
Met de heruitgave van Kruis of munt van Jo Boer (de eerste druk verscheen in 1949) keren we weer even terug naar de naturalistische roman. Emile Zola, de bedenker van dit eigenaardige vertelsysteem (zie zijn Rougons-Macquart-cyclus uit 1870-1893) waarin erfelijkheid en verdoemenis hoofdrollen spelen, geloofde er zelf in zijn latere werk helemaal niet meer in, maar toen was het al te laat. Het werd een veelbeproefd Europees genre en Couperus schreef met De boeken der kleine zielen (1903) een van de mooiste voorbeelden, met alle ingrediënten erin die er in het Nederlandse subgenre bij horen. Het voortgaan van de tijd, de verstoorde familierelaties, de tot ondergang leidende erfelijke eigenschappen, het verval en de doem die in alle hoeken en gaten loeren. Bij hem kon je af en toe nog even lachen om al die rare figuren, maar in de roman van Jo Boer (1907-1993) valt weinig tot niets te lachen. Of hoogstens over de rare bijnamen die hoofdfiguren hebben: ‘Puk-Struk’ (de moeder), ‘De Ka en de Kuuk’ (oma) en ‘De Happerd’ (opa).
Het heeft iets merkwaardigs om deze roman opnieuw uit te geven. Wat wil je er als uitgever mee, is Boer een vergeten schrijver met een onterecht vergeten oeuvre? Zola’s uitgangspunten steken er bij haar in ieder geval opzichtig doorheen. Hoofdthema is het verval van een Nederlandse familie, toegespitst op de benauwende en uiteindelijk vernietigende belevenissen van het meisje Jopie Landman, dat vergeefse pogingen doet een eigen leven van de grond te krijgen. Ze staat daarbij zwaar onder druk van overgeërfde eigenschappen die de hele familie teisteren. Neurosen, krankzinnigheid, onderdrukking, hebzucht, goedpraten, en dit alles ook nog vergeefs proberen te vergeten. Op de achtergrond wrijft Freud zich in zijn handen. Boer hamert steeds ongegeneerd op die vermaledijde erfelijkheid. Neem dit: ‘Een zaadje springt over van een man op een vrouw en alles is al aanwezig in dat zaadje, al die vreemde gelijkenissen, die dikwijls teruggrijpen naar doden twee of drie generaties terug en die zich onverwacht openbaren in een gebaar in een oogopslag, en anders niet, en de gehele voorganger is aanwezig met zijn vreugden en smarten.’ Ik moest er ook wel wat om lachen: zoiets kom je niet vaak meer tegen in de huidige literatuur waarin de autonomie van de personages, of in ieder geval het streven daarnaar, voorop staat. Stel je voor dat Maartje Wortel, Esther Gerritsen of Rob van Essen dit soort beschouwingen door hun werk zouden vlechten. Ja, als satire, dat zou kunnen.
Centraal staat de verhouding tussen het tragische kind Jopie Landman en haar moeder Aletta. Die laatste is dochter van de verschrikkelijke Indië-ganger en patser Bruno Landman die zijn kinderen terroriseerde, er abjecte ideeën op na hield over ‘inlanders’ en er zelfs in slaagde zijn andere dochter als krankzinnige te laten opsluiten in een soort ‘verzorgingstehuis’. Aletta is in Indië niet in staat een seksueel leven met haar echtgenoot op te bouwen, haar huwelijksnacht is een optelsom van walging en verschrikking. Maar ze raakt dus toch zwanger van Jopie, die ze niet als haar kind wil erkennen, maar waar ze later, wanneer ze terug is in Nederland, een volstrekt onjuiste haat-liefdeverhouding mee ontwikkelt. Ze neemt wraak op dit kind en er ontwikkelt zich een steeds pijnlijker en benauwender machtsstrijd tussen Jopie en haar moeder. Daaromheen spelen allerlei familierelaties een rol rondom ooms, tantes, neven en nichten. Aletta die eerst in hoofdzaak een tragische vrouw is, verandert langzamerhand in een gefrustreerd, rancuneus en hebzuchtig monster.
Zo kan-ie wel weer, kun je over dit verhaal zeggen en ik geef toe dat ik af en toe moest glimlachen over de niet-aflatende vondsten van Boer om die gefrustreerde wraakzucht van de moeder verder uit te bouwen. Je denkt steeds het ergste wel achter de rug te hebben, maar dan krijgt die lieve (en langzamerhand ook danig gefrustreerde) Jopie alsnog een nieuw ijskoud stortbad over zich heen. Maar toch, maar toch, ik begon de waardering van Bordewijk voor deze eigenaardige roman steeds meer te begrijpen. Die Boer, ze schrijft gewoon geweldig, dat is, zoals altijd, het hele eieren eten. Je kunt als schrijver nog zoveel over onderdrukking of ellende bedenken, dat kan uiteraard iedereen, daar hoef je geen schrijver voor te zijn, maar als je niet goed kunt schrijven, als je er geen stilistisch vuurwerk van weet te maken, als je niet snapt dat je alles maar dan ook alles in taal, in beeldende kracht, in uitdrukkingsverlangen moet zien te demonstreren, te fluisteren, te schreeuwen en te zingen, dan wordt het natuurlijk nooit wat met je schrijverschap. Laat het dan verder maar zitten.
Boer liet het er niet bij zitten. Kruis of munt zindert overal van taal en taalverlangen. Ze grossiert in vondsten, haar dialogen zijn ijzersterk, de beschrijvingen van familiebijeenkomsten, van partijtjes, kinderfeestjes, verschrikkingen en landschappen adembenemend. Twee voorbeelden: ‘In Nelly’s blotebillengezicht knipperden zenuwachtig de rood ontstoken oogleden’, en bij een strandscène: ‘Een vlucht strandpleviertjes ijlde met breiende naaldpootjes voor haar uit naar een spiegelend meertje van zeewater, dat ernstig en sereen de hemel weerkaatste.’ ‘Blotebillengezicht’, ja ja, ‘breiende naaldpootjes’, ach mooi gezien. Ik las en las, vergat al mijn weetjes over naturalisme, Zola en de erfelijkheidsleer. Als je je woede over gefnuikte vrouwenlevens zo weet te verwoorden, verdien je een heruitgave als deze.