Er bestaat een werkelijk onthutsende foto van Diego Armando Maradona, gemaakt in 2000, het jaar van zijn eerste hartaanval. Hij draagt: een achterste voren staand baseballpetje waaruit een sliert haar puilt dat geverfd is in de punkkleur babypoep; een zonnebril; het mouwloze T-shirt van een drummer, dat volledig zicht biedt op de Che Guevara-tatoeage op zijn rechterschouder; en een uitdagend onverschillige grijns. En dan is er die enorme pens.

Het is moeilijk om de alomte genwoordigheid van het verkleinwoord (-ito, -ita) in het Latijns-Amerikaanse Spaans, die voortkomt uit de extreme verering en toegeeflijkheid waarmee de jeugd wordt bejegend, te overdrijven. Telkens kom je volwassen mannen tegen met peuternamen: meppende Sergito’s, potige Hugito’s, en ik ben bevriend met een zestigjarige man die simpelweg Ito wordt genoemd. Maar in die dagen zou je het echt niet uit je strot krijgen om Maradona «Dieguito» te noemen. De figuur die je tegenwoordig nog regelmatig op tv ziet, waggelend op een vliegveld of samengeperst in een golfkarretje, heeft zijn oude haarkleur weer terug en is wat soberder gekleed, maar zijn omvang blijft verbazingwekkend en valt niet over het hoofd te zien. Hij heeft er zichtbaar last van. En je kunt nog altijd een glimp opvangen van Dieguito, ingemetseld in zijn nieuwe pantser, klem zittend, lijdend, maar zich niet verzettend. Ze zeggen dat in elke dikke man een magere man zit, die probeert uit te breken. In het geval van Maradona lijkt het alsof een nog dikkere man probeert binnen te komen.

Maradona’s autobiografie, El Diego, stond op punt van verschijnen en er werd hier en daar gezegd dat hij in Buenes Aires een interview zou geven. Toevallig was ik in de buurt, in Uruguay. Toen hij plotseling zijn biezen pakte en naar Cuba vertrok, sinds 2002 zijn tweede thuis (of sanatorium), reisde ik hem blijmoedig achterna. Maradona had in april reeds een door drugs veroorzaakte hartinfarct gekregen; maar er werd medegedeeld dat dit een routinebezoek was – een drooglegging of «ontcoking». Zijn agent, een Dieguito-vormige jongeman genaamd Gonzalo, verwelkomde mij in zijn hotel, en het leek alsof we langzaam vooruitgang boekten. De volgende dag kreeg ik antwoord, op het tv-journaal. De artsen – Fidels artsen – van het Centro de Salud Mental waren empathisch. De patiënt lag als een astronaut aan talloze slangen en draden en zou niemand ontvangen.

Maradona ging in 1997 met pensioen. In 2001 speelde hij (ik moet toegeven, enigszins als een tonnetje) een speciaal voor tv geënsceneerde voetbalwedstrijd. Nu, in 2004, heeft hij toestemming van een arts nodig om een voetbalwedstrijd te kijken. Hij is 43. Dieguito – waar is hij gebleven?

In Zuid-Amerika wordt soms gezegd, of beweerd, dat de sleutel tot het karakter van de Argentijnen kan worden gevonden door te kijken naar hun waardering van de twee doelpunten die Maradona in 1986 maakte in de finale van het WK. Voor het eerste doelpunt, door de maker «de hand van God» genoemd, dook Maradona dramatisch omhoog voor een geblokkeerde hoek en sloeg hij met een handig verborgen vuist de bal het doel in. Maar het tweede doelpunt, dat enkele minuten later viel, was datgene dat door Bobby Robson het «verdomde mirakel» werd genoemd. Nadat hij een pass uit het eigen strafschopgebied had aangenomen boog Maradona, alsof hij boete deed, zijn hoofd naar voren en leek zich een weg te banen door het gehele Engelse team voordat hij Shilton met een schijnbeweging vloerde en de bal in het net schoot. Nu, in Argentinië is het het eerste doelpunt, en niet het tweede, dat ze echt geweldig vinden.

Voor de Argentijnse macho (zo luidt deze lasterlijke generalisatie) zijn vuile trucjes onvergelijkbaar bevredigender dan fair play. «In de politiek en het bedrijfsleven gaat het precies zo. Ze tolereren corruptie niet alleen, ze verheerlijken corruptie.» Het is een neiging die zich uitstrekt tot het terrein van de seksualiteit, met de grote waarde die in macho-kringen wordt toegekend aan heteroseksuele sodomie – iets wat tijdens zijn reizen werd opgemerkt door V.S. Naipaul en, meer verrassend (het was in de jaren twintig), door Jorge Luis Borges, die dacht dat het de essentie vormde van de cultus van het «gebruik maken van de gelegenheid». In Maradona’s persoonlijke woordenboek wordt voor het scoren van een doelpunt en vreemdgaan hetzelfde woord gebruikt. (Het is «vaccineren», een nogal merkwaardige keuze, aangezien Diego voor de wedstrijd heel vaak een injectie met pijnstillers kreeg, waarbij de enorme naald in zijn ontstoken knie of zwerende grote teen werd gestoken.) Volgens deze gedachtegang was de tweede goal tegen Engeland een smachtend erotisch ritueel; de eerste was een vluggertje in een steeg – en beide hebben hun charme. Over het algemeen wordt het in deze cultuur als vernederend, als abject beschouwd, om altijd volgens de regels te spelen.

Tegen de tijd dat we in El Diego zijn aanbeland bij de wedstrijd tegen Engeland heeft de lezer zich in ieder geval helemaal overgegeven aan het verhaal en de turbulente naïviteit waarmee Maradona het vertelt. Om te beginnen gingen de hartstochten die een rol speelden niet uitsluitend om het spel: «In het interview voor de wedstrijd hadden we allemaal gezegd dat politiek en voetbal niet door elkaar gehaald moesten worden, maar dat was een leugen. We dachten aan niets anders. Dat het een wedstrijd was als alle andere, dat was gewoon gelul!» Evenmin ging het alleen om de Malvinas: het was de revancha van een onderworpen en verarmde bevolking. Na uitvoerig te hebben gejubeld over het tweede doelpunt («Ik wilde stills van de hele opname, en ze heel sterk laten uitvergroten, om ze dan boven mijn bed te hangen»), besteedt Maradona daarom aandacht aan het eerste doelpunt: «Het andere doelpunt schonk me eveneens veel voldoening. Soms denk ik dat ik van die goal nog meer genoot…»

En de lezer kan tegen die tijd slechts instemmen met de voldane wellevendheid van zijn conclusie: «Ze hadden beide hun eigen charme.» Met andere woorden, in oorlog en liefde is alles geoorloofd. Om de een of andere reden is dat waar het bij voetbal om gaat, zijn dat de vormen van energie waar het een beroep op doet: de energie van de liefde en de oorlog.

Het was een in alle opzichten onbeschermde jeugd. Als de maatschappij leed aan bepaalde ziektes, dan stond er niets tussen hen en Dieguito. «Iedereen heeft het maar over rolmodellen. Rolmodellen, m’n reet! In Argentinië hebben we geen enkel levend rolmodel dus lig daarover niet aan mijn kop te zeiken.» Het wonderschone spel was een uitweg uit de sloppenwijken, maar de opgroeiende jongen bood het niet bepaald een maatstaf voor eerlijkheid. Voetbal was even corrupt en hebzuchtig als de rest. Het was bekend dat in de competitie spelers de manager moesten omkopen om opgesteld te worden.

De barrio in Buenos Aires waar Maradona vandaan kwam is Villa Fiorita (kleine bloesem), in de jaren zestig een rottende wildernis (en tegenwoordig een Saddam City van de gewapende misdaad). «Mijn ouders waren eenvoudige arbeiders», schrijft hij, maar deze standaardformulering is niet echt adequaat. Alle tien de Maradona’s woonden in een uit drie vertrekken bestaand aanbouwtje, waar het enige stromend water afkomstig was van het lekkende dak. De obsessie met voetbal lijkt volkomen aangeboren; er gaan geen herinneringen aan vooraf, en er zijn geen interesses die ermee kunnen wedijveren. Wanneer Diego als jongetje boodschappen deed, ging hij ondertussen hooghouden met een sinaasappel. Toen hij drie was gaf een neef hem zijn eerste leren bal («als ik sliep hield ik hem tegen mijn borst geklemd»). En toen hij als negenjarige voor het eerst meedeed aan selectie training was hij al zo goed dat de coach serieus dacht dat hij een dwerg was. Op zijn vijftiende werd hij profvoetballer en met zijn eerste loon kocht hij er een broek bij, naast zijn turkooizen ribbroek met omgeslagen pijpen.

De daaropvolgende weg naar de top was uitstekend geschikt om hem weg te voeren van de realiteit – en de realiteit bestond toen onder meer uit de «smerige oorlog» en de terreur en de dertigduizend desaparecidos. «Op de leeftijd dat de meeste kinderen verhaaltjes horen», luidde een krantenkop, «hoort hij ovaties.» Drie maanden na zijn debuut trainde hij met het nationale elftal, samen met Daniel Pasarella en Mario Kempes. Op zijn achttiende, na een overwinning op US Cosmos, ruilde hij shirtjes met Franz Beckenbauer; op zijn negentiende scoorde hij zijn honderdste doelpunt. Hij was inmiddels het gezicht van Coca-Cola, Puma en Agfa.

Marginaal en relatief verarmd fungeerde het Zuid-Amerikaanse voetbal als een trainings- en rekruteringsveld voor Europese clubs, en in 1982 vertrok Maradona voor acht miljoen dollar naar FC Barcelona. Toen hij twee jaar later naar Napoli vertrok, verdiende hij zeven miljoen dollar per jaar, en kreeg hij nog eens drie miljoen van de Italiaanse tv (plus nog eens vijf miljoen van Hitachi). Een ranglijst van de International Management Group noemde hem als «meest bekende persoon ter wereld», en hij kreeg honderd miljoen dollar aangeboden in ruil voor zijn «image rights». Hij wees het aanbod af, om patriottische redenen (de IMG wilde dat hij een dubbele nationaliteit aannam). In 1986 bereikte hij zijn nationalistische apotheose: tijdens het WK voetbal was hij aanvoerder van het Argentijnse elftal, dat won. Hij was 26.

El Diego is een transparant verhaal, en tussen de regels door zie je steeds een ontstellende innerlijke chaos – tekenen van hevige en chronische karakter zwakte, en boven alles de hardnekkige afwezigheid van zelfkennis. Toen Maradona veertien was, kwam hij onder de hoede van zijn eerste manager, een oude mentor met de weinig bemoedigende naam Jorge Cyterszpiler. Je ziet het al heel vroeg aankomen, als Maradona pocht dat ze «alles regelden op basis van vriendschap, geen enkel velletje papier werd getekend». Wanneer hij tien jaar later in Napels arriveert, moet hij uiteraard verbijsterd toegeven dat «Cyterszpiler zo veel pech had met de cijfers dat ik blut was». Of meer dan blut.

Cyterszpilers pech met cijfers, zijn investeringen in Paraguayaanse bingozalen en dergelijke, had niet alleen Maradona’s aandeel in de transfersom maar ook zijn tien slaapkamers tellend huis in Barcelona opgeslokt. «Wat gebeurd is, is gebeurd», schrijft Maradona schouderophalend, waarbij hij met nadrukt stelt dat elke investering (elke bingozaal) het resultaat was van zijn eigen beslissingen. Veel later, wanneer Maradona een fitnesscomplex begint, huurt hij een trainer: Ben Johnson. «Ja, Ben Johnson! De snelste man ter wereld, wat ze ook beweren.»

Met de Camorra – de Napolitaanse maffia – gaat het net zo. «Ze boden me dingen aan maar ik wilde die nooit accepteren, vanwege het oude gezegde dat ze eerst geven en dan vragen… Elke keer als ik naar een van die clubs ging gaven ze me gouden Rolexen, auto’s.» Hij «wilde» het niet aannemen, maar hij nam het wel aan. Het is hetzelfde met overtredingen en scheidsrechters. Wanneer Maradona zich een oordeel vormt, heb je het gevoel dat je naar een van zijn «onnavolgbare acties» zit te kijken:

«Die hufter van een Luigi Agnolin, de Italiaanse scheids, keurde ten onrechte een van mijn doelpunten af. Ik had Bossio niet geschopt, beslist niet. Ik raakte hem omdat ik over hem heen sprong. Het was niet bedoeld als trappen… die Agnolin, dat was een klootzak. Vanaf het begin probeerden we hem onder druk te zetten, maar de Italiaan was er niet de man naar om geïntimideerd te worden… Hij duwde Francescoli, hij duwde hem! Hij gaf Giusti zelfs een elleboogstoot. Ik mocht Agnolin wel…»

Maradona’s anarchistische neigingen blijken ook uit zijn minachting voor – nee, zijn diepe afkeer van – de wet. Als het gaat om de gebeurtenissen waarbij hij de aandacht van de politie trok, kan hij zich er nauwelijks toe zetten om te vertellen waar het over ging: «Ik werd gearresteerd, gearresteerd!» schrijft hij, en geeft een korte beschrijving van de «farce». Ondertussen meldt zich, met een beleefd kuchje, een voetnoot, die de aanklacht onthult (het in bezit hebben van cocaïne). Later, terug in Argentinië, toen hij door paparazzi onophoudelijk werd achtervolgd: «Ik reageerde … ik reageerde op de manier zoals iedereen zou doen. Het was het verhaal van de luchtbuks, ja, dat klopt.» Weer maakt een voetnoot, die vrij ontwijkend is, duidelijk dat het gaat om de «affaire» waarbij Maradona met een luchtbuks op een groepje journalisten schoot, zonder te vermelden dat er vier werden geraakt en hij drie jaar voorwaardelijk kreeg.

Ook zijn er veelvuldige blijken van wat men exceptionalisme – of beperkte grootheidswaanzin – zou kunnen noemen. Maradona verwijst naar zichzelf in de derde persoon, niet alleen als Maradona, maar ook als El Diego: «Omdat ik El Diego ben. Ik noem mezelf ook zo: El Diego»; «Ik ben dezelfde als altijd. Ik ben ik, Maradona. Ik ben El Diego.» Na een tijdje lijkt het niet meer op zelfverheerlijking, maar op zelfhypnose.

El Diego geeft toe dat Pasarella «een goede aanvoerder was», maar «de grote aanvoerder, de werkelijk grote aanvoerder, was ik, en ik zal dat ook altijd zijn». Deze formulering zal later, in 1996, weerklinken in de door Maradona gelanceerde nationale «Zon zonder drugs»-campagne, waarin hij zegt: «Ik was, ik ben, en zal altijd zijn, een drugsverslaafde.» Deze tien woorden tellende mantra, gewoonlijk een quasi-nederig pochen met zwaarbevochten zelfbeheersing, heeft in dit geval meer weg van een onaantastbare waarheid. Maradona heeft twintig jaar lang drugs gebruikt. Dit resulteerde in een schorsing van vijftien maanden in Italië; uitsluiting van het WK in 1994, en bij zijn terugkeer naar Boca Juniors in 1997 een schandaal dat een einde maakte aan zijn carrière. Zijn gebruik kan op het laatst niet meer worden omschreven als recreatief. Het lijkt alsof alleen levensbedreigende uitspattingen herinneringen kunnen op halen aan de intensiteit – de duizelingwekkende hoogten en afgrondelijke diepten – van zijn verdwenen glorie.

Dit is een theatraal emotioneel boek, en tevens een uitzonderlijk levendig boek. De exoticismen van het Maradona-idioom worden in evenwicht gehouden door de tenenkrommende voetbalclichés, die universeel lijken («het publiek werd gek», «die eikel», «belazerd» en de heerlijk onwaarschijnlijke opmerking van manager Carlos Bilardo: «Hou ermee op, Diego»). Er zijn echter ook tekenen van een sterkere mate van bewustzijn. De angst in de kleedkamer voor de wedstrijd: «Ik voelde een stilte, te diep, te koud. Ik keek naar sommige gezichten en zag dat sommige bleek waren, alsof ze nu al vermoeid waren.» Op elke bladzijde huilt Maradona hartverscheurend. En de proza gedichten aan zijn vrouw en familie zijn des te aangrijpender omdat je weet dat hij inmid dels gescheiden is en vervreemd is van zijn beide broers, en omdat je weet dat de banden van de liefde niet in staat zijn geweest hem in hun baan te houden.

Veel sportlieden beweren de kam pioenen van het volk te zijn, maar Maradona’s populisme wordt bevestigd door de plaatsen waar hij woonde en speelde: de proletarische bolwerken van Buenos Aires, Napels en momenteel Havanna. Als je in Buenos Aires mensen naar Maradona vraagt, reageren ze altijd met sympathie. De inwoners van Havanna, die nooit de niet-vervallen Maradona hebben gekend, lijken hem onvoorwaardelijk te vereren. Cuba is voor hem de perfecte plek; hij kan er een man van het volk zijn en een man van de president. Hij is dikke maatjes met die andere schelm van wereldklasse, Fidel Castro.

De grote voetballer Jorge Valdano zei een waar woord over Maradona, en dat in de gezwollen stijl van Latijns-Amerika: «Arme, oude Diego. Jarenlang hebben we hem zo vaak gezegd: ‹Jij bent God›, ‹Jij bent een ster›… dat we vergaten hem het belangrijkste te vertellen: ‹Jij bent een man.›» Maar we zijn er nog niet helemaal. In Italië vertelden ze hem altijd: «Ti amo piu che i miei figli.»

«Ik hou meer van jou dan van mijn kinderen.» Het is niet zo blasfemisch als het klinkt. Met al zijn driftbuien en zelfverwondingen, en als niet te verzadigen zoetekauw, is Maradona «El Pibe d’Oro» gebleven, het gouden kind. Hij is nog altijd Dieguito.

Diego Maradona

El Diego: Autobiography of the World’s Greatest Footballer Diego Maradona

Yellow Jersey Press, £16,99

(in Nederland uitgegeven bij Bruna)

Vertaling: Rob Hartmans