Als we Geert Wilders en Rita Verdonk mogen geloven, bevindt onze roemrijke natie zich in een hardnekkige identiteitscrisis. Enerzijds zijn we bang economische kansen mis te lopen als we ons niet gedwee schikken naar de plannen van de bureaucratische moloch in Brussel, anderzijds behouden we graag de illusie dat onze eigen politiek er nog enigszins toe doet. We willen voor een koopje, en liefst zonder dat er iemand sneuvelt, serieus genomen worden door onze machtige vrienden van de Navo. Balkenende doet graag een duit in het zakje wanneer de grote jongens over de wereldwijde financiële malaise vergaderen. We beschouwen onszelf traditioneel als tolerant en prijzen ons gelukkig met een openbare ruimte waarin iedereen vrolijk zijn gang kan gaan, mits men een beetje rekening met elkaar houdt. Aan mensen die zich aanstellen hebben we een hekel.
Maar we zijn bang. Bang voor varkensgriep, rimpels, kanker en fijnstof, voor fanatieke islamieten en behekste Ghanezen, voor handige Polen en foute Roemenen, voor de daling van de AEX, voor de stijging van de zeespiegel en een boycot van Russisch gas. Terwijl pensioenfondsen opdrogen, zorginstellingen onze incontinente ouders verwaarlozen en universiteiten de ene opleiding na de andere sluiten, geven we ons over aan orgieën van kooplust, die de verveling slechts opdrijven en het nageslacht opzadelen met onvoorstelbare hoeveelheden afval. En in onze vermeende nuchterheid laten we ons avond aan avond meeslepen door media die niets dan lelijkheid en stompzinnige aanstellerij te bieden hebben. We zijn onze ziel kwijt. Wat te doen? Alle zwarten het land uit! Eén politieagent op elke Nederlander! Weg met de belastingen, die immers alleen ten goede komen aan luie potverteerders! Weg met het intellect, dat alleen maar nuanceert en relativeert wat een kind kan zien!
Teneinde Nederland zijn ziel terug te geven heeft de minister van Cultuur besloten een nationaal historisch museum in het leven te roepen, waar vijftig vensters ons zullen tonen wie we zijn. Dat we daar niet eerder op gekomen waren! Moge deze vaderlandse tempel, waaromheen naar goed gebruik alweer een debat is ontstaan dat nergens over gaat, inspiratie opdoen bij monumenten van nationaal bewustzijn uit het verleden, zoals het onvolprezen dichtwerk De Hollandsche natie, in zes zangen van Jan Frederik Helmers. Het omvangrijke gedicht verscheen in 1812, toen onze voorouders zuchtten onder het Franse juk. Zelden is met grotere hartstocht baarlijker nonsens uitgebraakt dan door Helmers (1767-1813), held van het nijver MKB te Amsterdam. Terwijl een tot op het bot verdeeld Nederland een treurig historisch dieptepunt heeft bereikt, zingt de Bataafse bard met luider stemme:

Wel hem, die ’t Vaderland meer dan zich zelv’ bemint,
In ’t sneuvelen voor haar eer een’ zuivren wellust vindt,
Die niet met woest getier, onvruchtbre taal
of loosheid,
Dien achtbren naam misbruikt tot dekking van zijn boosheid;
Maar die door daden toont, terwijl de
noodstorm brult,
Dat hij zijn pligten kent, dat hij zijn’ pligt vervult!
Gelijk een diamant zijn stralen giet in
’t duister,
Schijnt ook altoos zijn roem met onverdoofbren luister.
Na een van valse bescheidenheid druipende voorrede en een dolkomische Lof van het Eiland der Batavieren (‘Dat hij verga, die diep verbasterd,/ Den vaderlandschen grond miskent’) volgen zes zangen – de kortste telt 436, de langste 856 versregels – die eens en voor altijd duidelijk maken waarom onze natie de voortreffelijkste ter wereld is. De zangen hebben achtereenvolgens de zedelijkheid, de heldenmoed ter land, de heldenmoed ter zee, de zeevaart, de wetenschappen en de schoone kunsten tot thema, en het spreekt vanzelf dat wij op al die terreinen een keur aan Grote Mannen (en een enkele Grote Vrouw) te bewonderen hebben. De eerlijkheid gebiedt toe te geven dat we de meeste hunner namen slechts van straatnaambordjes kennen, maar dat mag de pret niet drukken. Zo richt Helmers een gedenkteken op voor de onsterfelijke Hambroek: ‘Zoo lang de geele zee zal om Formosa vloeijen,/ Zal Hambroeks deugd ons hart in eedle drift ontgloeijen!’ En wie kent Claassens niet? ‘Uw naam, ô Claassens, wordt bij ’t laatste nageslacht,/ Met heilgen eerbied en bewondering herdacht!’ En: ‘Wie zal U ooit vergeten,/ Van Merken! flonkerster der heilige poëten?’ Natuurlijk, Het Nut der Tegenspoeden van Lucretia Wilhelmina van Merken behoort verplichte kost in het voortgezet onderwijs te zijn, want ‘Betoovrend, als het lied der jonge nachtegalen,/ En rein, als d’ uchtenddauw, en gloed van zonnestralen,/ Is ’t lied, dat uit uw ziel, van Merken, zuiver vloeit.’
Het Nederlands kolonialisme is een zegen voor de nobele wilden geweest! En wanneer gij, Brit, de naam van Boerhave hoort: ‘Dat dan uit schaamte u ’t bloed terstond in ’t aanzicht stij’!/ Zink, zink verpletterd in uw’ afgrond! – vlugt! en zwijg.’ Ja, hier schuilt genezing voor onze kwaal. Elk jaar samen een avond lachen om Helmers, en we zijn gered.