Andrea Breth, de Duitse regisseur van Prokofjev’s De speler, nu bij De Nederlandse Opera in het Muziektheater, vindt dat deze opera na een eeuw nog uiterst actueel is, omdat ook in onze 21ste-eeuwse wereld iedereen alleen maar geïnteresseerd is in geld. Zij schetst een universum van botteriken die elkaar niet zien, die de anderen van hun stoelen duwen, elkaar bedriegen en niet van elkaar kunnen houden en daar ook niet werkelijk in geïnteresseerd zijn.

Ook de hoofdrolspeler, de jonge huisleraar Aleksej (de Britse tenor John Daszak) is in deze uitvoering geen aardige, onhandige jongen, maar een brute lomperik met een kaal hoofd en de oude grootmoeder Baboelenka (Renate Behle) is geen bibberend oudje, maar een vurige dame met rood haar die iedereen naar haar hand zet. Tussen al de egoïsten die aan de speeltafel in het fictieve Rouletteburg achter het geld aan zitten, is Polina (de prachtig zingende Amerikaanse sopraan Sara Jakubiak) oorspronkelijk een nogal iel en bleek wezen, maar zij is het die aan het slot, als Aleksej de bank heeft laten springen, toch een heel sterke beslissing neemt.

Dat betekent een indrukwekkend einde van een opera die ondanks de vanaf het begin al zeer opwindende, nerveuze, syncopische muziek van de Russische componist Sergej Prokofjev (1891-1953) toch enigszins traag op gang komt. Andrea Breth heeft gezocht naar een gestileerd realisme, een wereld van houten panelen en zwarte clubfauteuils en zij heeft lange lijnen willen trekken. Dat is eigenaardig, want Prokofjev schreef zijn opera, gebaseerd op de prachtige novelle van Dostojevski uit 1866, in 1917 voor de Russische theatervernieuwer Vsevolod Meyerhold en je kunt je bij die enigszins kortademige muziek gemakkelijker een hypermodernistische vormgeving bedenken.

Gemakkelijk verteerbaar is het niet, een verhaal waarbij je eigenlijk voor niemand sympathie kunt opbrengen en ook moeilijk met iemand mee kunt leven. In het eerste deel bevinden de in hedendaagse kostuums gestoken personages zich in een met hout beklede, ouderwetse hotelgang waar je via een draaitoneel een gesloten rechthoekige ruimte ziet met houten wanden, die van welke kant je het ook bekijkt altijd even gesloten blijft (decorontwerper: Martin Zehetgruber). In het tweede deel breken we er binnen en blijkt de speelzaal drie roulettetafels te bevatten en spiegelende wanden die de vele gasten weerspiegelen, twintig spelers, die bijna allemaal kort iets karakteristieks te zingen krijgen en die elkaar bestelen, bedreigen, pootje lichten, een schitterende scène en Andrea Breth laat ze zo bewegen dat ze allemaal een eigen karakter krijgen en zelfs iets van een voorgeschiedenis.

Ten slotte zijn de jonge Aleksej en Polina samen alleen in een morsig kamertje op de vliering van het hotel. Hij is roulette gaan spelen om haar verloren geld terug te kunnen geven, want hij is misschien verliefd op haar. Er is even sprake van een liefdesduet, maar als hij denkt dat hij haar kan bezitten realiseert Polina zich dat zij niet echt van hem houdt en zich ook niet, nu hij bulkt van het geld, aan hem wil verkopen. Zij loopt weg en voor hem is er geen andere mogelijkheid dan zich weer naar de roulettetafel te slepen en zijn geld alsnog te verspelen.

Deze maar al te zinvolle metafoor voor onze extreem individualistische en materialistische tijd werkte voor mij vooral toen ik er achteraf over nadacht. Het was voor mij moeilijker veel gevoel op te brengen tijdens de voorstelling, ondanks de schitterende en enerverende muziek van Prokofjev, die van het Residentie Orkest onder dno-chefdirigent Marc Albrecht het volle pond krijgt.

De speler van Sergej Prokofjev, t/m 29 december in Het Muziektheater, Amsterdam, dno.nl