EEN HONKBALPET, een groen poloshirt, een wijdvallende grijze broek en een tred alsof hij onzichtbare badslippers draagt. Nee, de dichter ziet er vandaag niet helemaal uit zoals je op voorhand zou verwachten. Want al is het deze zomerse middag tijdens Poetry International bijna vijfentwintig graden en in de foyer van de Rotterdamse Schouwburg nog een paar graden warmer, de Amerikaan Thomas Lynch (1948) zie je toch altijd voor je in een zwart kostuum met een vlinderdasje en een zwarte hoed boven zijn bebrilde gezicht. Niet omdat hij zo nu eenmaal op zijn persfoto is vereeuwigd, maar vooral door zijn beroep. Want Lynch is dan wel dichter, essayist en criticus van de London Review of Books, uiteindelijk zijn dat (onmisbare) hobby’s. Op de allereerste plaats is hij begrafenisondernemer. Lynch & Sons heet het familiebedrijf waarvan zijn tak sinds 1974 elk jaar een paar honderd inwoners van het stadje Milford, Michigan ter aarde bestelt. En zoals Lynch ergens dicht: ‘Tussen de uitvaarten door speel ik met woorden.’ ‘Mensen schijnen dat altijd nogal een vreemde combinatie te vinden’, lacht Lynch. ‘Volgens mijn schrijversvrienden zou ik ergens aan een universiteit les moeten geven, maar de begrafenisondernemers vinden het weer verdacht dat ik schrijf, want zij hebben vaak slechte ervaringen met schrijvers. Kijk maar naar The Loved One van Evelyn Waughs.’ Ja, na zo'n satire krijg je wel een inge bakken wantrouwen tegen het literaire bedrijf. Wat díe collega’s betreft zou Lynch beter een lekker potje kunnen gaan golfen. Een man tussen twee vuren, dus. Toch heeft hij niet echt bezwaar tegen alle ophef die er, ook door sommige van zijn uitgevers, over zijn broodwinning wordt gemaakt; hij is niet anders gewend. Sinds hij in 1986 debuteerde met de bundel Skating with Heather Grace, was er bijna geen recensent die de kans voorbij liet gaan om ernaar te verwijzen. ‘Doodgeboren gedichten’ was de kop in The Observer. TLS counterde met ‘Rouw met mij’, terwijl The Washington Post het hield op ‘Aardse poëzie’. Maar goed, je kunt beter opgemerkt worden als ‘dansende beer’ dan helemaal niet. En bovendien was het ook die combinatie van schrijver en aanspreker die hem zo'n anderhalf jaar geleden onverwacht roem bezorgde. Toen volgde hij eindelijk het advies van zijn vader op om een boek te schrijven over hun werk. Het resultaat was The Undertaking: Life Studies from the Dismal Trade, een opmerkelijke bundel essays, waarin hij het ene moment het ontroerende verhaal vertelt over hoe hij samen met zijn broers zijn vader begraaft, en vervolgens een heel essay uittrekt voor een hilarisch plan om een begraafplaats annex golfbaan in te richten: ‘Honderdvijftigduizend volwassen begrafenissen op elk achttien holes.’ Tussendoor legt hij dan nog uit dat hij net zomin van doden houdt als een tandarts van rot tandvlees en dat niets een begrafenis zo kan verpesten als een kist waar de bodem uitvalt, terwijl ook zwaardere zaken als zelfmoord en euthanasie werden besproken. Vaak in een lichtvoetige stijl, soms geestig en laconiek, maar nooit onverschillig. De bundel leverde hem niet voor niets prachtige besprekingen, vijftigduizend verkochte exemplaren in een jaar en een nominatie voor de National Book Award op; het is gewoon een krankzinnig leuk boek. En dat die prijs uiteindelijk naar een biografie van Thomas Jefferson is gegaan, daar heeft hij vrede mee: een dode president gaat nu eenmaal voor. ‘NATUURLIJK ZAL geen enkele poëziebundel het soort succes hebben dat The Undertaking had’, zegt hij met de vertrouwenwekkende glimlach die we van de persfoto herkennen. ‘Het brengt hooguit het geld op dat je uitgever heeft betaald voor de gezamenlijke lunches.’ Inmiddels heeft hij gemerkt dat als je eenmaal een bestseller op je naam hebt staan, de onderhandelingen met je uitgeverij een stuk makkelijker gaan. Het contract voor een nieuwe essaybundel is al getekend, maar voor die er kwam moest wel eerst zijn nieuwe dichtbundel, Still Life in Milford in de winkels liggen. Geen probleem, meneer Lynch. Nu ligt die dan voor hem, met ernaast Stilleven uit Milford, een selectie uit zijn drie bundels die ter gelegenheid van Poetry bij het Sliedrechtse Wagner & Van Santen verscheen. Hij is er erg trots op. Niet alleen omdat het de eerste bundel vertalingen van zijn poëzie is, maar vooral omdat ze vertaald zijn door Peter Nijmeijer, ‘iemand die sommige van mijn lievelingsdichters heeft vertaald - Charles Simic, Seamus Heaney - en in Amerika een erg goede naam heeft’. Het resultaat is ernaar: de tweetalige bundel is niet alleen prachtig uitgegeven, maar biedt ook een mooi overzicht van zijn poëtisch oeuvre. Vaak verhalende verzen, bescheiden van toon en geschreven met veel gevoel voor taal en metrum. En ook hier speelt zijn vak een belangrijke rol. Ondanks de gunstige wending die zijn schrijverscarrière heeft genomen, zal hij zijn bedrijf niet gauw van de hand doen. ‘Poëzie is een draagbare kunstvorm. Je hebt geen gereedschappen nodig, geen golfclubs of tassen of een caddy. Je kunt gewoon je dagelijks werk doen en tegelijkertijd schrijven.’ En bovendien: ‘Er is niet zo'n groot verschil tussen het houden van een teraardebestelling en het schrijven van een gedicht. Ze hebben allebei met rituelen en symbolen te maken, en het zijn allebei pogingen om het onzegbare om te zetten in iets wat wel zegbaar is. Het vorm te geven. Dat is precies wat je in een dienst probeert te doen.’ DE DICHTER als aanspreker, het is een mooie vergelijking, maar er is meer. Want natuurlijk zal een beroep als het zijne je kijk op leven en dood veranderen, of in ieder geval richten. Het is een effect dat misschien wel het krachtigst wordt beschreven in ‘Like My Father Waking Early’, een gedicht over zijn vader die ‘s morgens naar de politieradio luisterde en de rest van de dag panisch van angst zag hoeveel manieren er waren om voortijdig te sterven. Van spelen met vuur tot spelen met wapens en van snoepjes aannemen van vreemde mannen tot drinken en te hard rijden. Als kind vond Lynch de bezorgdheid van zijn vader misschien wat overdreven, maar nu weet hij zelf wat het is: 'Ik heb de grafafmetingen gezien die de graver groef/ om de toekomst, de kinderen in te begraven/ Boven genieten mijn kinderen van hun slaap./ Beneden zet ik de radio aan. Ik doe dit/ net als mijn vader, vroeg in de ochtend,/ ik heb mijn koffie, sigaretten en zorgen.’ Dat er vele manieren zijn om je laatste adem uit te blazen komt ook op een andere manier in Lynch’ werk terug: in de beschrijving van praktijkgevallen. In The Undertaking vertelt hij bijvoorbeeld het bizarre verhaal van Stephanie (‘genoemd naar H. Stephanis, de schutspatroon der steenhouwers’) die met haar ouders in een bestelbusje reed toen een groep jongens een voor de lol meegenomen grafsteen met de tekst ‘Gereserveerd Forster’ van een viaduct gooiden: ‘De steen verbrijzelde de voorruit, vloog rakelings langs de rechterschouder van haar vader, maakte haar moeder die naast hem zat wakker, doorkliefde de ruimte tussen de twee plaatsen voorin en trof Stephanie in de borst terwijl ze op de achterbank lag te slapen.’ Het meisje overleed, en toen ze begraven was, staarde haar vader naar het graf naast het hare, en las de naam: ‘Forster, stond er.’ ‘Dat is echt zo gebeurd’, vertelt Lynch. ‘Precies zoals het is opgeschreven. Tot die grafsteen op de begraafplaats aan toe. Dat was het beeld dat door mijn hoofd bleef spoken. Ik kende de familie van dat meisje, haar moeder al sinds ik een kind was. Toen ik haar had begraven, wilde ik het precies noteren zoals het was, zonder franje of verzinsels. Gewoon die feiten hardop uitspreken leek me veel krachtiger dan welke fictie ook.’ Maar dat betekent natuurlijk niet dat het bij een gedicht over een ongeluk volstaat een politiebericht in mootjes te hakken. Het gedicht ‘That Scream If You Ever Hear It’ bijvoorbeeld, dat gaat over een vrouw die haar kinderen verliest bij een botsing tussen haar auto en een biker, en achterblijft ‘met een lang litteken in haar gezicht/ en een schreeuw die in haar vastzat ergens/ ten noorden van haar buik, ten zuiden van haar tanden’. Dat gedicht begint om die reden met een nstrofe aan het adres van een ‘itchy trigger fingered son of a bitch’. Lynch: ‘Mijn allereerste redacteur was eigenlijk een fictieschrijver, en die zei altijd: schrijf gedichten zonder bijvoeglijke naamwoorden. Schrijf gedichten zonder rijm. Geef ons gewoon de feiten. Maar volgens mij raken mensen soms verlamd door de naakte feiten. Ze hebben die bijvoeglijke naamwoorden nodig, juist in de hoop contact te krijgen met de feiten. Poëzie is nuttig omdat de dingen die ons de adem benemen, that stop us in our tracks, meestal een kruispunt zijn van allerlei gevoelens, dingen die we zien en horen, sensaties. Als je ziet wat dat kruispunt is, als je daarvan getuige kunt zijn, dan heb je iets in handen.’ Het klinkt cynisch, maar het dagelijks werk bij Lynch & Sons is daarvoor een geweldigde bron: ‘Misschien brengt voor sommige mensen het verkopen van compu ters ze oog in oog met existentiële realiteiten, maar voor mij zou dat geloof ik niet gelden.’ DIE BRON wil overigens niet zeggen dat de gedichten van Lynch alleen over dood en begraven gaan. In Stilleven in Milford staan net zo goed verzen over zijn arrogante huiskat, het huwelijk, een oude Londense operatiezaal of het leven in zijn eigen stadje. In het titelgedicht schrijft hij daarover bijvoorbeeld aan de hand van een schilderij van Lester Johnson. Lynch: ‘Dat gedicht begon als een opdracht. Normaal doe ik dat alleen als ik er héél veel geld voor krijg, maar dit was een artistieke opgave. Een vriend van me was bezig met een boek waarin op de ene bladzijde een schilderij zou staan uit de vaste collectie van het museum van de universiteit van Michigan, voor de andere pagina vroeg hij aan dichters van overal vandaan daar iets bij te schrijven. De reden waarom ik dit schilderij koos, was in eerste instantie gewoon dat de naam Milford erin voorkwam, al ging het bij Johnson dan om Milford, Connecticut. Het klinkt ook goed: Still Life in Milford. Het heeft veel betekenissen. Stilleven, nog steeds leven, enzovoort. Maar omdat ik nogal lui ben, kwam ik voor een probleem te staan: de reproductie was niet erg inspirerend. Die was eigenlijk heel treurig. Ik ging naar het museum om het schilderij in het echt te zien. Toen ik aan de suppoost vroeg waar het doek hing, zei die: het zit in onze vaste collectie. In welke zaal? vroeg ik. Daarna zei hij nog een keer: het zit in onze vaste collectie. Ik kwam erachter dat dat betekende dat het schilderij in de kelder lag. Het had al jaren niet aan de muren gehangen.’ Een erg opwekkend werkje is het ook niet, maar toch was het voor Lynch aanleiding voor mooie, laconieke verzen over het dorpsleven: ‘I have steady work, a circle of friends/ and lunch on Thursday with the Rotary./ I have a wife, un speakably beautiful,/ a daughter and three sons, a cat, a car,/ good credit, taxes, and mortgage payments/ and certain duties here. Notably,/ when folks get horizontal, breathless, still:/ life in Milford ends. They call. I send a car.’ Bovendien leverde het hem een symbool voor het dichterschap op. Lynch: ‘Op het schilderij staan een emmer met bloemen en een vaas bloemen. Het verschil tussen die twee dingen: een emmer bloemen en een boeket, dat is het verschil tussen taal en poëzie.’ TOT SLOT is er dan Lynch’ accent dat nog een ander thema verraadt. Want als hij praat, lijkt zijn taal voortdurend heen en weer te schieten tussen Milford en Moveen, een gemeente op het westelijke schiereiland van het graafschap Clare, in Ierland. Daarvandaan trok zijn overgrootvader, Tomas, ooit naar de Nieuwe Wereld, en nu keert Thomas er regelmatig ‘terug’. Lynch: ‘Ik kom daar al dertig jaar. Ik heb de cottage van mijn overgrootvader geërfd. Die had het ooit nagelaten aan Nora Lynch, mijn nicht, die het weer naliet aan mij. Het is een soort vreemde, cirkelvormige lijn door de eeuw heen.’ ¶In het lange gedicht ‘The Moveen Notebook’ schrijft Lynch liefdevol over de streek en de mensen die er wonen. Elf pagina’s lang is het een hoogtepunt in de bundel. Maar hoewel hij graag over Ierland dicht, waren deze notities nooit voor publicatie bedoeld: ‘Dat het een gedicht is geworden dat ik in een bundel kon gebruiken is leuk, maar het was niet de opzet. Ik wilde aanvankelijk alleen in verzen het verhaal opschrijven van de band die mijn familie heeft met dat piepkleine dorpje, zodat als er ooit iets met mij gebeurde, mijn kinderen dat verhaal zouden hebben. Wat me trok, is dat het een plaats is die ongeveer vijftig jaar achterloopt op de ontwikkelingen in Amerika. Het is nog geen geseculariseerde gemeenschap. De katholieke kerk bindt de mensen nog steeds, net als familiebanden en tradities. Ik zag er de eerste telefoon komen, het eerste toilet, de eerste auto en de eerste televisie. Om die ingrijpende veranderingen in een cultuur te zien was zoiets als zien hoe de industriële revolutie zich voor je ogen voltrok. Mijn nicht was het dorp nog nooit uitgeweest, zelfs niet om naar Dublin te gaan, tot ik haar een keer meenam naar Amerika. Een hele ervaring zou je denken, maar Nora reageerde tamelijk rustig. Voor haar was Amerika gewoon een andere kamer, net als het vliegtuig. Ze zat een keer naar de televisie te kijken. Een vriend van mij had een videoboodschap voor haar gemaakt, waarin hij haar bij haar naam noemde. Dus begon ze terug te praten. Ik zei nog: hij kan je niet horen. Maar ze hield vol: natuurlijk kan hij dat wel!’ Lynch lacht. ‘Eigenlijk was ze haar tijd vooruit, want nu kan het inderdaad. LYNCH LIJKT BIJNA heimwee te hebben naar de tijd dat zijn voorouders uit Ierland vertrokken, noodgedwongen, en het land nog puur was: 'Pas de laatste eeuw is de economische situatie zo dat jonge mannen zichzelf en hun gezin kunnen onderhouden en in Ierland kunnen blijven. Dat is natuurlijk prachtig, maar het heeft ook een zware prijs. De positie van kerk en familie wordt zwakker. Ze verdwijnen niet helemaal, maar je ziet ze veranderen. Steeds dichter naar hoe het in Amerika is.’ Nee, dan het Ierland van Yeats, de dichter aan wie hij het gedicht ‘Report from Ballylee to the Dead Master’ heeft opgedragen. Bewonderend citeert Lynch het metrische ‘When You Are Old And Grey’. ‘Het is zúlke goedgemaakte poëzie’, zegt hij. ‘Dit was iemand die schreef over de grote dingen: liefde en haat, het leven en de dood.’ Een van de vele bewijzen dat het laatste nooit een fascinatie is geweest van begrafenisondernemers alleen: ‘De overlijdensberichten zijn niet voor niets het meest gelezen deel van de krant.’