De Curaçaose schrijfster Diana Lebacs overleed op 74-jarige leeftijd. Nog niet zo heel lang geleden zou deze aanhef zijn begonnen met ‘de Antilliaanse schrijfster’ en misschien was die aanduiding wel adequater. Lebacs schreef immers met evenveel gemak in het Papiamentu als in het Nederlands. Haar jeugdboekenreeks over Nancho (waarvan het eerste deel een Zilveren Griffel kreeg) speelt zich af op Bonaire en ook andere boeken gaan met groot gemak over de grenzen van haar geboorte-eiland heen.

Dat viel aanvankelijk niet altijd in goede aarde. Ini Statia schreef over Lebacs’ debuutboek: ‘Sherry is te veel een kopie van een traditioneel-westerse meisjesroman waardoor het de lezeres te weinig Antilliaans-eigen besef biedt.’ Die opmerking moet hard zijn aangekomen, want Lebacs geloofde niet in lokaal opgedeelde literaturen. En als zij íets wilde, dan was het wel de lezertjes aan de hand meenemen om te laten zien hoe fascinerend hun eigen leefomgeving was en dat er geen enkele reden was te veronderstellen dat het voor de Antillianen beter toeven zou zijn aan de andere zijde van de oceaan. Of in haar eigen woorden: ‘Ik voel me van jongs af een pionier, iemand van het eerste uur met hoog in het vaandel het brengen van mijn volk naar een verhoogde staat van bewustzijn en bewustwording via de letteren en het theater.’

Het mag een troost voor Lebacs zijn geweest dat de lezertjes door de fraters en soeurs blijkbaar toch zo traditioneel-westers gekneed waren dat het boek wél uitgroeide tot een klassieker van de Antilliaanse jeugdliteratuur.

Diana Lebacs was ook in die zin een echte Antilliaanse dat zij drie culturen in zich verenigde: haar grootvader was van Band’abao, de westkant van Curaçao. Hij trouwde met een Indonesische vrouw en zíjn zoon weer met een Surinaams-Creoolse vrouw. Diana’s vader had ’t duidelijkst de trekken van zijn Indonesische moeder gekregen en zij nam die weer over: ‘Ik ben voor alles aangezien behalve voor een “yiu di Korsow” (een landskind van Curaçao).’ Het deerde haar niet echt, ze was maar wat trots op haar lange gladde haren en ontstak in razernij toen de portrettist Nicolaas Porter die te vlak afbeeldde en deels verborg onder een hoedje. ‘Hij degradeert dit archetypisch symbool moeiteloos met de oneerbiedigheid van een hufter, tot een karikatuur of een van die kunstuitingen die de kunstmatigheid en gladheid van bijvoorbeeld de Amerikaanse nep- en verkoopcultuur uitdrukken’, fulmineerde ze. Haardracht en identiteit in de Cariben: er worden hele colleges aan gewijd.

In 1974 waren er nog geen kinderboeken in het Papiaments in Curaçao

Lebacs behaalde in 1966 haar onderwijzersakte en stond dertien jaar voor de klas. In de tijd na de mei-revolte van ’69 stortte ze zich in het toneelleven met haar man, toneelregisseur en -schrijver Pacheco Domacassé. Met hem trok ze ook door Europa: ‘We maakten kennis met alternatieve vormen van leven en in allerlei hoofdsteden van Europa met modern toneel, wat een belevenis was. Veel materiaal over die tijd is echter verloren gegaan, je schreef iets op, je zong het, je bracht het op de planken en dat was het. Je bewaarde het niet.’ Ze brachten stukken waarvoor de stof soms getrokken werd uit de diepst weggestopte lagen van het Curaçaose geheugen, zoals over de slavenleider Tula of de mythische plantageslaaf Buchi Fil. Maar de Europa-reis bracht ook het besef hoe marginaal de eilanden waren in Nederlandse ogen: ‘Ik vond dat heel vreemd, want wij wisten alles: van Lutjebroek tot de hele blinde kaart van Nederland konden wij zo opspuien, maar niemand wist iets van de West af.’

Daar wilde ze wat aan doen. Ze stuurde het manuscript van haar boek Sherry, het verhaal van het sociale en seksuele ontwaken van een Curaçaos meisje, naar uitgeverij Leopold, waar Miep Diekmann de plooien gladstreek.

Op Curaçao werd ze het hoofd van de eerste Papiamentstalige lagere school en ze begon met het schrijven voor kinderen. Tegenwoordig liggen bij de Curaçaose boekhandels tientallen kinderboekjes in het Papiaments, maar dat was in 1974 allerminst het geval. Jarenlang jureerde ze de maatschappijkritische carnavalskrakers van het tumbafestival. Ze vertaalde boeken van Dolf Verroen, Joke van Leeuwen en Charlotte Doornhein, hielp auteurs en nam collega’s mee op sleeptouw naar andere landen. In 2010 behaalde ze met het hoogste aantal studiepunten van alle studenten haar masterdiploma literatuurwetenschap aan de Universiteit van Curaçao, met Papiamentu als afstudeerrichting.

‘Ik wil een vorm van schrijven vinden waarin de barrière tussen volwassenen en kinderen vervalt’, zei Lebacs in 1976. Mogelijk vanuit dat idee schreef zij haar eerste roman voor volwassenen, De langste maand, een verhaal met verschillende lijnen dat van de onwaarschijnlijkheden en clichés aan elkaar hangt, maar dat door de Curaçaose criticus Pim Heuvel ‘het beste literaire werk van het jaar’ werd genoemd. In 2017 verscheen haar tweede roman, Duizend leugens bruidstaart. Haar jongste roman, Dame van de avond en het berouw van Benaro, zag zij zelf niet meer in druk.

De inzet van Lebacs voor de cultuur van de Antillen is tomeloos geweest. In 2017 was zij het energieke middelpunt van de Caraïbische Letterendag Junior in Amsterdam, het grootste festival van Caribische kinderboekenschrijvers ooit georganiseerd in Nederland – geen Nederlands medium dat erover schreef. De literatuur van de Antillen vraagt om nog vele ambassadeurs. Zo’n energieke als Diana Lebacs zal moeilijk kunnen worden gevonden.