Eenzaam Europol
Een geheim intern rapport stelt onmiskenbaar: de FBI neemt Europol niet serieus. Bovendien: informatie is macht, dus die geef je niet zomaar weg.
AMSTERDAM – Niet alleen in Amerika, ook op het hoofdkwartier van de Europese politieorganisatie Europol in Den Haag rinkelden alle bellen na de aanslagen van 11 september 2001. In allerijl werd een verdrag opgesteld dat het mogelijk moest maken om met de Amerikaanse zusterdiensten informatie uit te wisselen. Verbindingsofficieren van Europol reisden spoorslags af naar Washington om daar kwartier te maken. Europol had zelfs zo’n haast met het afsluiten van het verdrag dat de normale procedures terzijde werden geschoven.
Inmiddels blijkt dat al deze haast een tikje voorbarig was. Uit een geheime evaluatie, die in Den Haag en Brussel in de diepste bureauladen verstopt wordt gehouden maar wel in handen van De Groene Amsterdammer is gevallen, blijkt dat de samenwerking jammerlijk faalt. Europol wordt niet serieus genomen door de Amerikaanse fbi. Die vertrouwt liever op de goede bilaterale contacten met opsporings- en inlichtingendiensten in de Europese landen. Dat heeft als voordeel dat de Amerikanen beter weten wie precies over hun gevoelige informatie beschikt. Ook kunnen zo makkelijker een-tweetjes worden opgezet. Want de internationale opsporingswereld wordt geregeerd door een ijzeren wet: voor wat hoort wat. Als alle Amerikaanse informatie in de stortkoker van Europol verdwijnt, is de fbi de controle over gevoelige informatie kwijt en is het minder makkelijk om een wederdienst te eisen. De afgelopen jaren deden de Amerikaanse autoriteiten niet meer dan een schamele driehonderd keer een beroep op Europol. ‘In Amerikaanse ogen blijft de meerwaarde van Europol beperkt’, concludeert de evaluatie.
Nu maakt Europol het de Amerikanen ook niet makkelijk. Een speciale fbi-agent die bij de Counter Terrorism Task Force van Europol werd gestationeerd, pakte binnen drie maanden gedesillusioneerd zijn koffers. De Europese lidstaten bleken er zelf namelijk ook niet al te happig op om gevoelige terrorisme-informatie via Europol met de fbi uit te wisselen. De diensten uit Europa hebben eveneens een uitgesproken voorkeur voor bilaterale contacten. Een tweede poging om een verbindingsofficier van de fbi bij Europol te stationeren liep in december 2005 schipbreuk. De fbi wilde graag deelnemen aan een speciaal analytisch bestand van Europol over rondtrekkende jihadstrijders. Maar de fbi-agent werd de deur gewezen, omdat door de laksheid van enkele EU-lidstaten het juridisch nog niet mogelijk bleek dergelijke informatie te delen met diensten van buiten de Unie. ‘Het zou teleurstellend zijn als de fbi wederom de conclusie moet trekken dat het niet de moeite waard is een verbindingsofficier bij Europol te stationeren’, aldus het vertrouwelijke evaluatieverslag.
Het is de tragiek van Europol in een notendop. De organisatie wil graag een belangrijke rol spelen in de internationale samenwerking, maar stuit keer op keer op de weerbarstige praktijk van nationale opsporingsdiensten die weinig behoefte hebben aan een centraal Europees orgaan dat zich met hun zaken bemoeit. Dat is waarschijnlijk tegelijk de reden dat het rapport angstvallig geheim wordt gehouden. Het is een tikje gênant voor de Europese beleidsmakers, die graag met stapeltjes verdragen en overeenkomsten een papieren werkelijkheid creëren die moet bewijzen hoe belangrijk en onmisbaar de Europese Unie is voor de terrorismebestrijding. Ook als dat niet zo is.
JELLE VAN BUUREN
De verkeerde weg
Het gaat niet goed met de oorlog in Irak. Als Britse legerleider mag je dat niet zeggen. Maar dat kun je beter wel doen, zelfs uit eigenbelang.
DEN HAAG – vvd-kamerlid Hans van Baalen was er snel uit: ontslaan, die Britse generaal. Geen moment vroeg de liberale volksvertegenwoordiger zich af waarom de chef-staf van het Britse leger, Sir Richard Dannatt, zich in het openbaar zo kritisch had uitgelaten over de aanwezigheid van zijn troepen in Irak. De politiek beslist en een militair moet zijn mond houden, redeneert Van Baalen. Zo is het formeel ook in Nederland geregeld. Een leger mag immers niet een staat in de staat vormen, of erger, de staat overnemen. Maar militairen, zeker de hoogste in rang, hebben ook de taak de politiek te adviseren: over wat militair haalbaar is en wat niet, over de realiteit op het slagveld, de gevolgen daarvan en hoe deze zich verhouden tot de idealen waarmee de strijd is aangegaan.
Die adviezen blijven over het algemeen binnenskamers. Dat is de afspraak. Daardoor komt de verantwoordelijkheid voor militaire missies daar te liggen waar ze hoort: bij de politiek. Die zendt haar landgenoten de strijd in. Is de bevolking het er niet mee eens, dan moet ze daar verhaal halen. Maar door de feitelijke afschaffing van de dienstplicht voelen steeds minder mensen zich betrokken bij militaire missies. ‘Daar hebben die militairen toch voor gekozen’, lijkt het alibi om zelf niet te hoeven nadenken over de eigen verantwoordelijkheid voor de defensiepolitiek.
In dit krachtenveld van verantwoordelijkheden is vorige week generaal Dannatt opgestaan, de nieuwe chef-staf van het Britse leger, dat niet wordt gekenmerkt door openlijke kritiek van hooggeplaatsten. Behalve wát Dannatt zei, is daarom ook de vraag interessant waaróm hij het zei. Een slip of the tongue kan het niet zijn geweest, daarvoor was het een te uitgebreid vraaggesprek. IJdelheid zou een rol gespeeld kunnen hebben: eindelijk eens, net als die voor de camera lopende politici, openlijk zeggen wat je denkt. Maar zelfs dat maakt het luisteren naar de boodschap van de generaal niet overbodig, noch het denken over zijn motieven.
Want wat moet je als militair wanneer je het gevoel hebt dat de politiek niet wil luisteren en er daardoor een onrustbarend verlies aan manschappen en mogelijk ook muiterij dreigt? Wat doe je als je merkt dat de politiek uit angst voor gezichtsverlies steeds verder de ingeslagen weg in loopt en niet wil horen dat die weg letterlijk doodloopt? Moet je dan braaf blijven doen wat je wordt opgedragen? Befehl ist Befehl? Mag er dan niet een klokkenluider opstaan? Moet dat zelfs niet? En wie is in die rol geloofwaardiger dan de hoogste in rang? Iemand die is benoemd tot chef-staf kan stratego spelen. Dannatt weet, zoals elke andere Brit, dat Tony Blairs tijd erop zit. Over minder dan een jaar is de huidige Britse premier weg – en dus eigenlijk nu al. Wat is dan een beter moment om je tot nu toe aan dovemansoren gerichte zorgen en kritiek te uiten dan kort na je eigen benoeming tot hoogste in rang?
Het kan bijdragen aan het openbreken van de discussie over de missie in Irak. Het biedt de politici die straks de macht overnemen de argumenten een andere weg, of zelfs uitweg te kiezen. Het voorkomt opstand in de militaire gelederen. Bovendien voorkomt het dat je zelf over een jaar wordt gezien als de uitvoerder van de plannen van Blair en daarom niet geschikt als de chef-staf die de terugtrekking moet regelen. Eigenbelang, jawel. Maar daar is niks mis mee, zolang maar duidelijk is dat het om de inhoud van de eigenlijke boodschap gaat: heren en dames politici, we zijn op de verkeerde weg.
AUKJE VAN ROESSEL
Bevolkingsgroei VS
De bevolking van Amerika groeit gestaag door. Deze week diende nummer 300 miljoen zich aan. Onderwijl verschiet het land van kleur.
WASHINGTON – In 1967 waarschuwde schrijver Paul Ehrlich in The Population Bomb dat Amerika’s explosieve bevolkingsgroei zou uitmonden in hongersnood en massale voedselrellen. Het aantal Amerikanen was toen net de 200 miljoen gepasseerd. Afgelopen dinsdagmiddag om 14:46 uur tikte de Population Clock 300 miljoen aan. Of het een baby betrof dan wel iemand die illegaal de grens met Mexico overstak is onduidelijk. Glashelder is wel dat overgewicht de gezondheid van de Amerikanen sterker bedreigt dan Ehrlichs gevreesde voedselschaarste, dat moeten zelfs sceptici toegeven die niet overtuigd zijn van de accuratesse van de angstaanjagende statistieken over obesitas.
Volgens het Amerikaanse bureau voor statistiek zijn de Verenigde Staten na 230 jaar nog steeds in de groei. Elke zeven seconden komt er een Amerikaan ter wereld, terwijl er iedere dertien seconden eentje sterft. Daarnaast arriveert iedere 31 seconden een immigrant. Opgeteld groeit de bevolking met 5,5 persoon per minuut. Sinds de onafhankelijkheidsverklaring in 1776 dijden de Verenigde Staten in 139 jaar uit naar 100 miljoen onderdanen. Dit aantal verdubbelde in 52 jaar en groeide vervolgens in 39 jaar door naar de huidige mijlpaal. In 2043 rekent het land op nog eens 100 miljoen extra inwoners. Zolang deze nieuwkomers geen villa aan het Californische strand of een rijtjeshuis in Manhattan wensen is er plek genoeg voor iedereen. Slechts een kwart van Amerika’s grondgebied is in gebruik en maar zeven procent is bebouwd.
Ondanks de pluriformiteit van de migrantencultuur baart het veel Amerikanen wel zorgen dat de VS in de groei van kleur verschieten. Rond 2050 is 24 procent van de Amerikaanse bevolking latino, 8 procent Aziatisch en 14 procent zwart. Economische argumenten worden aangevoerd om die zorg weg te nemen. De nieuwkomers vormen immers de fundamenten voor Amerika’s toekomstige economische groei. Veel Amerikanen krabben zich daarom achter de blanke oren bij de vraag of ze wel in de gekleurde hand willen bijten die hen in de toekomst mogelijk zal voeden. Het immigratiedebat in Amerika kan daarom nog alle kanten op.
JEROEN SCHUITEN
Macroproblemen
Toen Mohammad Yunus de Nobelprijs voor de Economie kreeg, vergat hij voor even hoe groot de hordes nog zijn voor zijn methode van armoedebestrijding.
AMSTERDAM – Ongeloof en vreugde streden om voorrang in huize Yunus toen afgelopen vrijdag het telefoontje van het Zweedse Nobelcomité binnenkwam. In de hitte van de eerste interviews liet Mohammad Yunus zich verleiden tot de uitspraak dat het armoedeprobleem in Bangladesh met een beetje goede wil binnen 25 jaar kan worden opgelost.
Yunus zelf ontbreekt het niet aan goede wil, maar zijn optimisme kan niet verhullen dat zijn Grameen Bank stuit op grote, structurele problemen in de Bengaalse samenleving die niet door middel van microkredieten zijn op te lossen. In nuchterder ogenblikken geeft de Bengaalse econoom dat ook volmondig toe. Helaas dringen zijn twijfels zelden door in kringen van VN, Wereldbank, Amerikaans Congres, ngo’s en westerse particuliere banken die tegenwoordig het microkrediet omarmen als ware het de panacee voor honger en onderontwikkeling.
Van de debiteuren van de Grameen Bank is zoals bekend 97 procent vrouw. Dat is opzet, want Yunus wil zijn kredietsysteem uitdrukkelijk gebruiken als hefboom om de repressieve man-vrouwverhouding op het Bengaalse platteland te doorbreken. Helaas wijst antropologisch onderzoek uit dat de vrouwen het beheer van hun lening vaak aan mannen moeten afstaan. In sommige streken lenen vrouwen slechts geld van de Grameen Bank om daarmee leningen van particuliere woekeraars te kunnen afbetalen. Het komt ook voor dat de mannen van een dorp hun vrouwen collectief aanzetten tot lenen en vervolgens zelf met het geld gaan strijken. En tegenover het verhaal van ‘de man die zijn vrouw niet meer sloeg’ uit Yunus’ boek Bankier voor de armen (1999) staan talloze voorbeelden van Grameen-vrouwen die het slachtoffer werden van mishandeling, omdat ze zich te onafhankelijk opstelden.
Yunus is de laatste om deze moeilijkheden te ontkennen. De Grameen Bank bedenkt juist voortdurend nieuwe strategieën om zulke averechtse effecten te ondervangen. Dat neemt niet weg dat de laatste jaren twijfels zijn gerezen over de claim dat 99 procent van de Grameen-debiteuren ‘op tijd afbetaalt’. De bank zet onafgeloste leningen namelijk om in een ‘flexibel krediet’ dat de debiteuren vertraagd kunnen afbetalen, niet zelden met behulp van nieuwe leningen van Grameen of van lokale geldschieters. De gederfde activa worden gefinancierd uit de rente op deposito’s die de meer succesvolle deelnemers bij de bank openen.
Het is begrijpelijk dat Yunus graag een rooskleurig beeld schetst van het microkrediet. De Grameen Bank moet het in Bangladesh namelijk dagelijks opnemen tegen onwillige politieke partijen, islamisten, grootgrondbezitters, stedelijke elites, bureaucraten en een internationaal financieel stelsel dat bar weinig consideratie heeft met ongeletterde Bengaalse dorpsvrouwen met schulden. En, niet te vergeten, de Grameen Bank moet het ook opnemen tegen de traditionele ontwikkelingshulp in de vorm van giften, zachte leningen of kwijtschelding van schulden.
Dat is een ‘achterhaald concept’, zei Yunus vorig jaar in een interview met De Groene Amsterdammer (zie www.groene.nl), omdat het neerkomt op ‘rondpompen’ van gelden waarvan de doelgroep zelden of nooit profiteert. Maar aan het rondpompen van goede bedoelingen door staatslieden, Wereldbank-presidenten, ontwikkelingseconomen en wild geworden prinsesjes heeft de doelgroep ook niet veel. Die heeft behoefte aan vrouwenrechten, eigendomsrechten, onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur, vrijheid van meningsuiting en ja, politieke macht waarmee de verworvenheden geconsolideerd kunnen worden. Anders blijft de succesquote (het percentage mensen dat zich uit de armoede verheft) van de Grameen Bank steken op vijf procent. Hetgeen bij de huidige Bengaalse bevolkingsgroei van 1,3 procent betekent dat er over 25 jaar in Bangladesh meer armen wonen dan ooit tevoren.
AART BROUWER
De sharia van Bot
Minister Bot gebruikt het islamitisch familierecht om de twee kinderen in de Nederlandse ambassade in Damascus terug te halen naar Oude Pekela.
AMSTERDAM – Deze zomer wisten Ammar (13) en Sara (11) Schoonhoven het huis van hun vader te ontvluchten en meldden ze zich bij de Nederlandse ambassade in Damascus. Ze waren in 2004 door de vader ontvoerd met het smoesje van een vakantie naar Frankrijk. De vele pogingen van de moeder om haar kinderen terug te krijgen mislukten. De vlucht naar de ambassade heeft de situatie op scherp gezet.
De politieke druk is groter dan bij andere ontvoeringszaken, omdat de kinderen verblijven in een soort niemandsland. Hoewel de kinderen het volgens moeder Janneke Schoonhoven goed maken – ze krijgen dagelijks les en worden liefdevol opgevangen – is er sprake van een onhoudbare situatie.
De kwestie begon diplomatiek gezien tussen Syrië en Nederland moeizaam. De vader had rondgestrooid dat het ambassadepersoneel de kinderen had ontvoerd. Toen dat eenmaal ontzenuwd kon worden, startte de ‘stille diplomatie’. Achter de schermen wordt al maanden bemiddeld op het hoogste niveau. Minister Bot van Buitenlandse Zaken zet zich er persoonlijk voor in. Volgens sommigen zou hij alles op alles zetten om het nog voor de verkiezingen van 22 november rond te krijgen. ‘Niet uit prestige, maar omdat hij zich het lot van het tweetal aantrekt’, aldus zijn woordvoerder Ahmed Dadou.
Wat voor middelen zijn er diplomatiek, als het juridisch muurvast zit? Syrië heeft het Haagse Verdrag Kindontvoeringen niet ondertekend. De uitspraak van de Nederlandse rechter – de kinderen zijn toegewezen aan de moeder – wordt niet erkend. Het Syrische familierecht, gebaseerd op de koran, schrijft de vader meer rechten toe. De autoriteiten zijn van mening dat de vader toestemming tot vertrek moet verlenen. De vader staat sinds 2004 bovendien internationaal geregistreerd als een ontvoerder.
Eind september besprak minister Bot de kwestie in de marge van een vergadering van de Verenigde Naties in New York met zijn Syrische ambtsgenoot Walid Muallem. Die stelde Bot voor om de zaak in Syrië te bespreken. Dat wilde Bot niet, tenzij duidelijk was dat de kinderen het land mochten verlaten. Een bemiddelaar kreeg vervolgens ook geen voet aan de grond.
Maar twee weken geleden is er voor het eerst ‘licht aan het einde van de tunnel’, aldus Janneke Schoonhoven. Dadou: ‘Er is een speciale gezant – dat wil zeggen een hoge ambtenaar op ambassadeursniveau – in Damascus geweest om te zoeken naar een nieuwe opening vanuit het islamitisch familierecht. We zoeken naar teksten in de koran die pleiten voor een hereniging met de moeder. Het is nu aan de autoriteiten om ons voorstel, waar ik niet verder op inga, op te pakken.’
De zaak van Ammar en Sara is niet uniek. Jaarlijks vinden ruim honderd ontvoeringen naar het buitenland plaats. Anders dan vaak wordt gedacht, is in 65 procent van de gevallen de moeder de dader. Als kinderen meegenomen zijn naar een land dat het Haagse Verdrag Kindontvoeringen niet heeft ondertekend, zijn er juridisch weinig aanknopingspunten en wordt er gekeken naar het Geneefse Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Dat geldt vooral als de kinderen zelf mondig zijn. Of als ze overduidelijk aantonen dat ze niet gelukkig zijn met hun situatie, zoals de kinderen Schoonhoven. Maar ook hier blijkt: het is een duidelijke casus, maar diplomaten hebben hun handen vol om tot een goede afloop te komen.
MARGREET FOGTELOO