‘16 januari 1979’, schrijft ze in haar dagboek. ‘In het paleis was het vreselijk, zo vreselijk… De laatste dingen die moesten gebeuren, de laatste telefoongesprekken die gevoerd moesten worden, het snikken van deze en gene… Me niet laten overmannen door wanhoop, niet huilen, vertrouwen uitstralen.

De mensen die zich in het paleis aan onze voeten wierpen, hun smeken, hun vragen: “Waar gaat u heen? Wanneer komt u terug? Waarom laat u ons in de steek? Wij zijn wezen, wezen…”

“Nee, kom tot uzelf, heb vertrouwen in God, wij zullen terugkeren. U bent officier, u moet niet huilen.”

Glimlachen bij het afdalen van de helikopter, nog een paar goede woorden vinden, sterk zijn, steeds maar weer.

Bij het vliegtuig vielen de mensen op hun knieën aan de voeten van de keizer. Mijn man was zeer aangedaan, zijn ogen stonden vol tranen. We zijn opgestegen in de hemel, die ontzaglijk leeg is.’

‘Majesteit!’ Ik geef haar een bos roze-geel-oranje papavers.

‘Wil je op de bank zitten, of hier aan tafel?’ vraagt ze. Ze pakt een stapeltje A4’tjes. In haar regelmatige handschrift heeft ze de dingen over het bewind van haar man die ze niet wil vergeten te zeggen, opgeschreven. ‘Ik heb me een beetje voorbereid.’

Farah Pahlavi (Teheran, 1938); kaki broek, kaki jasje en kaki overhemd; gouden oorbellen als enige opsmuk. De wereld kent haar onder haar meisjesnaam: Farah Diba, keizerin van Perzië – en eind jaren vijftig, begin jaren zestig, droegen in Parijs en Amsterdam modieuze meisjes het opgestoken Farah-kapsel. Ze was de Lady Di van haar tijd. Nog steeds is ze een mooie vrouw.

‘Houd het adres strikt geheim!’ stond in de e-mail. En bij de bel van het Parijse appartement waar de keizerin in ballingschap woont, staat op een strookje papier geen Farah Diba of Pahlavi, maar een Afrikaanse naam. ‘Het is de naam van de Senegalese dame die voor mij werkt. Ik denk dat er inmiddels wel mensen zijn die weten waar ik woon, maar we moeten voorzichtig zijn – je weet nooit wat kan gebeuren.’

Ze is thuis in Parijs, waar ze als achttienjarig meisje architectuur studeerde. En een jaar later op de ambassade ook de sjah ontmoette, zojuist gescheiden van zijn vrouw, want een troonopvolger was uitgebleven – een navrant probleem voor de nog jonge Pahlavi-dynastie, in de jaren twintig aan de macht gekomen door een staatsgreep door de vader van de sjah.

‘Als kind zat ik in Teheran op school bij Franse nonnen en thuis spraken we afwisselend Perzisch en Frans. Mijn ouders waren… modern. Ze hebben me altijd vrij gelaten. Ik groeide op als een halve jongen, klom in bomen en bouwde hutten. Ik was een open meisje en had een gemakkelijk karakter; ik zat bij de scouting – waar ik als vijftienjarige leiding moest geven aan dertig kleine kinderen – lessen in management, moed en geduld die me later als keizerin nog goed van pas zouden komen – en was captain van het basketbalteam. Mijn moeder hield me enerzijds met een scherp oog in de gaten, maar wilde ook dat ik de wereld leerde kennen, en ik ben haar altijd nog zielsdankbaar dat ze mij naar Parijs liet gaan – we spreken, mijn god, over zestig jaar geleden! De maatschappij in Iran was toen heel anders, al zag je in die jaren de eerste tekenen van verandering. Je zág hoe, langzaam maar zeker, het land vooruitging en moderniseerde, op ieder gebied.’ De huishoudster zet de vaas papavers op tafel onder haar ingelijste portret.

‘De vader van mijn man, Reza Sjah, was een eenvoudig legerofficier. In de jaren twintig van de vorige eeuw was Iran een speelbal van de grote mogendheden. Buitenlandse machten trachtten het land over te nemen; de Britten aan de ene kant, de Russen aan de andere – en de territoriale integriteit van het land stond op het spel. Onder de laatste sjah van de Qajaren-dynastie snelde het land naar de afgrond; de welvaart nam af en zo ook de levensomstandigheden van het volk.’

Ze herinnert het zich nog levendig, als klein meisje, op de theeplantages van haar oom: ‘Jonge moeders die geen andere keuze hadden dan te gaan werken met hun baby bij zich. Om te zorgen dat ze rustig bleven, gaven ze de kinderen een kleine dosis opium. Een keer werd zo’n baby blauw – en stonden we als aan de grond genageld.’

Een onrechtvaardige, feodale maatschappij, zegt ze, waar vijf procent van de bevolking 95 procent van het land bezit en waar de boeren worden afgeranseld. ‘Ik herinner me dat ik als kind twee, drie keer in een driftbui tegen zo’n grootgrondbezitter ben uitgebarsten.’

Farah Diba Pahlavi, de voormalige keizerin en vrouw van de Iraanse sjah, nu wonend in ballingschap in Parijs, 2015 ©  Dominik Butzmann / Laif / HH

In een heiligdom aan de Kaspische zee schreeuwt een moellah tegen haar: ‘Bedek je haren, anders ga je naar de hel!’ Ook dát herinnert ze zich nog scherp. ‘Nooit heb ik het afgrijzen kunnen vergeten dat door de onverdraagzaamheid van die man in mij werd gewekt’, schrijft ze in haar Mémoires. ‘Een schrik die ayatollah Khomeini dertig jaar later zou doen herleven.’

‘Toen Reza Sjah de macht overnam, wilde hij in eerste instantie gewoon president zijn. Maar de geestelijkheid van het land zei: “Nee, je moet koning worden! Want het land heeft behoefte aan een koning. Een koning is de vader van de natie.”’ Ze bladert door haar papieren en somt de verworvenheden op van de nieuwe Pahlavi-dynastie: ‘De aanleg van de Trans-Iraanse spoorweg; de oprichting van de Universiteit van Teheran; het invoeren van de Burgerlijke Stand, familienamen en paspoorten. Een radiostation werd opgericht, een Nationaal Museum, een ministerie van Financiën, een Nationale Bank. Een ministerie van Justitie: heel belangrijk, want zonder inmenging van de geestelijkheid. Tot dan toe werd er recht gesproken door de moellahs. Ik kan zo nog wel even doorgaan. En in 1933, als klap op de vuurpijl, de vrijheid voor vrouwen – om naar school te gaan, naar de universiteit en – verplicht – hun sluier af te leggen.

‘De sjah wilde met hart en ziel het land hervormen. Maar hoe doe je dat van de ene op de andere dag, in een land als het onze?’

De monarchie in Iran gaat duizenden jaren terug. Al in 4000 voor Christus waren er koningen in Iran, de Meden en de Elamieten. In 500 voor Christus kwam Cyrus de Grote, de stichter van het Perzische Rijk, humanist avant la lettre, die in zijn befaamde Edict godsdienstvrijheid en tolerantie afkondigde. In een land van verschillende etnische volkeren, talen en religies was de koning van oudsher degene die boven de partijen stond. Vierduizend jaar lang, zonder onderbreking, is Iran een monarchie geweest en zelfs tijdens de invallen van de Grieken en de Mongolen is Iran een monarchie gebleven en hebben de Iraniërs hun identiteit behouden.’

Dan, in 1941, vallen Engeland en Rusland Iran binnen, te land, ter zee en vanuit de lucht. De geallieerden bezetten grote delen van het land. De pro-Duitse Reza Sjah wordt afgezet en zijn 21-jarige zoon, Mohammad Reza, bestijgt de Pauwentroon.

Ze trouwt en krijgt vier kinderen, twee dochters en twee zonen – de dynastie is gered.

‘De sjah wilde met hart en ziel het land hervormen. Maar hoe doe je dat van de ene op de andere dag, in een land als het onze, waar de mensen ongeletterd zijn? Ze hebben onderwijs nodig en politieke scholing. Mijn man was een constitutioneel vorst tot 1953. Nadat er een mislukte staatsgreep tegen hem was gepleegd, moest hij met hardere hand regeren, want ze wilden van hem af.’

Het is een understatement. Na de mislukte coup van ’53 regeert de sjah jarenlang met ijzeren hand. Hij schort de grondwet op en de savak, de beruchte geheime politie, wordt opgericht – met hulp van de cia. Met politieke oppositie wordt afgerekend. Op enig moment zitten volgens Amnesty International tweeduizend politieke gevangenen vast. ‘Nee, 3164’, corrigeert ze. ‘Maar dat is dan ook het maximale aantal. In later jaren, op de vooravond van de Islamitische Revolutie, waren het er niet meer dan driehonderd.’

Er zou sprake zijn van systematische martelingen tijdens het bewind van de sjah.

‘Dat het systematisch was, kan ik niet zeggen. Ik wil martelingen niet goedpraten. En achteraf gezien hebben we fouten gemaakt, zonder meer. Er waren in Iran ultralinkse groepen actief, goed georganiseerd en getraind in het gebruik van wapens in Cuba en Venezuela – velen van hen waren terroristen, ze maakten bommen en pleegden aanslagen. Er waren communisten, gesteund door de Sovjet-Unie – en de sovjets waren er op uit Iran in handen te krijgen en daarmee de toegang tot de Perzische Golf. Ik wist dat in die dagen niet en lees er nu pas over – ik weet zelfs niet of onze geheime dienst ervan wist. Er waren maoïsten, al dan niet gesteund door China; er was de Moedjahedien, een vreemde mix van islamisten en communisten. Er waren de moellahs.

Onze vijanden waren goed georganiseerd en wij waren dat niet. We hadden geen goed functionerende politieke partijen, geen volwassen democratie. Dat was wel zijn streven; hij zei altijd: “Ik hoop dat mijn zoon anders kan regeren dan ikzelf.” Hij wilde het land openen voor de toekomst, maar weet je, in het Westen begrijpen ze niet dat je in het Midden-Oosten of in Afrika niet van het ene op het andere moment een democratie kunt hebben zoals bij jou in Nederland.

Wat moet je aan met terroristen? Dat is een vraag die zich nu ook in Europa opdringt. Het hangt van henzelf en van hun daden af. En, helaas, mensen die dit soort ideologieën aanhangen, zijn nauwelijks voor rede vatbaar. Je moet de mentaliteit kennen. In Londen of in Duitsland kan een straatagent vriendelijk reageren als mensen iets verkeerd doen, maar in ons deel van de wereld is de mentaliteit anders – en geeft zo’n politieman je misschien een klap voor je kop. Als er martelingen waren, is dat onverdedigbaar. Maar het almaar hameren op mensenrechten, zoals het Westen doet, is bedenkelijk als je de economische en culturele ontwikkeling van een volk uit het oog verliest.’

Die economische en culturele ontwikkeling van het volk is dramatisch, vindt ook de sjah, en met autocratische dictie kondigt hij in 1963 een alomvattend moderniseringsprogramma af. ‘Mijn einddoel’, zegt de sjah, ‘is Iran binnen twintig jaar op het niveau van welvaart en beschaving te brengen van de meest ontwikkelde naties.’ Goedschiks of kwaadschiks wordt een feodaal en achterlijk land de moderniteit in geduwd.

‘We noemden het de Witte Revolutie’, zegt Farah Diba. ‘Grootscheepse landhervormingen vonden plaats – mijn man zelf had zijn eigen landerijen al eerder onder de boeren verdeeld. Het vrouwenkiesrecht, actief en passief, werd ingevoerd en algemene leerplicht en gratis onderwijs. Jongens en meisjes gingen, in plaats van de militaire dienstplicht, van dorp naar dorp om te alfabetiseren; een medisch korps werd opgericht; winsten van bedrijven werden met de werknemers gedeeld. Maar al spoedig kwamen die vermaarde geestelijken in opstand tegen de hervormingen. Ene Ruhollah Khomeini zond een petitie tegen het stemrecht voor vrouwen. In de heilige stad Qom braken rellen uit.

De sjah van Iran kroont zichzelf en zijn vrouw Farah tot keizer en keizerin, Teheran, Iran, 1967 © Marilyn Silverstone / Magnum / HH

Zij aan zij met de moellahs stonden de communisten, die sowieso al tegen de monarchie waren. Ze spraken van vrijheid, gerechtigdheid en democratie, de jongeren. Het is, als je jong bent, ook een gerechtvaardigd streven, vrijheid. Als je zestien, zeventien of achttien bent, droom je van een rechtvaardige samenleving en denk je die door revolutie af te kunnen dwingen – maar dat kun je niet. Ik heb in mijn leven veel communistische landen bezocht en ik zag er geen recht, ik zag er geen vrijheid. Ik was in de Sovjet-Unie en zag hoe de mensen daar leefden in grauwheid en angst.

“Democratie en vrijheid!” was de leus. Democratie is geen oude traditie in ons deel van de wereld. Het is een nieuw iets. Een monsterverbond tussen Rood en Zwart ontstond; tussen Khomeini en de linkse groepen die tegen de monarchie waren en die dachten dat met hulp van de religie de sjah zou vallen en zij de macht zouden overnemen. En Khomeini gebruikte ze, allemaal, en zou uiteindelijk duizenden van hen vermoorden.’

Tientallen doden vallen in Teheran en Qom als de politie het vuur opent op de demonstranten. Khomeini wordt gearresteerd en zal ter dood veroordeeld worden, zo gonst het in de straten. In een act van clementie zendt de sjah hem in ballingschap naar Parijs. ‘Hij werd niet berecht en niet veroordeeld’, schrijft de vorst laconiek in zijn dagboek; ‘Hij werd eenvoudigweg verzocht zijn opruiende retoriek elders te bedrijven.’ De macht van de moellahs lijkt gebroken. Maar, al zal het nog zestien jaar duren, het zaad van de Islamitische Revolutie is gezaaid.

Trompetgeschal, dan stilte. Op een kussen houdt een grootofficier hem de diamanten keizerskroon voor. Langzaam, ernstig en vastberaden pakt de sjah de kroon en plaatst die op zijn hoofd. Sjahansjah, Koning der Koningen, kroont Mohammad Reza Pahlavi zichzelf. De kanonnen bulderen.

Op het moment dat hij mij kroonde voelde ik dat hij mét mij álle vrouwen van Iran gekroond had’

‘Van een kroning was het tot dan toe nog niet gekomen’, zegt Farah Diba. ‘Overal ter wereld hebben koningen een kroningsceremonie, maar de sjah zei altijd: “Ik wil niet gekroond worden voordat mijn land vooruitgang heeft geboekt.” In 1967 was het dan zo ver. De Witte Revolutie was goed op gang, en hij vond dat de tijd daar was. Toen was het mijn beurt.’

De meterslange kroningsmantel van hermelijn, fluweel en goud om de schouders, knielt ze voor haar man. Hoog heft hij een immense kroon, speciaal voor haar gemaakt van de kostbaarste smaragden en robijnen uit de Schatkist – ze kennen in de wereld hun weerga niet – en plaatst die op haar hoofd. ‘Hij kroonde me tot Keizerin. Dat was belangrijk, want ik was daadwerkelijk de eerste gekroonde keizerin ooit. Op het moment dat hij mij kroonde voelde ik dat hij mét mij álle vrouwen van Iran gekroond had. Nog maar enkele jaren eerder stonden vrouwen voor de wet gelijk aan geesteszieken. Deze kroon vaagde eeuwen van vernedering weg.’

Nee, haar hoogverheven nieuwe status – nóg steeds schrijven koningen, ook Willem-Alexander, haar aan met ‘Uwe Keizerlijke Majesteit’ – heeft haar niet veranderd. ‘Ik heb niet het gevoel dat ik op dat moment iemand anders werd. Ik was dezelfde persoon voordat ik trouwde; in de twintig jaar van m’n huwelijk; als keizerin en in de 38 jaar van ballingschap – ik ben nog steeds dezelfde.’

De hermelijnvlooien, de knipmessen en de pluimstrijkers, ze kent ze maar al te goed. Ze probeert ze te negeren. ‘Wanneer je het hoofd van het een of ander bent, dan buigen mensen voor je. Wanneer je die positie niet meer hebt, zullen zij die voor je bogen dat niet meer doen. Mensen zijn zo, helaas. Zelf sommige familieleden wisselden van kleuren – dat is een bittere ervaring, die iedereen wel kent. Maar ik heb nog steeds m’n oude schoolvrienden, van wie ik op aan kan. En soms, op straat, wanneer een Iraanse toerist me herkent, kussen ze me en omarmen ze me. Dat is hartverwarmend en maakt me blij.’

Raak je hoe dan ook je realiteitszin niet kwijt in die gouden kooi?

‘Weet je, door ervaring leer je. Na een tijdje besef je dat er mensen zijn die je te veel complimenten maken. Ik heb geleerd als mensen naar je toe komen en je zeggen hoe mooi en geweldig je wel niet bent, te kijken wat daarachter zit. Vleierij is een belediging van de intelligentie. Je voelt na een poosje haarfijn aan wie de waarheid spreekt en wie liegt.’

De petrodollars stromen binnen. Zeker als in 1973 de oliecrisis uitbreekt. ‘De olieprijs verviervoudigde’, zegt ze, ‘van drie dollar per vat tot bijna twaalf.’ Tijd dus voor een volgende stap: Iran moet het kruispunt worden van culturen, vindt de keizerin. Zoals het dat eeuwenlang was, tijdens de zijderoute. In de historische stad Shiraz richt ze in 1969 het Arts Festival op. Iedere zomer twee weken lang muziek, dans, drama, poëzie en film. Perzische dichters en musici, natuurlijk, maar ook Indonesische gamelan, trommels uit Rwanda, Japans No-theater en de atonale muziek van Stockhausen en de musical Hair. Arthur Rubinstein en Yehudi Menuhin spelen. Avant-gardecomponist Yannis Xenakis voert tussen de ruïnes van het nabijgelegen Persepolis door de keizerin bestelde percussiestukken op. Zelf sleept ze achter de coulissen met tafels en stoelen.

Internationaal wordt het kunstfestival gezien als het meest vernieuwende ter wereld. ‘Halverwege de jaren zeventig’, schrijft de Britse journalist William Shawcross, die erbij was, ‘was het festival uitgegroeid tot een van de grootste controverses van het land. Onder de meest gedenkwaardige performances was die van een Braziliaans gezelschap dat in de voorstelling de koppen van levende kippen afbeet. Soms leken de passies van de keizerin precair. Hoewel ze vastbesloten was Irans verleden te herstellen, waren haar voorkeuren te kosmopolitisch voor het overgrote deel van haar landgenoten.’

‘Ik ben voor vrijheid van expressie’, verklaart de keizerin – en daadwerkelijk beschermt ze politiek-kritische kunstenaars tegen de geheime politie van haar man. In 1977 bereikt de woede van de moellahs het kookpunt als in de hoofdstraat van Shiraz, pal tegenover de moskee, een groep acteurs een winkelruimte betrekt en daar – en op de stoep – in de woorden van Shawcross ‘performed a play that involved a full frontal rape and lewd acts between naked, consenting actors’. Vanuit zijn ballingsoord slingert ayatollah Khomeini zijn banvloek.

Heeft de keizerin het contact met de realiteit verloren? ‘Als je kunstenaars de absolute vrije hand laat, sluipen er altijd wel een paar excessen binnen’, zal ze later zeggen. ‘Ik heb altijd veel vertrouwen in mensen gehad – en misschien te veel illusies.’

‘Kilometers lang reed je door de woestijn en ineens zag je dat woud van zuilen, die naar de hemel reikten’, opent magistraal de bbc-documentaire The Greatest Party on Earth. Aan het woord is prins Michael van Griekenland, die erbij was. ‘En dan doemde er een soort van stadje op, geheel voor de gelegenheid opgetrokken uit tenten – het zag er sprookjesachtig uit.’

Persepolis, 29 oktober 1971. Op de kop af 2500 jaar geleden trok Cyrus de Grote de stad Babylon binnen en legde de grondslag van het Perzische Rijk. ‘Cyrus, grote Koning der Koningen, de Sjahansjah van Iran en mijn volk groeten u!’ begroet Mohammad Reza Pahlavi de graftombe van de man van wie hij zich de opvolger ziet. De sjah staat aan het toppunt van z’n macht. Zijn woord is wet. Honderd vliegtuigen hebben uit Frankrijk voedsel en de tenten ingevlogen. Een Antonov-vrachtvliegtuig brengt blokken ijs. Een bos van vijftienduizend jonge bomen is in de woestijn aangeplant – en vijftienduizend bloeiende struiken uit Versailles. Vijftigduizend mussen zijn tussen de bomen vrijgelaten en fladderen in het rond.

Achter het stuur van een Jeep rijdt Farah rond met stoelen. Ze oogt licht vermoeid en mooier dan ooit. ‘We werken heel hard en hebben geen tijd om aan iets anders te denken’, zegt ze met haar kenmerkende hese sexy stem, die niet is veranderd.

Zestig staatshoofden zijn naar de woestijnstad gekomen om het jubileum mee te vieren. Een Amerikaanse tv-journaliste somt op: ‘Eén keizer, acht koningen, vijf koninginnen, vijftien presidenten, vijf emirs, vier regerende prinsen, twee kroonprinsen, een Princess Royal, vier premiers, zeven sjeiks, één presidentsvrouw, en dan hebben we alles wel gehad.’

Ze wonen in het tentenkamp, de zestig staatshoofden, zitten onder hun luifel en kuieren wat rond. ‘Ontwikkelde landen, ontwikkelingslanden; iedereen was er’, zegt prins Michael van Griekenland. Communistische leiders maken een praatje met Scandinavische vorsten. De voorzitter van de Opperste Sovjet spreekt met de Amerikaanse vice-president. Een eenmalig treffen, tijdens de Koude Oorlog, zonder precedent. De sjah profileert Iran als een niet-gebonden land en als brug tussen Oost en West. En, en passant, bijna als bijkomstigheid: de komst van al die staatshoofden legitimeert z’n dynastie. Op het Staatsbanket draagt de keizerin haar lievelingstiara: de diadeem met de Noor-ul-Ain, een enorme roze diamant. De tiara weegt meer dan twee kilo. Op grote zilveren schalen worden pauwen geserveerd, omkranst met kwartels dans son jus. Het Grootste Feest op Aarde, beweren boze tongen, heeft tweemaal de Zwitserse jaarbegroting gekost. In de steden van Amerika demonstreren linkse jongeren.

Hoe is het om twee kilo op je hoofd te dragen?

‘Boven alles moeten we van dit regime af. Iran is een prachtig land en verdient een betere regering’

Ze lacht: ‘Ik moet je een verhaal vertellen, want het is grappig: ik had mijn haar in een grote wrong en de kroon stond stevig op m’n hoofd. Toen de koningin van Engeland op staatsbezoek kwam, liepen we na het banket naar haar appartement, waar ze haar tiara af deed omdat-ie zo zwaar was. En tot mijn grote redding vertelde ze me dat ze onder haar tiara een lapje fluweel droeg. Ik wist helemaal niet dat dat kon! Meteen deed ik dat met mijn andere tiara – want de pijn van de metalen beugel was eenvoudigweg niet te harden. Dus deed ik er een rolletje fluweel met katoen van binnen omheen, en dat was dat.’

Is het waar dat door de hitte de mussen uit de lucht vielen?

‘Nee, het verhaal dat vogels dood uit de lucht vielen en dat ze bloemen uit vliegtuigen wierpen is een mythe. Er werd in de pers veel onzin beweerd – wat kun je doen…? Als ze je willen bekritiseren, vinden ze altijd wel iets. We vierden de geschiedenis van ons land, zoals ze in Amerika Independence Day vieren, of hier Quatorze Juillet. Die pauwen dienden slechts ter decoratie. Hoe háálden wij het in ons hoofd om kwartels te eten? Tegenwoordig eet iedereen kwartels in het restaurant. Dat we tientallen miljoenen uitgaven, is gewoon niet waar. En vergeet niet: drieduizend scholen werden gebouwd en wegen en hotels en stadions. Er was een wetenschappelijke conferentie over de geschiedenis van Iran. Er was een conferentie over religie. We wilden Iran op de kaart zetten. Overal ter wereld waren comités opgericht om het jubileum te vieren; boeken werden gepubliceerd, concerten gegeven door Iraanse zangers en dansers, opdat de geschiedenis van Iran gekend zou worden door de rest van de wereld.’

Maar het werkte niet.

‘Nee, het werkte niet. De kritiek was hevig.’

Dan, in 1978, breken er rellen uit. Te beginnen in de heilige stad Qom, waar religieuze studenten tijdens een demonstratie werden doodgeschoten. ‘Twee’, zegt de regering. ‘Zeventig’, zegt de oppositie. De protesten breiden zich uit tot de andere steden. In Tabriz worden ‘westerse symbolen’ als bars, banken en bioscopen in brand gestoken. Dan slaat ook in Teheran de vlam in de pan. Dan sluiten de bazari, de goed georganiseerde kooplieden zich aan, en het rood-zwarte monsterverbond van links en religie groeit uit tot een gecoördineerde massale volksopstand. De sjah, in het laatste stadium van een goed geheim gehouden kanker, kondigt vrije verkiezingen af, maar het is te weinig en te laat. In september schieten veiligheidstroepen op een plein in Teheran 64 betogers dood. ‘Vierduizend onschuldige demonstranten werden afgeslacht door de zionisten’, verklaart Khomeini vanuit zijn ballingsoord.

De sjah is geschokt door het bloedbad en spreekt openlijk zijn veroordeling uit. ‘Een vorst kan niet het vuur laten openen op zijn volk zonder zijn legitimiteit te verliezen’, zegt hij binnenskamers. Maar er is geen houden meer aan. Massastakingen breken uit in het hele land. In december trekken tussen de zes en negen miljoen demonstranten door de straten – meer dan tien procent van de bevolking, meer dan ooit ergens in een revolutie gezien. Een generaal stelt nog voor om de demonstraties desnoods maar met vliegtuigen te bombarderen, maar de sjah weigert dat resoluut.

Dan staan ze op het vliegveld. De kinderen zijn al vooruit gestuurd. ‘Tegen iedereen zei ik dat we weer terug zouden komen’, zegt Farah. ‘Maar diep in mijn hart wist ik dat het niet zo was.’

Op 27 juli 1980 sterft de sjah in een militair ziekenhuis in Caïro.

‘Mag ik?’ vraagt ze. Ze loopt naar het balkon en steekt een sigaret op. ‘Het is een slechte gewoonte, maar ik rook er maar twee of drie per dag.’

We kijken uit over de monumenten van Parijs. ‘Uw leven is zwaar geweest’, zeg ik.

‘Ja’, zegt ze, ‘dat was het. Maar weet je…’ Ze zwijgt. Haar twee jongste kinderen hebben zelfmoord gepleegd. Dochter Leila leed jarenlang aan zware depressies en nam in 2001 een overdosis slaappillen. En, bijna op de dag af vijf jaar geleden schoot haar jongste zoon, de altijd vrolijke Ali-Reza, zich een kogel door het hoofd. Hij heeft de dood van zijn zusje nooit kunnen verwerken.

‘Als we het hebben over de dood van mijn kinderen… Ze hebben veel geleden. Aan wat er over hun vader gezegd werd op het nieuws en in de kranten. En door de verkeerde vrienden die ze hadden en die jarenlange ballingschap, die dooltocht van land tot land, ook al was ik bij ze; dat alles heeft ze veel pijn gedaan. Het is natuurlijk zinloos, maar nog steeds denk ik: wat deed ik fout? Als ik nou dit gedaan had of dat… Maar, zoals de Fransen zeggen: als het leven uit “als” zou bestaan, kon je Parijs in een fles stoppen. Het is het verleden, je kunt het niet meer veranderen. Je kunt alleen je moed bijeenrapen en je krachten wijden aan je kinderen, je kleinkinderen en de mensen die naar je opzien. Ik bedoel: ieder van ons, of je nu een koningin bent of een keizerin of wat dan ook: probeer positief te staan in het leven. Denk aan anderen! Help anderen!

Probeer iedere dag voor iemand iets goeds te doen. Er is zoveel armoe in de wereld dat we dankbaar moeten zijn voor alles wat we hebben. Ik heb mijn leven geleefd en het is bijna voorbij; soms voel ik me tweehonderd jaar oud. De ene dag ben ik blij, de andere dag verdrietig. De wereld is vaak een wrede plaats. Dan denk ik aan al die moeders in Iran die hun kinderen verloren hebben en vaak niet weten waar ze zijn begraven… De daklozen, de drugsverslaafden, de kinderen die bedelen op straat. Maar we moeten positief zijn, anders verliezen we ons in zelfmedelijden en kun je jezelf net zo goed doodschieten. Laat bitterheid niet toe. Want als je bitterheid toelaat, vernietigt het je – en niet je vijand. En als je jezelf laat vernietigen, laat je je vijand overwinnen. En ik wil niet dat dat gebeurt. Tot nu toe is het me gelukt om positief te blijven – en als ik dat op een dag niet meer kan, welnu, dan niet.’

Voor de vier miljoen Iraniërs in de diaspora is ze een steun en toeverlaat – en dagelijks krijgt ze tientallen e-mails. ‘Die probeer ik allemaal te beantwoorden, ja. Ik ben, zeggen ze, de moeder van de natie. Ik probeer ze zo goed als het kan te bemoedigen. Maar boven alles moeten we van dit regime af, dat is het allerbelangrijkste. Iran is een prachtig land en verdient een betere regering.’

Is daar zicht op?

‘Ik merk dat mensen meer en meer beseffen hoe het ooit was en wat er de laatste 38 jaar gebeurd is. De positie van vrouwen, de manier waarop ze beledigd zijn, zoals ze behandeld zijn en verkracht… Die talloze journalisten, studenten en professoren die nu in de gevangenis zitten… Homorechten; homo’s zijn bang in Iran. Laatst e-mailde een jongen en ik belde hem terug: “Ik ben homo, m’n ouders willen me doden, alsjeblieft, doe iets!” Maar wat kan ik doen? Ze denken dat ik nog steeds de keizerin ben, maar ik heb geen macht. Ik kan geen visum regelen, en zelfs als hij komt heeft hij een dak boven z’n hoofd nodig. Het enige dat ik kon zeggen was: “Wees niet bang, het zál beter worden.” Nee, het is verschrikkelijk!’

Op YouTube staan er filmpjes: afgelopen jaar op Cyrus-dag stonden bij de Koningstombe ineens duizenden demonstranten.

‘Ik zag het. Ze zijn er ieder jaar. En ze scandeerden Pahlavi! Pahlavi! Dát hadden ze niet eerder gedaan. En ze riepen: “Lang leve kroonprins Reza!” En ook: “Koning van Iran, kom terug naar ons land!” Steeds meer jongeren beseffen dat een theocratie niet werkt. In naam van de religie is er zoveel leed gedaan. Jongeren gaan niet meer naar de moskee. Natuurlijk worden ze gedwongen, maar tóch gaan ze niet. Ik heb ook groot vertrouwen in de vrouwen; ze vechten voor hun rechten.

Het is aan de Iraniërs, als ze eenmaal vrij zijn, te kiezen voor een monarchie of niet. Misschien dat de mensen ons terugroepen. Misschien niet. Ik vind dat ook niet zo belangrijk – het belangrijkste is dat dit regime verdwijnt.’