Minister van Defensie Eimert van Middelkoop is druk bezig ons erop voor te bereiden dat de Nederlandse militaire aanwezigheid in Afghanistan verlengd moet worden, onvermijdelijk. De bondgenoten zouden raar opkijken als we, volgens veel eerder gemaakte plechtige afspraken, in 2010 zouden vertrekken. Ons aanzien in de internationale gemeenschap zou een lelijke knauw krijgen. Wat we in Uruzgan hebben opgebouwd zou in de waagschaal worden gesteld. We zouden de Afghanen in de steek laten. In een interview in NRC Handelsblad met Petra de Koning (23 oktober) bereidt hij ons erop voor. Dit is allemaal nog maar voorlopig. Op de vergadering van de Navo in december moeten er spijkers met koppen worden geslagen. Dan is de tweede ronde van de Afghaanse presidentsverkiezingen voorbij, heeft president Obama zijn besluit over eventuele troepenversterkingen genomen en dan moet ook in Nederland de knoop worden doorgehakt.
De minister verklaart dat hij op het ogenblik ‘onder subtiele druk’ staat. Die uit zich vooral ‘in de belangstelling voor het politieke proces. En soms in blijken van oprecht medeleven.’ En wat zegt u dan? vraagt mevrouw De Koning. ‘Dat ik mijn collega’s daar zeer erkentelijk voor ben.’ Ja, goed beschouwd moet je medelijden hebben met de minister. Strijdend voor de internationale rechtsorde wordt hij door een groeiend deel van de vaderlandse publieke opinie miskend. Maar gelukkig vindt hij dan steun bij zijn collega’s uit de landen waar ontembare strijdlust heerst. Ik geef toe, ik vat het wat gechargeerd samen, maar dit is de algemene indruk die dit interview achterlaat.
Het lijkt soms wel alsof Nederland het enige luie lafbekje is dat het hazenpad wil kiezen, juist op het moment dat onze troepen het hardst nodig zijn om te helpen bij het binnenhalen van de eindoverwinning. Zo is het niet. Het probleem Afghanistan wordt met de dag ingewikkelder terwijl in Washington en in de Navo het verschil van mening over een oplossing groeit. De Amerikaanse bevelhebber McChrystal liet maanden geleden al weten dat hij er veertigduizend man bij wil. Die heeft hij nog niet gekregen. Hij heeft scherpe kritiek op de Navo. Hij wil ook dat de Amerikanen het over een andere boeg gooien. Na acht jaar vruchteloze oorlog is er een nieuwe strategie nodig, maar Obama aarzelt nog. Welke strategie? Daarvan heeft kennelijk niemand nog een duidelijke voorstelling.
In Engeland en Duitsland komt de publieke opinie steeds sterker tegen de oorlog in verzet. Na acht jaar willen de kiezers resultaten zien. De Duitsers verzetten zich bovendien omdat hun troepen in het noorden nu voor het eerst grootscheeps bij gevechten betrokken raken. Dat is tegen de plechtige overeenkomst die sinds 1945 tussen politiek en volk heeft gegolden: geen Duitse soldaat in een daadwerkelijke oorlog. Ook in Amerika groeit de weerstand. Dick Cheney heeft laten weten dat Obama ‘dithers’, hij trilt van angst. Rechts eist, zoals gebruikelijk, dat er zo hard mogelijk wordt geslagen. Democraten als John Kerry willen een beleid dat uitzicht op een redelijk einde biedt. Ook dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Een extra complicatie is dat de oorlog zich steeds verder naar het grensgebied met Pakistan heeft uitgebreid. Op het ogenblik valt het Pakistaanse leger de Taliban in Waziristan aan. Neem de kaart erbij. Deze extra oorlog heeft tot gevolg dat (volgens The Guardian, 23 oktober) 160.000 mensen op de vlucht zijn geslagen en hulpverleners verwachten dat er nog honderdduizend bij zullen komen. Een handicap voor het Westen is dat in de strijd steeds meer burgerslachtoffers vallen. Ook daardoor neemt de populariteit van de bevrijders niet toe.
Sinds we aan deze oorlog zijn gaan meedoen is het Nederlandse publiek steeds wijsgemaakt dat we daar een voortrekkersrol vervullen, ook nadat onze opbouwmissie in een vechtmissie was veranderd. In Uruzgan zijn we nog altijd de leidende natie, tot een paar weken geleden is een Nederlandse generaal de opperbevelhebber van veertigduizend soldaten geweest. Het mag allemaal waar zijn, maar intussen is Nederland in de steeds complexer wordende toestand niet meer dan een dienstvaardige kabouter gebleven. De dienst van het Westen wordt uitgemaakt in Washington, en daar weten ze op het moment niet welke dienst dat nu moet worden.
De Nederlandse situatie doet denken aan die in 2003, toen de voorbereidingen tot de aanval op Irak in volle gang waren. Ook toen de kritiekloze solidariteit, die tot gevolg heeft gehad dat we nog even hebben meegevochten, zodat nu een speciale commissie moet uitzoeken hoe dat destijds allemaal gekomen is.
Ik ben niet tegen het uitzenden van militairen op een vredesmissie, maar eerst wil ik weten wat ze gaan doen en wat hun kans van slagen is. Dat willen die soldaten ook, denk ik. Als het beleid van de heren Van Middelkoop en Verhagen ongewijzigd wordt voortgezet, moeten we rekening houden met een volgende commissie-Davids, over een jaar of twee, schat ik.