustig blijft’, aldus de zegsman. De combattanten gebruikten zelfgebouwde schilden, plastic knuppels, bivakmutsen, skibrillen, mondbescherming en regenponcho’s.
Vroeger moest de belastingbetaler duizenden euro’s betalen om na de fruitveldslag het stinkende voedsel op te halen, beklaagde een boulevardkrant. Nu sponsort een afvalconcern het als ‘politieke demonstratie’ aangemelde evenement. Ze zien er kennelijk goede reclame in.
ROB SAVELBERG

PSSST!
SEKSUELE INTIMIDATIE IN EGYPTE
CAÏRO – Pssssst. Als 98 procent van de buitenlandse vrouwen in Egypte wordt lastiggevallen, wat zegt dat over de ontbrekende twee procent? Pssssst. En als 83 procent van de Egyptische vrouwen lastig wordt gevallen, bijna de helft dagelijks, komt 17 procent van de vrouwen dan nooit buiten? Of zijn die vrouwen te lelijk om aandacht te krijgen, zelfs in Egypte, waar de lat toch al niet hoog ligt?
Uit een onderzoek van het Egyptische Centrum voor de Rechten van de Vrouw, het eerste dat cijfers geeft over het groeiende probleem van seksuele intimidatie, blijkt tevens dat het dragen van een hoofddoek niet genoeg is om ongewenste aandacht te vermijden. Daaruit zou je kunnen concluderen dat het dragen van de hoofddoek – bedoeld om mannelijke begeerte te ontwijken – aan zijn doel voorbijgaat. Dan is zo in ieder geval de opkomst van de niets onthullende niqaab in Egypte te verklaren.
Pssssst nog één, de laatste. Als 62 procent van de Egyptische mannen toegeeft vrouwen op straat lastig te vallen, en 53 procent van de vrouwen daarvan zelf de schuld geeft, steekt 9 procent van de mannen dan de hand in eigen boezem?
Het onderzoek, waarbij ruim tweeduizend Egyptenaren werden geënquêteerd, laat nog veel vragen onbeantwoord. Bijvoorbeeld waar die onschuldige 9 procent was, vorige week tijdens het uitverkochte concert van dj Tiësto, waar toch ruim 90 procent van het publiek uit mannen bestond, en waar de aanwezige vrouwen na afloop en masse klaagden over handtastelijkheden. In ieder geval niet op het politiebureau, waar je als vrouw niet hoeft aan te komen met je klachten over seksuele intimidatie of aanranding en waar je minstens nog een paar schunnige opmerkingen kunt verwachten. Zonder vader of voogd word je daar niet met veel respect verwelkomd, als je vader überhaupt al instemt om de eer van de familie nog verder door het slijk te halen door naar de autoriteiten te gaan. En op steun van vrouwen hoef je ook niet te rekenen. Egyptische slachtoffers van seksueel geweld geven zichzelf doorgaans de schuld, zo blijkt uit het onderzoek. De vrouwen lokken het zelf uit, zeggen ze over zichzelf.
Zo blijft er maar één plek over om het losgelagen probleem van seksuele intimidatie, en frustratie, in Egypte aan te pakken: de moskee, waar oorzaak en oplossing samenkomen en waar de huidige positie van vrouwen de afgelopen decennia vorm heeft gekregen. Want echt religieuze mensen zouden zich natuurlijk nooit schuldig maken aan ongewenste intimiteiten, zo beweren de islamitische nieuwswebsites. Zij beseffen wel degelijk dat zo’n meisje ook een vader heeft met gevoelens.
Hoe langer de baard, hoe betrouwbaarder de chauffeur, is de vuistregel voor taxibestuurders in Caïro. En als je de taxichauffeur-theorie toepast op het probleem van seksuele intimidatie rolt er maar één conclusie uit het rapport: laat je baard staan en houd je vrouw binnen.
EDUARD PADBERG

DEMOCRATIE MET TEGENZIN
RUZIËNDE BRITSE EILANDBEWONERS
LONDEN – Het kanaaleilandje Sark heeft in zijn geschiedenis dreigingen goed weten te doorstaan, van plunderende Vikingen tot nazi’s, van zeepiraten tot een arbeidsongeschikte Franse natuurkundige die in 1990 met een machinegeweer een staatsgreep probeerde te plegen maar door één van de twee lokale politiemannen overmeesterd werd toen hij het patroon wisselde. Echter, de komst in 1993 van Sir David en Sir Frederick Barclay, eigenaar van onder meer de Londense Ritz en het Telegraph-concern, zou het karakter van Sark sterk veranderen. Onder druk van de tweelingbroers is er deels een einde gekomen aan het feodale stelsel dat stamt uit de tijd van Queen Elizabeth I, toen de Franse monniken moesten vluchten voor Engelse kolonisten.
Sinds die tijd valt Sark direct onder de Britse kroon en is het alleen militair afhankelijk van de Britse staat. Voor de ongeveer zeshonderd inwoners is het een idylle. Inkomstenbelasting bestaat er niet, er is geen straatverlichting en auto’s zijn er verboden, tenzij ze door een paard worden voortgetrokken. Hier bestaan nog biljetten van één pond. Voornaamste bronnen van inkomsten zijn toerisme, ambachtelijke nijverheid en de handel, aangezien nogal wat inwoners op papier directeur zijn van buitenlandse bv’s. Opperhoofd van het eiland is de tachtigjarige Seigneur Michael Beaumont, die elk jaar 1,79 pond pacht betaalt aan de vorstin. Zijn rechterhand is de Seneschal, luitenant-kolonel John Guille, die het parlement presideert en justitiebaas is.
De mediaschuwe Barclay-broers die op het naburige eiland Brecqhou een neogotisch kasteel ter waarde van zestig miljoen pond hebben neergezet, alsmede een dorpje voor hun personeel, hebben voor het einde van de rust gezorgd. Vanaf de dag dat ze 179.000 pond, één dertiende van de aankoopsom van het eiland, moesten betalen aan de Seigneur, hebben ze gepleit voor een democratische revolutie. Dit heeft niet zozeer te maken met idealisme, maar met macht. Het zint de miljardairs allerminst dat een bejaarde aristocraat zo veel macht bezit, zeker in het licht van hun toerismeplannen. Ze voerden aan dat de constitutionele situatie van Sark strijdig is met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, een verdrag dat juist zo vaak onder vuur ligt in de conservatieve kranten die ze uitgeven.
Door hun toedoen heeft er een kleinschalige democratische revolutie plaatsgevonden. In het parlement zitten nu meer gekozen volksvertegenwoordigers dan landeigenaren, parlementsvergaderingen duren geen ochtend meer maar twee dagen en de gemeentelijke belasting wordt niet langer geschat. De Constable en de Vignetier hebben een assistent moeten aannemen die ’s nachts die ene politiecel moet bewaken. Er gaan geruchten dat ook andere inwoners dan de Seigneur duiven mogen houden. Voor de Barclays gaat het nog niet ver genoeg. Zij willen dat de Seigneur met pensioen gaat. Onlangs heeft de rechter deze eis van de Barclays verworpen en de tweeling zal zich nu tot de Law Lords wenden, de Britse Hoge Raad. De bewoners bekijken de veranderingen met scepsis en hopen dat deze ‘small sweet world of wave encompassed-wonder’, zoals Algernon Charles Swinburne het eiland noemde, niet te veel schade oploopt door de daden van Gargamel en Azraël in hun nepkasteel.
PATRICK VAN IJZENDOORN