Ze gaven haar vier maanden voor ze de handdoek in de ring zou gooien. De leerlingen van het Franstalige Institut Cardinal Mercier in het Brusselse Schaarbeek wonden er geen doekjes om toen Ange-Raïssa Uzanziga (26) zich voorstelde als hun nieuwe lerares Nederlands. Haar voorganger was na drie maanden vertrokken. Uzanziga zou het misschien één maand langer volhouden, ‘omdat u wel leuk bent’.

De eerste maanden van haar loopbaan op de school met zevenhonderd leerlingen en tachtig nationaliteiten vielen haar erg zwaar. ‘Het was moordend. Orde houden ging gewoon niet. Leerlingen luisterden niet, hadden geen interesse, respect of motivatie. Hoe meer ik mijn best deed en hoe minutieuzer ik mijn lessen voorbereidde, hoe erger het werd.’

Uzanziga is klein van stuk. Haar leerlingen van de richting elektronica waren drie koppen groter, slechts een paar jaar jonger dan zijzelf. ‘De klas telde twintig leerlingen, maar ik had het gevoel dat ik wel vijftig kerels in mijn klas had. Ik dacht: hoe begin ik hieraan? Deze verantwoordelijkheid. Het is alsof je een bedrijf zou laten runnen door stagiairs.’

Het gebrek aan begeleiding van jonge leerkrachten op achterstandsscholen is een groot probleem in België, zegt Pierre Pirard van Teach for Belgium. En uitgerekend de meest onervaren leraren komen terecht op de moeilijkste scholen, in gemeenten als Sint-Jans-Molenbeek en Schaarbeek, waar de werkloosheid en de schooluitval hoog zijn. Waar jongeren weinig perspectief hebben en veel spijbelen en waar een deel van die jeugd radicaliseert en naar Syrië vertrekt.

Leerkrachten die in België een vaste baan ambiëren moeten niet alleen een lerarendiploma hebben maar ook meters maken. Wanneer een school een vacature heeft, geldt dat de leerkracht met de hoogste diploma’s en de langste staat van dienst de plek krijgt. En zo lopen de betere scholen weg met de meest ervaren leraren. Vacatures voor jonge leraren zijn vooral te vinden op achterstandsscholen in de grote steden. Deze scholen kampen met voortdurend veranderende lerarenteams en gaten in het lesrooster omdat veel jonge leraren vertrekken zodra ze elders een betere plek kunnen vinden. Veel onderwijzers houden het ook simpelweg niet vol. In de regio Brussel – waar de meeste achterstandsscholen staan – stopt meer dan de helft van de jonge docenten in de eerste vijf jaar van hun loopbaan. In Vlaanderen is dat iets minder dan een kwart.

‘Jonge leerkrachten worden totaal niet voorbereid op het type leerling aan wie zij les moeten gaan geven. Ze staan er alleen voor en moeten zich maar zien te handhaven’, weet Pirard. Een groot probleem, want juist leerlingen uit kansarme milieus zijn gebaat bij goede leraren. Zelf koos Pirard na een carrière van twintig jaar in het internationale bedrijfsleven én een midlifecrisis voor het leraarschap. Hij werd in 2009 docent op een school voor beroepsonderwijs in de gemeente Molenbeek. Over zijn ervaringen schreef hij het boek Vous n’êtes pas des élèves de merde (‘Jullie zijn geen rotleerlingen’). In 2012 richtte hij Teach for Belgium (TfB) op, de Belgische tak van een internationale organisatie die universitair afgestudeerden warm maakt voor een baan als leerkracht én hen de eerste twee jaar voor de klas ondersteunt. Pirard: ‘We leren ze hoe je je verhoudt tot je leerlingen. Hoe je ze motiveert, respect creëert, aandacht hebt voor diversiteit in plaats van hoe je de stelling van Pythagoras het best uitlegt.’ ‘Route, résultat, regard’ noemen ze dat bij TfB: maak de blik van leerlingen ruimer, haal dezelfde resultaten met ze als elders en zorg voor ontmoetingen met leerlingen uit andere sociaal-economische klassen.

Het Belgische onderwijs is met het Franse kampioen in sociale ongelijkheid. Meer dan in andere oeso-landen worden de kansen van leerlingen er bepaald door hun sociaal-economische achtergrond, blijkt uit een studie van sociologen van de Université libre de Bruxelles. Zij analyseerden de resultaten van de Pisa-toetsen die de lees- en rekenvaardigheid van vijftienjarigen in de oeso-landen meten.

Achterstandsleerlingen in België blijven verder achter bij hun leeftijdsgenoten dan in andere rijke landen. Jongeren op achterstandsscholen hebben op vijftienjarige leeftijd gemiddeld drie jaar leerachterstand opgelopen vergeleken met leerlingen op de rijkste scholen. Niet de verschillen tussen leerlingen binnen één school maar de klasse- en prestatieverschillen tussen scholen onderling blijken extreem groot. In Vlaanderen én Wallonië.

Die verschillen worden bovendien steeds groter, stelt Ides Nicaise, hoogleraar onderwijssociologie aan de KU Leuven. Segregatie ontstaat al in het Belgische basisonderwijs, waar kinderen vanaf zes jaar naartoe gaan. ‘In het kleuteronderwijs vinden hoogopgeleide ouders die multiculturele mix nog wel leuk, maar zodra het serieus wordt en om werken en leren gaat start de competitie om de beste scholen.’

Hoogopgeleide ouders vechten om de beste scholen, terwijl laagopgeleide ouders voor de dichtstbijzijnde school kiezen. Afgelopen weken kampeerden ouders in verschillende steden weer dagenlang bij hun favoriete school, om een plekje voor hun kroost veilig te stellen.

Het onderwijsbeleid kan hij niet veranderen, zegt Pirard, dat is een politieke kwestie. Wat hij wél kan: betere leraren opleiden. Twee jaar geleden begonnen 21 streng geselecteerde beginnende leraren het programma van Teach for Belgium. Vorig jaar waren het er 32 en voor komend jaar zijn er zestig nieuwe plekken. ‘We kunnen zorgen voor positieve ontwikkelingen in het onderwijs door docenten op te leiden die jongeren zelfvertrouwen geven, hun blik verruimen en hun hoop op een betere toekomst aanwakkeren.’ Want juist leerlingen op die moeilijke scholen hebben rolmodellen nodig, meent hij. ‘We moeten leraren opleiden die hun laten zien wat ze kunnen, die kunnen omgaan met cultuurverschillen. Dat soort vaardigheden komt in de reguliere lerarenopleidingen niet aan bod.’

‘Vlamingen zijn racisten die ons nooit gaan aannemen – ik heb het allemaal gehoord’

Na een aantal maanden voor de klas was Ange-Raïssa Uzanziga bijna aan het eind van haar Latijn. ‘Mijn tutor zei: “Stop met al die lessen helemaal voorbereiden. Als je niet gegeten en geslapen hebt kun je niet lesgeven.”’ Uzanziga ging meer intuïtief lesgeven en had daardoor soms opeens tijd over in de les. Minuten waarin ze met haar leerlingen kon praten – ze geeft tenslotte Nederlands. Over wat ze van de les vonden, wat hen bezighield.

Nederlands, een verplicht vak dat de kinderen vier uur per week hebben, vinden ze verschrikkelijk, ontdekte ze al snel. ‘Leerlingen zitten in zo’n spiraal van falen bij dat vak. Het is moeilijk, het is niet mooi, het dient nergens toe in een stad waar bijna iedereen Frans spreekt, we gaan hier toch niet blijven, Vlamingen zijn racisten die ons nooit gaan aannemen – ik heb het allemaal gehoord. Maar als je je best niet doet, gaat het zeker niet lukken.’

Inmiddels staat Uzanziga zelfverzekerd voor de klas. Op hakken, gestoken in een blauw colbertje, haar vlechtjes in een hoge knot. Tijdens een blokuur Nederlands met de vierdeklassers economie talen (vergelijkbaar met vwo economie maatschappij) legt ze ontspannen uit hoe je in het Nederlands een voltooid deelwoord maakt: ‘ge’ voor de stam en een ‘d’ of ‘t’ erachter. Ze verzint daarbij eindeloos voorbeeldzinnen, zodat de leerlingen de betekenis van woorden als ‘beslissen’ en ‘beantwoorden’ ook begrijpen.

In de klas met leerlingen afkomstig uit onder meer Brazilië, Guinee en Turkije wordt nauwelijks geklierd of gefluisterd, alle leerlingen schrijven braaf mee op hun stencil. ‘Dit zijn wel lievekes’, kondigde ze al voor de les aan.

De in Rwanda geboren Uzanziga, perfect tweetalig, realiseert zich dat zij meer geluk had dan veel van haar leerlingen. Op negenjarige leeftijd kwam ze met haar ouders in België terecht. Vanaf haar tiende groeide ze op in het Vlaamse Geraardsbergen, en ook daar ging ze naar goede, witte scholen. ‘Ik zat op een heel strenge school. Ik werd ondergedompeld in het Vlaams. Mijn ouders behoorden in Rwanda tot de gegoede klasse en probeerden ons leven hier verder te zetten zoals we gewend waren.’ Dus gingen haar broers naar de voetbalclub en zaten Uzanziga en haar zus op muziekles.

Dat ze het onderwijs in zou gaan was niet vanzelfsprekend. Na haar studie politieke wetenschappen en een stage als beleidsmedewerker bij een internationale ontwikkelingsorganisatie wist ze vooral dat dat het niet was. Min of meer toevallig hoorde ze over het TfB-programma. ‘Ik was meteen gewonnen voor de maatschappelijke missie. Dit is een baan met een reële impact. Mijn aanwezigheid doet ertoe.’ Lacht: ‘Ik ben geen leraar geworden voor de grammatica en het nakijkwerk.’

Op het oog is Uzanziga’s klas doorsnee: de meiden hebben een grote handtas voor hun boeken, de jongens een rugzak. Maar haar leerlingen hebben vaak veel aan hun hoofd. ‘Er is een jongen die op vrijdagmiddag altijd in slaap valt in mijn les. Ik hoorde van een collega dat hij zelden boterhammen bij zich heeft. Die jongen heeft dan dus gewoon een suikertekort.’ Een andere leerlinge werd bijna uitgehuwelijkt, weer een ander leefde een tijdje op straat. ‘Als zo’n leerling een keer afwezig is vrees ik meteen het ergste.’

Na de les blijven twee meisjes bij Uzanziga’s bureau hangen. Een van hen twijfelt of ze volgend jaar niet moet overstappen naar de boekhoudopleiding, dan kan ze over twee jaar aan het werk. Uzanziga praat stevig op haar in: maak deze opleiding af, dan houd je alle opties open als je wilt doorstuderen. Dan kun je altijd nog voor economie, boekhouden of accountancy kiezen. Studeren is bovendien een geweldige ervaring, houdt ze haar voor. ‘Je moet niet bang zijn dat het niet lukt, je hebt het in je om te slagen.’

‘Ze zou haar kansen verspelen’, zucht Uzanziga na het gesprek. ‘Dit meisje is briljant, maar is bang om te falen. Ze is pas zestien en weet niet eens wat je allemaal kunt studeren. Als ze hiervoor kiest en zich later bedenkt wordt het zoveel moeilijker om naar het hoger onderwijs te gaan.’

De kans is sowieso vrij groot dat een deel van haar leerlingen ondanks hun capaciteiten niet zal doorstuderen aan een hogeschool of universiteit, vreest Uzanziga. Sommigen kunnen het zich niet permitteren om nog drie of vier jaar door te studeren. Die gaan bijvoorbeeld een éénjarige opleiding tot beveiliger doen. Dat is snel, makkelijk en dan kunnen ze geld verdienen.’

Uzanziga probeert haar leerlingen voor te houden dat ze voor het hoogst haalbare moeten gaan, en toegang tot het hoger onderwijs moeten proberen te krijgen. ‘Ik wil mijn leerlingen de motivatie en instelling meegeven dat het wel kan. Dat het moeilijk is, dat ze heel hard zullen moeten werken, maar dat het wel mogelijk is.’

Laatst trof ze een oud-leerling die was gaan studeren. ‘Zijn eerste examens waren een dikke flop. “Leer daarvan”, zei ik tegen hem, “pak het de volgende keer beter aan.” Ik hoop dat zo’n jongen dan toch doorzet.’


Beeld: De wijk Schaarbeek in Brussel (Amaury Miller / HH)