Op 11 september 2001 keek Jay McInerney uit zijn raam en zag grote pluimen rook uit de WTC-torens komen. Verbouwereerd liep hij naar het huis van vriend Bret Easton Ellis. Samen keken ze naar CNN en McInerney zei: «Ik ben blij dat er deze week geen boek van me uitkomt.» Ellis wist precies wat hij bedoelde; zelf was hij met een roman bezig, maar nu al wist hij dat hij helemaal opnieuw moest be ginnen. Ongemakkelijk gniffelden de twee schrijvers, totdat Ellis volledig in stortte. McInerney wist zich de rest van de dag nog groot te houden, maar onder ging ’s avonds hetzelfde.

Jay McInerney (1955) en Bret Easton Ellis worden nogal eens door elkaar gehaald. Dat is begrijpelijk. De twee zijn boezemvrienden en bovendien heeft McInerney wel wat weg van de karakters uit Ellis’ boeken: hij heeft een aantal relaties gehad met fotomodellen, heeft een voorliefde voor te dure maatpakken en duikt nogal eens op bij glamoureuze openingen van nachtclubs en restaurants. In hun oeuvres is de gelijkenis ook duidelijk aanwezig. Twintig jaar geleden debuteerden ze kort na elkaar met romans over vervreemde jongeren die door Amerikaanse metropolen dwalen, van feestje naar feestje, nergens naar op zoek behalve misschien naar het volgende lijntje coke of de volgende betekenisloze bedpartner. Hoewel ze elkaar toen niet kenden, sloten de gestroomlijnde schrijfstijl en het donkere nihilisme van McInerneys Bright Lights, Big City (1984) en Ellis’ Less Than Zero (1985) naadloos op elkaar aan en werden ze voormannen van een nieuwe literaire stroming, de bratpackliteratuur.

Twee decennia later blijkt toch de beperktheid van deze literaire verwantschap. De twee leenden weliswaar elkaars protagonisten en situeerden hun verhalen altijd tussen de yuppen en socialites van upper-class Manhattan, maar daar houdt de vergelijking op. Het proza van Ellis is killer en pessimistischer. Zijn karakters verkeren in een psychologisch isolement, een leegte waar niemand uit lijkt te kunnen breken. Hoogtepunt daarvan is American Psycho (1991).

McInerney is anders. Hij is een typisch Amerikaanse schrijver in de traditie van Faulkner, Steinbeck en Fitzgerald, die tijdgeest en vooral sociale klasse probeert te beschrijven. Hij richt zich op de upper- middle class in New York en dat levert zedenschetsen op waarin hedonisme, materialisme, ontrouw en honger naar macht, geld en status overheersende thema’s zijn. Deze thema’s zijn ook bij Ellis altijd present, maar zijn karakters lijken zich niet bewust van de immoraliteit die eraan kleeft. McInerneys karakters zijn dit wel, maar moeten door deze thema’s heen in hun zoektocht naar liefde en geluk. Dat de boeken meestal ook eindigen met een vorm van inzicht, verraadt de romantische inborst van McInerney (iets waar Ellis totaal geen last van heeft).

De verschillen tonen zich nu in de manier waarop de twee New Yorkers met de aanslagen van 11 september zijn omgegaan, het onderwerp van McInerneys nieuwste roman, The Good Life.

Ellis’ vorig jaar verschenen Lunar Park is een bizar verhaal over een schrijver die achtervolgd wordt door de geest van zijn overleden vader; een vader-en-zoon-verhaal à la Nightmare on Elm Street, maar op de achtergrond schetst Ellis een angstige tijdgeest. Zie hier 11 september. Toch lijkt het alsof hij juist allesbehalve een 11 september-roman heeft willen schrijven. Voor het eerst heeft hij een protagonist uit de metropool gehaald en in suburbia ge plaatst (voor Ellis nochtans terra incognita). Daarnaast spreekt de hoofdpersoon een enkele keer achteloos over bomaanslagen in Amerikaanse supermarkten en bioscopen. Het boek is vooral een parodie op Ellis zelf, op spookverhalen en ook op die angstige Zeitgeist.

McInerney laat er geen misverstand over bestaan: The Good Life is een 11 september-roman. Veel nadrukkelijker dan in Ian McEwans Saturday, Salman Rushdies Shalimar the Clown en Jonathan Safran Foers Extremely Loud & Incredibly Close plaatst hij de aanslagen op de voorgrond.

Die dinsdag zelf wordt overigens ont weken. Het boek begint op de avond van de 10de september en gaat verder op de 12de. Het is niet zo dat McInerney zich met de impact van die dinsdag geen raad zou weten – kort na de aanslagen publiceerde hij in onder andere The Guardian een aantal prachtig geschreven, emotionele non-fictie-verhalen over zijn belevenissen die dag – maar de onmiskenbare gruwelijkheid van die dag, de perversiteit van die vallende lichamen, van die instortende torens, zou inhakken op wat McInerney met dit boek geprobeerd heeft te doen: een subtiele illustratie geven van de scheuren die de aanslagen in de sociale façade van New Yorks upper-middle class hebben veroorzaakt.

In The Good Life keert hij terug naar Russel en Corrine Calloway, het echtpaar uit Brightness Falls (1992), dat hij onlangs als zijn meest geslaagde werk betitelde. Brightness Falls was inderdaad McInerney op zijn best; een roman die aan de ene kant een scherpe schets van New Yorks testos terongeladen reagonomics-cultuur van de late jaren tachtig is en aan de andere kant een gevoelig verhaal vertelt over een huwelijk dat door externe spanningen uit zijn voegen lijkt te barsten, maar net overleeft.

In de tussenliggende jaren zijn Russel en Corrine ouders geworden van een tweeling, met dank aan de baarmoeder van Corrines zus, maar voor de rest is veel hetzelfde ge bleven. Nog steeds geldproblemen, nog steeds onvervulde ambities, nog steeds het is-dit-alles-gevoel. Tót er vliegtuigen het World Trade Center in vliegen en niets meer hetzelfde is in New York.

Terwijl Russel dagenlang voor de televisie blijft hangen, op zoek naar nieuws over zijn vermiste vriend, gaat Corrine aan de slag als vrijwilliger. In de soepkeuken waar ze te rechtkomt heerst het ultieme united we stand-gevoel, waar ook Max Westerman ons die dagen steeds over bleef vertellen. Verkoopsters uit de Ralph Lauren-winkel, strippers en Wall Street-jongens werken zij aan zij. Corrine ontmoet er Luke, voormalig beursmakelaar, ook getrouwd, met wie ze een affaire krijgt waardoor de twee zich moeten afvragen of ze het leven in deze in stabiele tijden op z’n kop durven te zetten.

De motor in Brightness Falls is het duo Russel en Corrine, echte mensen met echte tekortkomingen. In The Good Life draait het om Corrine en Luke, maar Luke is een karakter dat nooit echt tot leven komt. Hij is sympathiek voor zijn overspelige vrouw en voor zijn puberende dochter, hij heeft sympathie voor de thuissituatie van Corrine, hij heeft sympathie voor alles en iedereen. Vaker is opgemerkt dat McInerney te veel om zijn karakters geeft. Luke is hiervan het schoolvoorbeeld, een man die niets fout kan doen en daardoor ronduit saai is.

Toch is The Good Life, het personage Luke daargelateneen, een geslaagde, en gedurfde, poging om vast te leggen hoe de aanslagen de onuitgesproken mores en gedragscodes in de stad hebben aangetast. In de schets van New York, in de wake van 11 september, laat McInerney zien wat een voortreffelijke schrijver hij is. De city that never sleeps lag plat en dat leverde een moment op van stilte en zelfreflectie, waarin het geluid van gelach en knallende champagneflessen ta boe was geworden: «De nabijheid van de doden was het meest voelbaar in de uren na middernacht, wanneer hun geesten in de kloven zweefden. Het was beter ze om je heen te voelen dan ze uptown in je slaap te zien. Er was iets moraliserends aan de zonsopgang – het daglicht was misplaatst vrolijk en aards. Het donker, met zijn alles om hullende intimiteit en zijn suggestie van sterfelijkheid, paste beter bij de tijd en plaats, was bevorderlijk voor rouw, voor geruchten, voor gedeelde vertrouwelijkheden en bravoure.»

In deze stilte durven Luke en Corrine voor elkaar te kiezen, maar als de kerst dagen er weer zijn, en New York weer op gang komt, worden de minnaars overschreeuwd. De bubbel van rust en reflectie is maar tijdelijk en oude rangen en standen worden weer opgepakt. En zo trekt McInerney een conclusie waar Ellis en vele andere schrijvers nog niet aan zijn toe gekomen: 11 september was kolossaal, maar uiteindelijk heeft het niets veranderd.