Nacht van de Dictatuur

De Nacht van de Dictatuur is hét jaarlijkse evenement waar onderdrukking en de werking van dictaturen centraal staan. De Nacht is als tegenhanger van de VN Dag voor de Democratie in het leven geroepen om op een andere manier stil te staan bij de betekenis van democratie en rechtsstaat. Het evenement wordt georganiseerd in Den Haag bij ProDemos, het Humanity House, Museum de Gevangenpoort, het Nutshuis en Atrium Den Haag. Voor meer informatie, zie nachtvandedictatuur.nl.


Nederland weet het zeker: in Rusland keert de Sovjet-Unie terug. Als buitenlandse diplomaten worden geïntimideerd en gekneveld, brave actievoerders worden opgesloten en het Kremlin bars en arrogant de wereld tegemoet treedt, dan lijken de zaken duidelijk: 2013 is het nieuwe 1983. Het is een verleidelijk simpel beeld. En het klopt niet.

‘Wie het huidige Rusland gelijkstelt aan de Sovjet-Unie kijkt niet goed’, zegt de Amerikaanse journalist William Dobson. Dobson is auteur van The Dictator’s Learning Curve, een boek dat analyseert hoe de dictators van de 21ste eeuw hun macht behouden in een wereld van mondialisering, vrij reisverkeer en nieuwe media. Voor Dobson is Poetin bij uitstek een dictator die een steile ‘leercurve’ heeft doorlopen en die een uitgekiende methode heeft ontwikkeld om de macht te consolideren. ‘Als ik punten zou moeten uitdelen voor de efficiëntie en verfijning waarmee autoritaire regimes hun oppositie uitschakelen’, aldus Dobson, ‘dan krijgt Rusland een hoge score.’

Zo’n uitspraak mag verbazing wekken in Nederland, waar het Russische optreden van de afgelopen weken eerder uiterst lomp lijkt. Maar voor de wijze waarop Poetins regime de macht in Rusland weet te behouden is het leerzamer om naar een ander voorbeeld te kijken uit de afgelopen week dan naar de onfortuinlijke behandeling van onze diplomaat: de sluiting van een kleine niet-gouvernementele organisatie (ngo) in de West-Russische stad Ryazan.

Afgelopen zomer deed het bureau van de Russische president Poetin de ‘buitenlandse agentenwet’ uitgaan, met daarop Poetins handtekening. Het duurde niet lang voor ‘buitenlandse agenten’ de gevolgen van de wet begonnen te voelen. Zoals de lokale mensenrechtenorganisatie Memorial in Ryazan. Er werken ten burele van Memorial Ryazan alleen Russen, maar volgens de buitenlandse agentenwet moeten ngo’s in Rusland die buitenlandse fondsen ontvangen zich registreren als ‘organisatie die de functies van een buitenlandse agent uitvoert’.

De wet creëert een acuut dilemma voor ngo’s in heel Rusland. De enige partijen die hen durven financieren bevinden zich in het buitenland. Maar wie zichzelf in het huidige Rusland registreert als buitenlandse agent neemt daarmee allerlei onbekende risico’s: wie weet wat voor maatregelen er in de toekomst worden genomen tegen personen en organisaties die zichzelf zo bekend hebben gemaakt? En hoe zullen rechts-radicale Russen daarop reageren, van wie sommige wel eens het recht in eigen hand lijken te nemen? Memorial Ryazan koos ervoor zich niet zo te registeren, en brak daarmee dus de wet. Dat vond de rechter ook, en die gelastte daarom vorige week de sluiting van het kantoor.

Deze aanpak van een lastige organisatie is typisch voor een 21ste-eeuwse dictator die zijn vak beheerst. De bordkartonnen kolonels van weleer, die af en toe met bruut geweld hun gezag herstellen, zijn ingeruild voor geslepen politici die een systeem hebben opgezet dat op het oog voldoet aan alle eisen voor verantwoordelijk en controleerbaar bestuur. Deze dictators-nieuwe-stijl laten zich voortdurend plichtplegingen ontvallen aan democratie en rechtsstaat en bedienen zich van een scala van geweldloze machtsmiddelen. Favoriet is de wet, die desgewenst wordt toegesneden op veroorzakers van onrust. Maar ook belastinginspecteurs, milieuvoorschriften, brandinspecties, bouwvergunningen, rapportageverplichtingen, controles op illegale software en andere bureaucratische hindernissen behoren tot het strijdarsenaal van de nieuwe autocraten.

Er zijn vier landen in de wereld die zich officieel geen democratie noemen; zelfs Noord-Korea en Cuba betitelen zichzelf wel zo

We moeten dit verhaal eigenlijk een kwart eeuw eerder beginnen, eind jaren tachtig, begin jaren negentig. Op dat moment in de geschiedenis leek de wereld opeens te worden overspoeld door een democratische golf. The Third Wave noemde politicoloog Samuel Huntington het, in zijn beroemde, gelijknamige boek uit 1991. De eerste democratische golf begon volgens Huntington eind negentiende eeuw, toen het algemeen kiesrecht in verschillende landen werd ingevoerd en eindigde in de jaren twintig met de opkomst van het fascisme in Italië en andere landen. In de twintig jaar daarna zakte het aantal democratieën van 29 naar twaalf. Na de Tweede Wereldoorlog volgde een tweede golf, toen het aantal democratieën verdriedubbelde. Maar in de jaren zestig en zeventig liep het aantal democratieën weer terug.

De derde golf, die een heuse tsunami zou worden, begon voorzichtig, met de Anjerrevolutie in Portugal in 1974. De andere Zuid-Europese autocratieën volgden Portugal op het democratische pad in de jaren zeventig, de dictaturen van Latijns-Amerika in de jaren tachtig, gevolgd door die in Oost-Azië. Rond 1990 spoelden ook de communistische regimes van Oost-Europa weg. Volgens Huntingtons optimistische telling liep het aantal democratieën in de jaren negentig al in de zeventig. De golf bleef maar doorrollen. In Afrika kwam er een dozijn nieuwe democratieën bij, en de nieuwe eeuw bracht de ‘kleurenrevoluties’ voort in Servië en voormalige delen van de Sovjet-Unie. Rond 2005 waren er meer dan honderd democratieën, drie maal zo veel als toen Huntingtons derde golf begon in 1974. En toen opeens stopte het. Het aantal dictaturen begon weer te groeien.

Dit is in grote lijnen het standaardverhaal dat politicologen en democratiebevorderaars vaak over democratisering vertellen. Maar er horen wel een paar belangrijke kanttekeningen bij. Om te beginnen bij de cijfers zelf: er zijn maar vier landen in de wereld die zich officieel geen democratie noemen (zoals het Vaticaan en Saoedi-Arabië); zelfs Noord-Korea en Cuba betitelen zichzelf wel zo. Iemand die een lijstje opstelt met democratieën moet eerst bepalen welke landen het etiket ‘democratie’ waard zijn en welke niet. De robuust lijkende statistieken zijn dus altijd arbitrair.

Bovendien klopt het concept van een zwart-wittegenstelling tussen democratieën en dictaturen niet. Al snel in de jaren negentig werd het duidelijk dat er onder de vele jonge democratieën nogal wat nieuwkomers waren die naar westerse maatstaven die naam niet verdienden. In het artikel The Rise of Illiberal Democracy betoogde de Indiaas-Amerikaanse journalist Fareed Zakaria dat de derde golf grotendeels bestond uit niet-liberale democratieën: landen die weliswaar de formele regels van een democratie hadden ingevoerd, maar waar allerlei zaken afwezig waren die wij vanzelfsprekend met het woord associëren – eerlijke verkiezingen waarbij de verliezer opstapt, de rechtsstaat, individuele vrijheid, vrije media, enzovoort. In plaats van landen in te delen als democratie of dictatuur hanteren politicologen daarom liever puntenlijsten waarop een land scores krijgt voor onafhankelijkheid van rechters, transparantie van het kiesproces en dat soort zaken: een glijdende schaal van Noorwegen tot Noord-Korea.

Voor het algemene beeld van Huntington maakt dit overigens niet veel uit. Ook wie naar democratie-indexen kijkt, ziet veel meer democratie in de wereld vanaf de jaren zeventig, en een daling na 2005. Daar zijn een aantal verklaringen voor aangedragen, zoals de (in 2005 nog niet eens aangebroken) wereldwijde economische crisis. William Dobson, een journalist met een staat van dienst bij bladen als Foreign Affairs, Foreign Policy en Newsweek, voegt een andere, aantrekkelijke verklaring toe: het leervermogen van dictators en andere sleutelfiguren in autoritaire regimes.

‘In een paar belangrijke autoritaire regimes die waren geraakt door de democratiseringsgolf van de jaren tachtig en negentig realiseerden sleutelfiguren zich dat ze hun systeem moesten veranderen of opnieuw moesten uitvinden om het te laten overleven’, zegt Dobson in een telefonisch interview. ‘In China bijvoorbeeld. Na het verdwijnen van de Sovjet-Unie en de demonstraties op het Tiananmenplein gaf de communistische elite in Peking zich over aan een volledige autopsie. Zij concludeerde dat de Sovjet-Unie steeds stram en rigide had gereageerd op onvrede onder de burgers, en daarmee het probleem had verergerd. Daarom maakte de Partij China opener, dynamischer en eerlijker. Ze bood haar bevolking een heldere deal: de staat blijft uit jullie persoonlijke leven, jullie blijven uit de politiek, en samen worden we dan hopelijk rijk.’

‘Sleutelfiguren in autoritaire regimes realiseerden zich dat ze hun systeem moesten veranderen om het te laten overleven’

Een andere sleutelfiguur is natuurlijk Vladimir Poetin. ‘Poetin heeft als kgb’er het functioneren en de val van de Sovjet-Unie van heel dichtbij meegemaakt’, aldus Dobson. ‘Hij heeft een heel duidelijk idee welke fouten hij moet vermijden.’

Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. ‘Autoritaire regimes moeten nu overleven in een veel vijandiger omgeving en onder veel moeilijker omstandigheden dan in de twintigste eeuw’, zegt Dobson. ‘Ten eerste zijn de kosten en risico’s van het inzetten van bruut geweld veel hoger dan vroeger. Door nieuwe media is het veel moeilijker om geweld stil te houden. Zelfs het wegsleuren van iemand op een afgelegen pas in de Himalaya kan nog dezelfde dag op het web staan. Ten tweede is macht overal ter wereld in de afgelopen decennia gedecentraliseerd. Burgers hebben door internet en andere technologie veel meer middelen en informatie in handen dan vroeger. Er zijn ook veel ngo’s bij gekomen, die vaak internationaal opereren; het maatschappelijk middenveld is in veel landen gegroeid en mondialisering heeft landen geopend naar buiten.’

Alleen autoritaire regimes die succesvol op deze nieuwe krachten hebben ingespeeld hebben de derde golf overleefd. Het zijn geen toevallige overlevers, stelt Dobson, maar regimes die zichzelf opnieuw hebben uitgevonden en sterkere versies zijn geworden van de dictaturen van vroeger. Hun hoogste doel is de macht in hun land monopoliseren met instemming van hun bevolking. ‘De stabiele dictaturen van nu hebben allemaal bewust gewerkt aan een systeem waarin geen mobilisatie van oppositie plaatsvindt. Dat doen ze door tegelijk te werken aan legitimiteit bij een meerderheid van de bevolking, en het selectief onder druk zetten van individuen en groepen die zich tegen de macht van de staat verzetten. Nieuwe dictaturen begrijpen dat ze moeten zorgen dat het gros van de bevolking geen druk ervaart. De druk die ze wél uitoefenen, proberen ze goed te doseren en uit te voeren met middelen die op het oog legitiem zijn.’

De beste van allemaal, volgens Dobson, is Singapore. ‘Dat is zonder twijfel ’s werelds meest verfijnde dictatuur. Het wordt deskundig bestuurd, het lijkt op het eerste gezicht een vrij land, ambtenaren zijn ontwikkeld en efficiënt. Maar er is praktisch nul politieke verandering. De verkiezingen zijn al sinds de onafhankelijkheid gewonnen door dezelfde partij, en die partij is in handen van één familie. Zij richten zich erop de bevolking alle redenen te ontnemen om ooit verandering te willen. Zo krijgt het regime legitimiteit door zijn prestaties.’

Als je technocraten in autoritaire regimes vraagt welk land het best is in het voorkomen van oppositie kiezen zij volgens Dobson altijd voor China. ‘China heeft een heel grote partij, met veel kundige en intelligente mensen, die hun eigen systeem eerlijk analyseren. Voor de zwakke punten proberen ze bewust politieke middelen uit democratieën te kopiëren, zoals opiniepeilingen en inspraakavonden. Zo proberen ze nauwkeurig meningen en trends bij de bevolking in kaart te brengen, zonder dat het hun politieke monopolie bedreigt.’

In Rusland lijkt het allemaal iets minder soepel te werken, maar Poetins regime zit beter in elkaar dan sommige buitenstaanders denken. ‘Poetin wilde niet dezelfde problemen als Jeltsin’, zegt Dobson, ‘en hij concludeerde daaruit dat de Doema een stempelmachine moest worden. Dat maakte hij er vervolgens ook van. Maar Poetin realiseerde zich dat hij daarmee voor zichzelf een blinde hoek creëerde, dat hij een belangrijke thermometer voor de publieke stemming verloor. Dus creëerde hij de Publieke Kamer, een vergadering met kritische en onafhankelijke figuren erin, maar natuurlijk zonder echte politieke macht.’

Een bekende zet van Poetin was het opzetten van een strijdbare, pro-Kremlin-georiënteerde jeugdbeweging, die duidelijk bedoeld was om het soort tentenkampen van de pleinen te vegen die de revolutie hadden ingeluid in Oekraïne. Ook was Poetin een tijd goed in het opzetten van een nep-maatschappelijk middenveld. ‘Gongo’s’ zijn een Russische uitvinding: government-operated ngo’s die in naam ijveren voor mensenrechten of juridische bescherming, maar eigenlijk dienen om het regime te legitimeren, buitenlands sponsorgeld weg te zuigen bij echte ngo’s, en verwarring te stichten in het publieke debat. En Poetin maakte het echte ngo’s moeilijk: buitenlandse ngo’s meldden meer dan dertienduizend inspecties door Russische autoriteiten in de afgelopen jaren.

‘Voor burgers in Rusland is slechts één recht echt gegarandeerd. Het recht om naar het buitenland te gaan, om te vertrekken’

Ook Russische instellingen kregen via het inspectiewapen heldere politieke signalen. Zo had de Europese Universiteit in Sint-Petersburg het voornemen om de Russische verkiezingen van 2008 te volgen met een verkiezingsmonitor en aanverwant onderzoek, gesponsord door de Europese Unie. Prompt werd de universiteit aan brandinspectie onderworpen, en waar de universiteit die altijd probleemloos doorgekomen was, werden nu 52 overtredingen geconstateerd. De universiteit moest onmiddellijk sluiten, midden in de onderwijsperiode. Drie weken na de verkiezingen mocht ze weer open.

In het buitenland vallen de weinig verfijnde middelen van Poetins regime meer op: de zelden opgeloste aanvallen op journalisten maakten van Rusland een van de gevaarlijkste landen voor hen om in te werken. Ook andere critici lopen gevaar. Ludmilla Alexeeva, al een dissidente in de jaren zestig, zegt in Dobsons boek dat in de Sovjet-Unie ‘een dissident moest erkennen dat hij opgesloten kon worden in een gevangenis of een psychiatrische instelling. Nu moet dezelfde persoon onder ogen zien dat hij gehandicapt kan worden of vermoord.’ De Russische grondwet garandeert burgers dezelfde politieke rechten en vrijheden als in westerse landen, signaleert Alexeeva. ‘Maar slechts één recht is echt gegarandeerd’, zegt ze. ‘Het recht om naar het buitenland te gaan, om te vertrekken.’

In de wereld zijn soms voorbeelden te zien van dictaturen die opeens in snel tempo de leercurve op lijken te wandelen. Myanmar bijvoorbeeld: een militaire dictatuur die qua internationale sancties en isolatie alleen Noord-Korea voor zich hoefde te dulden. Tot het regime zich in 2011 ineens tot democratie verklaarde en zijn politieke gevangenen gestaag begon vrij te laten. De politieke en burgerlijke vrijheden in het land zijn sindsdien volgens de ngo International Crisis Group gestegen van 7 (de laagst mogelijke score) tot een weinig indrukwekkende 6. Maar de oliecontracten vloeien sindsdien rijkelijk en Barack Obama, José Manuel Barroso en andere buitenlandse politici kwamen er al buurten.

Minder populair bij westerse politici, maar wel interessant als experiment in dictatuur-nieuwe-stijl was het Venezuela van Hugo Chávez. Deze charismatische ex-couppleger won zijn verkiezingen, maar daarbij speelde in toenemende mate een onzichtbare factor: angst. Twee beruchte voorbeelden van intimidatie zijn de Tascón-lijst en de Maisanta. De eerste was een lijst met drie miljoen namen, afkomstig van ontevreden Venezolanen die hun handtekening hadden gezet om een referendum af te dwingen tegen Chávez. Diens campagnemanager zette vervolgens de lijst online, onder het voorwendsel dat mensen konden controleren of zij er niet ten onrechte op stonden.

Direct al meldde de minister van Volksgezondheid dat hij elke dokter op de lijst zou laten ontslaan en vervolgen onder de antiterrorismewet. De directeur van de nationale oliemaatschappij volgde in zijn spoor, en een golf van ontslagen ging over het land. Een jaar later lekte uit onduidelijke bron een dvd met daarop een digitale database, de Maisanta, met daarop niet alleen de namen van de Tascón-lijst, maar ook de huisadressen die erbij hoorden en informatie over de overheidssteun die zij ontvingen. Goede verstaanders in de overheidsbureaucratie hadden geen verdere instructies nodig.

Andere autoritaire staten maken op al even vernuftige wijze gebruik van de mogelijkheden die de democratische regels hun bieden. In Marokko waren de verkiezingen van 2011 bijvoorbeeld zo gestructureerd dat geen enkele partij meer dan een vijfde van het aantal zetels kon bemachtigen. In de ‘parlementaire monarchie’ Jordanië benoemt de koning alle rechters, keurt persoonlijk grondwetswijzingen goed, commandeert het leger, enzovoort. In Maleisië, waar sinds de onafhankelijkheid dezelfde partij regeert, is slechts één persoon ooit de gevangenis in gegaan onder ’s lands sodomiewet, en dat zelfs twee keer: de leider van de oppositie.

Voor al deze en andere dictaturen en half-dictaturen geldt dat openlijk geweld, martelingen en andere twintigste-eeuwse methoden om aan de macht te blijven hebben afgedaan. Wrang genoeg is dat grootschalige geweld nou juist wel te zien in een land waar een westers opgeleide en westers georiënteerde dictator aantrad, die bekend stond als liefhebber en sponsor van de kunsten, die zich rond zijn aantreden liet ontvallen dat hij democratie in zijn land zag als ‘een middel voor een beter leven’: de Syrische dictator Bashar al-Assad.

‘In de kern is Assads dictatuur ouderwets gebleven: hij heeft zijn vaders systeem niet veranderd in iets nieuws’

Wie Assads regeerperiode overziet, ziet een dictator die weliswaar een snelle leercurve toont waar het de kunst betreft om de macht naar zich toe te trekken, maar die de aard van zijn dictatuur onvoldoende heeft veranderd naar de nieuwe tijd.

De voortekenen waren daar niet naar. Bashar groeide op als een rustige en apolitieke jongen met hobby’s, tussen zijn temperamentvolle en ambitieuze broers en zussen. Hij groeide ook op in de luwte, omdat zijn oudere broer Bassel de beoogde opvolger van zijn vader was. Dat gaf Bashar de gelegenheid medicijnen te studeren in Damascus, en zich later te specialiseren tot oogarts in Londen. Daar ontmoette hij zijn latere vrouw, de beeldschone Asma. Zij was een voorbeeldig elitekindje, opgegroeid in het Engelse Acton, waar ze de lokale school van de Kerk van Engeland doorliep en als Emma door het leven ging. Ze studeerde Frans en computerwetenschappen in de jaren negentig aan King’s College en had een korte carrière als hedgefondsmanager bij Deutsche Bank. In die tijd ontmoette ze, in Londen, haar toekomstige man.

Al snel werd die naar Damascus geroepen toen zijn broer Bassel omkwam bij een auto-ongeluk. Bashars leven veranderde op slag: van oogarts voor de Britse elite werd hij dictator-in-spe van het onderontwikkelde Syrië. Aanvankelijk leek hij een westerse oriëntatie naar Damascus mee te nemen. Toen hij in 2000 aantrad, waren Syrië-watchers verrukt over zijn beloftes over democratie, modernisering van de economie, maatschappelijke hervormingen en het bestrijden van corruptie.

Maar in hun opgetogenheid zagen zij over het hoofd hoe het Syrische regime in elkaar stak. ‘Toen Bashar aantrad, zag de oude garde hem als het ideale moderne uithangbord van Syrië’, zegt Volker Perthes, directeur van het Duitse Instituut voor Internationale en Veiligheidszaken, en auteur van The Political Economy of Syria under Asad. ‘Die oude garde bestond stuk voor stuk uit mannen die door Bashars vader waren uitgekozen. Zij zetten juist in op Bashar als opvolger van zijn vader, boven zijn broers, omdat ze dachten dat Bashar makkelijker te controleren zou zijn.’

Dat was een flinke misrekening. ‘Bashar deed er vijf jaar over’, aldus Perthes, ‘maar in die tijd bouwde hij heel strategisch aan een nieuwe politiek-economische elite. Hij verving steeds meer mensen uit de oude garde door hen of door familieleden. Hij verving het complete team van zijn vader. En hij blijft steeds maar mensen vervangen, om ervoor te zorgen dat zich geen machtscentra naast hem opbouwen. Dit jaar nog verving hij de complete top van de Baath-partij.’

Onder dictaturen bestaat er een waaier aan verschillen wat de rol van de dictator betreft. Sommige regimes draaien om één sterke man, zoals Kadhafi’s Libië, terwijl de revolutie bij de Egyptische buren duidelijk maakt dat Mubarak alleen de vooruitgeschoven pion was van de militairen. Assad transformeerde de top van het Syrische regime van een oligarchie waarin hij alleen de front man was tot een unitaire staat waarin alle lijnen langs hem lopen. Maar in de manier waarop dat regime rust afdwong onder de bevolking veranderde Bashar nauwelijks wat.

‘Bashars dictatuur kun je kenmerken als een dictatuur-oude-stijl plus Facebook en Twitter’, zegt Perthes. ‘Syrië’s dictatuur heeft moderne kenmerken. Zo was Bashar altijd enthousiast over internet en moedigde hij het gebruik ervan aan. Er is bijvoorbeeld de Syrian Electronic Army, hackers en techneuten die cyberaanvallen lanceren tegen tegenstanders van het regime binnen en buiten Syrië. En Bashar zag vanaf het begin van de Arabische lente dat hij niet moest proberen om de rol van internet te bestrijden, maar om de ruimte op internet te benutten en naar zich toe te trekken. Waar Egypte probeerde om Facebook en Twitter af te sluiten als het spannend werd op straat weigerde Bashar om het internet prijs te geven aan zijn vijanden.’

Ook op straat leek Syrië te moderniseren. ‘Bashar heeft echt wel wat bereikt’, zegt Perthes. ‘Onder zijn vader kon je vaak zelfs bij banken geen geld krijgen, nu zijn er in alle steden pinautomaten. Burgers kregen toegang tot importproducten, ze mochten zich vrijer bewegen, er kwam internet, en technologisch maakte Syrië een sprong. Maar Bashar trok altijd een streep als economische modernisering tot politieke modernisering leek te leiden. Er waren wel ministers die te veel in zijn moderniseringsretoriek geloofden en tegen hem zeiden dat hij nu ook verdere stappen moest nemen: de rechtsstaat invoeren, het regime verantwoording laten afleggen aan de maatschappij en dat ook van ministers en ambtenaren eisen. Die mannen verloren dan hun baan, of vonden zichzelf terug in de gevangenis.’

Perthes vervolgt: ‘Ik denk dat we in het buitenland niet goed keken. Ik denk dat we gevangenen waren van onze hoop. In de kern is Assads dictatuur ouderwets gebleven: hij heeft zijn vaders systeem niet veranderd in iets nieuws. Je kunt nog steeds zonder verantwoording opgepakt worden, gemarteld worden of verdwijnen, en dat was ook voor de opstand zo. Het regime vertrouwde op intimidatie van de bevolking om rust te houden. Assads vader trad altijd heel bruut op tegen tegenstanders, en zijn zoon is dat blijven doen.’

Dat betekent niet dat er geen sociale basis is voor Assads regime. ‘Hij heeft natuurlijk de steun van de alawitische minderheid, waar hij zelf toe behoort, en ook de meeste christenen steunen hem, uit angst voor de religieuze oppositie’, zegt Perthes. ‘De meeste economische elites steunden Assad toen de opstand uitbrak, vaak in de verwachting dat de Arabische lente hem ertoe zou bewegen om Syrië verder te hervormen. Nu is het te laat voor hen om over te springen op het andere schip. En ook voor Bashar is het nu te laat om zijn koers te wijzigen. Het is jammer, maar als hij aan wil blijven als president rest hem niets anders dan geweld.’


Beeld: Khaled Abdullah / Reuters, Thomas Dworzak / Magnum / HH