Met drie dichters zit ik aan het ontbijt in een hotel. Het is te warm. Hoewel het koffieapparaat onafgebroken bonen maalt, overheerst in de ontbijtzaal de geur van natte jassen en muffe vloerbedekking.
We smeren plakken suikerbrood – we zijn tenslotte in de buurt van Friesland – en al snel komt het gesprek op angst. Angst om teleur te stellen, angst om door de mand te vallen, angst voor de dood. Op verzoek van een van de dichters hebben we zojuist elkaar onze dromen verteld. Ik ben die nacht geplaagd door een terugkerende, waarin ik opeens weer in een hockeyteam zit terwijl ik al jaren geen stick heb vastgehouden. De wedstrijd staat op het punt te beginnen en iedereen verwacht dat ik, hoogzwanger, mijn plaats in de verdediging zal innemen. Ik wil zeggen dat er sprake moet zijn van een vergissing, maar het team rekent al op me en ik kan er niet onderuit. Dit seizoen zal ik in ieder geval moeten afmaken. Wat betekent dat ik de weekeinden vrij moet houden voor wedstrijden en meerdere keren per week terug moet naar het dorp van mijn ouders om daar te trainen. Terugkerende dromen, oude angsten; die hebben we alle vier.

Even later breng ik met een van de dichters een bezoek aan het Groninger Museum. Op de eerste verdieping staan de verbrande meubelstukken van Maarten Baas. We volgen de moderne wenteltrap naar boven en lopen op zolder tegen een beschreven muur aan. Bij wijze van verklaring van wat we straks zullen ervaren, staat er dat mensen geblinddoekt onmogelijk in rechte lijnen kunnen lopen. Zonder referentiepunten bewegen we ons in de volste overtuiging dat we rechtdoor lopen al snel in steeds kleiner wordende cirkels. Verschillende experimenten wijzen uit dat als mensen afgezonderd in het donker verblijven ze gaan slapen. De innerlijke klok begint te haperen en het gevoel voor dag en nacht vervaagt. Je denkt dat je een dutje doet, maar in werkelijkheid slaap je dertig uur.
De wereld draait om zijn as. De zolder van het museum heet Coop Himmel(b)lau en is ontworpen door architecten Wolf Prix en Helmut Swiczinsky, die de eerste schetsen van het paviljoen met hun ogen dicht maakten. Nu staan er drie cirkelvomige muren, in elk wordt een drieluik geprojecteerd. De video’s zijn korrelig en een beetje wazig, maar dat kan ook komen doordat de wanden van piepschuim zijn. In het midden van elke ruimte staat een witte poef van hetzelfde materiaal. Je kunt erop plaatsnemen, maar dan zit je zo dicht op het beeld dat je het overzicht kwijtraakt. Misschien is dat de bedoeling.
Het is pikkedonker. Een zwarte glanzende bus rijdt over een bospad en komt tot stilstand. De verduisterde ramen reflecteren de bomen aan weerszijden. Een shot uit de lucht, boomkruinen en de koplampen van de touringcar die lichtkogels op het pad werpen. De buschauffeur is uitgestapt en opent de motorkap. Hij heeft waarschijnlijk pech want in de bus zit een kraai en even later zitten er ook mensen. Ze kijken verveeld naar buiten. Alles herhaalt zich, maar het is onmogelijk aan te wijzen waar het naadje in de loop zit, waar deze nachtmerrie begint en en begint en begint.
We lopen door naar de volgende ruimte. Opnieuw een drieluik op piepschuim. Een industrieterrein en een auto die slipt en blijft slippen. De rook trekt langzaam op, een vrouw van middelbare leeftijd kijkt wezenloos voor zich uit. Ze heeft haar handen op het stuur maar lijkt de wagen niet te besturen. Ze slipt. Het gaat vanzelf. Alles loopt in rondjes. Het asfalt glijdt onder ons weg. Uit de schoorstenen komt een ander soort rook, donkerder, maar even onafgebroken. Opnieuw een kraai, deze keer met een belletje.
Het derde drieluik is anders van toon, niet stilistisch zoals de eerste twee maar gefilmd als een reisdocumentaire. In een kermisattractie rijdt een personenauto heel hard over een houten verticale wand. Het moet een enorme ton zijn, waarin de wagen door de centrifugale kracht verticaal kan blijven. Zolang hij rondjes rijdt, gaat het goed. Indiase mensen kijken vanaf de balustrades naar het schouwspel onder hen. Dan krijgen een paar jongetjes de camera in de gaten. Ze wijzen naar me, en dat verbreekt de loop. Nu zijn de verhoudingen helder. Er is een camera, een onderwerp, een ruimte waarin het werk getoond wordt. Ik ben gewoon weer een bezoeker en voel me een beetje bekocht. Zoals het navertellen van een droom de ervaring nooit recht doet.
De video-installatie Aeon van beeldend kunstenaar en filmmaker Gabriel Lester is nog tot 29 oktober te zien in het Coop Himmelb(l)au Paviljoen van het Groninger Museum. https://player.vimeo.com/video/219808487