De studie naar alles wat met «ras» en raciale verschillen te maken heeft, is na de Tweede Wereldoorlog eerst taboe verklaard en daarna lange tijd genegeerd. Nu wordt de draad weer opgepakt, met initiatieven uit vele hoeken. Er is een nieuwe belangstelling voor studies naar de Nederlandse betrokkenheid bij de slavenhandel (Emmer, Oostindie, Den Heijer), de dekolonisatie en de Caribische, Indische en Molukse geschiedenis. De onlangs in het Tropeninstituut gehouden landelijke Geschiedenis dagen stonden geheel in het teken van deze thema’s, en trokken honderden deelnemers.
De bereidheid van de rijksarchieven, nationale musea en universiteiten om aan deze geschiedenis aandacht te besteden, blijkt uit grote internationale projecten om het aan bederf onderhevige bronnenmateriaal waar ook ter wereld te conserveren en toegankelijk te maken, de geschiedschrijving in internationale context te stimuleren, en het materiële erfgoed op dit gebied uit de mottenballen te halen en opnieuw tentoon te stellen. Deels komen deze initiatieven voort uit oprechte belangstelling en betrokkenheid, deels kunnen zij ook worden gezien als pogingen om de mogelijke woede van in Nederland wonende Surinamers, Antillianen, Indonesiërs, Molukkers en Afrikanen over de geschiedenis van hun voorouders voor te zijn. Dempen, kanaliseren en tegemoet komen met culturele projecten lijkt het devies. Nederland is immers geen eiland in de wereld, maar volgt met deze initiatieven wat ook elders, met name in de Verenigde Staten, een sterke ontwikkeling is. Pogingen tot erkenning van het slavernijverleden gaan daar gepaard met felle discussies over restitutie, financiële genoegdoening en compensatie van ongelijke behandeling uit het verleden. In de VS bereiden grote advocatenkantoren inmiddels, naar het model van de succesvolle zaken namens honderdduizenden dwangarbeiders die tijdens de oorlog in Duitsland hebben gewerkt, ook class action-rechtszaken voor tegen de segregatie en racistische achterstelling van zwarten die door de staat is gelegitimeerd. Het is beslist niet ondenkbaar dat in Nederland dergelijke zaken ook zullen worden uitgeprobeerd.
De omgang tussen zwart en blank in Nederland blijft ambivalent. Baukje Prins zei hierover in De Groene (9 september 2000): «Kleurenblindheid is een illusie, want we zien tenslotte verschillen, maar aan de andere kant willen we zo ontzettend graag dat die verschillen er niet meer toe doen.» De scherpe kanten van die ambivalentie vormen ook het thema van een nieuwe bundel verhalen van Ellen Ombre, Valse verlangens. Dat de dubbelzinnigheid een langere traditie kent, blijkt uit de bundel Volkseigen: Ras, cultuur en wetenschap in Nederland 1900-1950, het nieuwste jaarboek van het NIOD, dat vooral Nederlandse wetenschappelijke kringen analyseert. Paul Gilroy ten slotte, hoogleraar sociologie aan de universiteit van Yale, legt in zijn nieuwste boek Against Race diepere internationale verbanden tussen de koloniale geschiedenis, het denken over ras en racisme enerzijds, en de wijze waarop de nazi’s van deze geschiedenis gebruik maakten anderzijds. Gilroy stelt dringende vragen over de hedendaagse omgang met verschil in «ras» en huidkleur. Zijn we in 2000 toe aan het vergeten van het verschil? Kunnen we verder komen dan het obligate omarmen van de slachtoffers van racisme — de rol waarin de anti-racisten zich verreweg het prettigst voelen? Verandert er eindelijk iets, of is er sprake van stagnatie? Anti-racisme is een breed beleden norm, maar zijn al die anti-racis ten ook ergens vóór?
In de NIOD-bundel gaat Frank van Vree in op de grote vanzelfsprekendheid waarmee de medische en andere wetenschappen het nazi-regime ondersteunden. Het zogenaamde euthanasieprogramma, waardoor vele tienduizenden Duitse geestelijk en lichamelijk gehandicapten werden vermoord na te zijn geselecteerd door reguliere artsen en verpleegsters, is hiervan het bekendste voorbeeld. Er ontstond in de wetenschappelijke denkwereld en in de academische praktijk geen rem op dit programma, niet in Duitsland, maar ook niet daarbuiten. «Binnen het medisch-biologische vertoog waren geen belemmeringen voor radicale racistische tendensen. De heersende wetenschappelijke theorie en praktijk boden als het ware vrij spel aan allerlei ideële krachten, of het nu ging om nationalistische of sociaal-reformistische opvattingen, in Engeland, Zweden of Duitsland ten tijde van de Weimar Republiek.»
Ongenoemd blijft in dit artikel het cruciale feit dat het euthanasieprogramma, anders dan de jodenvervolging, wél grotendeels is stopgezet nadat er uit Duitse kerkelijke kringen protest tegen ontstond. De rem die er in de wetenschap niet was, was er wel vanuit de kerken. Deze zaken zijn nog geenszins verwerkt in de wetenschapsgeschiedenis. De wetenschappelijke wereld keerde zich in 1945 zo radicaal mogelijk van Duitsland af, en bestempelde alles wat met het rassendenken verband hield als onwetenschappelijk en pervers. Daarbij bleef het, ook in Nederland; de eigen betrokkenheid, vatbaarheid en ideologische overeenstemming op wetenschappelijk gebied werd niet erkend of nader onderzocht. Ten onrechte, want er waren nauwe banden tussen de Duitse en de Nederlandse wetenschappelijke wereld. En daarin was het rassendenken en het maken van een onderscheid tussen primitievere en hoger ontwikkelde rassen heel gewoon. Van Vree en ook Ineke Mok noemen bijvoorbeeld de Leidse hoogleraar anatomie en embryologie Barge, gepromoveerd op schedelmetingen in Friesland en Marken. Barge wees nationalistische en racistische theorieën af die een verband legden tussen ras en geest, en hield in zijn laatste college in 1940 een fel betoog tegen het idee dat er zoiets zou bestaan als een Duits ras.
Maar er is iets vreemds in de NIOD-bundel over «ras, cultuur en wetenschap»: je leest er niets over Suriname, Zuid-Afrika, Nederlands-Indië, West-Afrika of de Nederlandse Antillen. En ook de toen al in Nederland wonende, werkende en schrijvende Surinamers of Antillianen zijn in dit boek onzichtbaar. De meeste beschreven rassenkundigen, degenen die in de jaren twintig en dertig schreven over ras en volk, woonden in Amsterdam. Dat daar toen ook in heel andere, literaire en artistieke kringen een bepaalde belangstelling bestond voor «de neger», blijkt uit een speciaal nummer van De Groene Amsterdammer uit 1930: het Negernummer. Dit is een bijzonder boeiende verzameling artikelen met onder meer schilderijen van Isaac Israëls van zwarte boksers, gedichten van zwarte Amerikaanse dichters, een artikel van Albert Helman, beschrijvingen van kunstcollecties en etnologische verzamelingen van voorwerpen uit Afrika en het Caribisch gebied, uiterst stereotiepe cartoons, serieuze interviews en besprekingen van literatuur van zwarte schrijvers uit Amerika. In die Groene staat verbeeld wat Herman Vuijsje de onschuld heeft genoemd, die tijdens de oorlog met de jodenvervolging is vermoord. Na 1945 was een dergelijk ongedwongen project als zo’n speciaal nummer niet meer denkbaar.

Weinig bekend is de geschiedenis van de rassenkunde en de genocide vóór de Tweede Wereldoorlog en vóór de apartheid. In een uitstekend bibliografisch artikel gaat Dick van Galen Last onder meer in op de Duitse koloniën Namibië (Zuid-West Afrika) en Kameroen. De Duitsers verboden in Zuid-West Afrika al in 1905 huwelijken tussen blank en zwart, voerden de rassenscheiding door in de Kameroense hoofdstad Douala, deden medische experimenten op de zwarte bevolking, en leerden het «vak» van genocide in Zuid-West Afrika, toen ze daar het volk van de Herero’s als «minderwaardig ras» tussen 1904 en 1907 voor tachtig procent uitmoordden. De nazi’s brachten in Duitsland en Polen in de praktijk wat ze eerder in Afrika hadden uitgetest en ook hadden uitgevoerd. Dit is tot nu toe een blinde vlek bij onderzoekers. De koloniale precedenten van het nazisme en de apartheid zijn nagenoeg onbekend. Naar de vraag of er ook verbanden zijn tussen de Nederlandse houdingen tijdens de holocaust en de ervaringen in Hollands Zuid-Afrika ontbreekt het nog volledig aan onderzoek. Het zijn Duitse en Britse onderzoekers die ons opmerkzaam maken op de onontgonnen delen van de Nederlandse geschiedenis.
Het lijkt erop dat hier een vergelijkbaar mechanisme aan het werk is, dat van de welbewuste afzwering zonder verdere verdieping. Antisemitisme werd in Nederland niet direct na de oorlog maar wel spoedig daarna een sterk taboe. Door de jonge staat Israël allerhartelijkst te omhelzen en te ondersteunen, werd de Hollandse herinnering aan de jodenvervolging, aan het tekortschieten van de niet-joden en de overheid, en aan het ook hier werkzame antisemitisme vastberaden aan de kant geschoven. Wellicht is de houding ten opzichte van de apartheid vergelijkbaar: met het aan de Hollandse blanke borst drukken van de anti-apartheidsbeweging (waarmee belangrijke delen van de publieke opinie overigens nog hebben gewacht totdat Nelson Mandela uit de gevangenis was vrijgelaten) werd in één beweging de Nederlandse achtergrond van de apartheid tot nader order aan de kant geschoven.
Lijnrecht tegen deze neiging in gaan de verhalen van Ellen Ombre. Zij schrijft consequent over de driehoek Nederland-Afrika-Amerika, de achtergrond ervan en de gevolgen voor de hedendaagse moeizame verhoudingen tussen blank en zwart in Nederland. Meesterlijk geschreven, pijnlijke observaties van de — door de ver doorgevoerde spontane segregatie nog altijd zeldzame — ontmoetingen en confrontaties tussen Surinamers en Nederlanders «van niveau». Niemand heeft dergelijke onthullende gesprekken beter beschreven dan Ombre. Zij is er ook een pionier in. De recensent van Vrij Nederland wees haar nieuwste bundel echter verveeld af op de toon van «dit weten we nu wel, hierover hebben we nu al zo vaak zo veel gehoord en gelezen». Zo’n reactie bevestigt in wezen de problematiek zo als Ombre die in haar stukken analyseert. Er is weinig be lang stelling voor deze geschiedenis en haar gevolgen, en daar door weinig erkenning van autochtone kant. Het is lang geleden maar allang overwonnen en inmiddels onbelangrijk ge worden; geen punt, geen issue. Bij Ombre is de woede voelbaar, maar die blijft toch steeds diep verborgen onder haar tekst. Om ge hoord te worden moet er doordringender worden geschreeuwd of met meer afstandelijke autoriteit worden gesproken, denk ik. Misschien is het door haar gekozen genre, dat van de fictie en verhalen, in dit opzicht beperkt. Haar thema’s en deskundigheid lenen zich bij uitstek ook voor non-fictie.

Paul Gilroy, afkomstig uit de Londense anti-racismebeweging, heeft naast zijn onderzoekswerk als socioloog ook altijd muziekrecensies geschreven. Met zijn dreadlocks is hij een opvallende verschijning in het Britse en nu ook in de hoogste regionen van het Amerikaanse academische leven. In Against Race slaat Gilroy een brug tussen de studie naar «ras», nationalisme en racisme enerzijds, en antisemitisme en fascisme anderzijds. Tegelijkertijd probeert hij een alternatief voor deze ideologieën te formuleren. Wat komt er na anti-racisme? Hebben de burgerrechtenbeweging en de dekolonisatie wel iets blijvends opgeleverd, gezien de hardnekkigheid en taaiheid van het denken in raciale categorieën? Een toekomst zonder «ras» is nauwelijks denkbaar. Het lijkt een utopie, en zo wordt het boek ook gepresenteerd, als een «utopisch project» dat op roept tot het afschaffen en verloochenen van «ras». Ja, Gilroy wil eigenlijk gewoon af van het hele idee van raciaal verschil. In het huidige multiculturele sociale en politieke leven is het oude, moderne idee van «ras» ethisch niet meer te verdedigen.
De mensheid is echter niet zomaar door een uitspraak van het rassendenken bevrijd. Daarvoor is meer nodig. Ten eerste moet men ervan overtuigd zijn dat «ras» zonder gevaar of angst overboord kan worden gezet. Dat is nog niet zo voor de hand liggend als het mag lijken. Want verscheidene groepen hebben belang bij het in stand houden van het denken in termen van ras. Enerzijds willen degenen die profijt hebben van raciale hiërarchie hun privileges niet zomaar opgeven, anderzijds zijn degenen die onderworpen zijn door het rassendenken daaraan in de loop van de eeuwen gewend en gehecht geraakt. Zij ontlenen er complexe politieke, ethische, culturele tradities en identificaties aan. Die willen zij niet zomaar opgeven, vooral niet wanneer die identificaties inmiddels een bron van trots en kracht zijn geworden. Te denken valt hier aan de black power-ideologie en aan vormen van zwart superioriteitsdenken.
De aantrekkingskracht van deze tegen-identificaties moet niet worden onderschat. Zij vormen een soort veilige buffer, een schuilplaats, een «comfort zone» voor de betrokkenen. Deze dissidente tradities zijn ontstaan door de strijd tegen de slavernij, de strijd van vroegere slaven voor hun erkenning als mensen in plaats van als scheepslading en handelswaar, als personen in plaats van als objecten. Het beroep op deze achtergrond en het vastklampen aan deze identificaties hebben echter al veel van hun kracht verloren. Hierin ligt ook de uitdaging om eindelijk uit die denkpatronen te breken: «De crisis van ‹ras› en de politieke en ethische representatie daarvan biedt een welkome kans om onszelf te bevrijden van de knellende banden van alle rassenleren in een nieuw, ambitieus en abolitionistisch project.» Gilroy pleit voor niets minder dan een nieuw abolitionisme, met als doel «the pursuit of liberation from race». Die bevrijding is in het belang van degenen die in de op rassenleer gebaseerde hiërarchieën onderaan waren geplaatst, maar ook in het belang van anderen, stelt hij. Het rassendenken is een soort neurose en een destructieve kracht voor degenen die ervan profiteren én voor hen die eronder lijden. Dit is ook een pleidooi tegen het ontlenen van een identiteit aan het slachtofferschap. Soms kan de status van slachtoffer praktisch en strategisch zijn, maar de slachtofferrol is geen basis voor een politieke identiteit, alleen al omdat een slachtoffer afhankelijk blijft van de situatie of hogere macht die hem tot slachtoffer maakt.

Sinds enkele jaren worden in de commercie ook zwarte lichamen gebruikt om allerlei producten aan te prijzen. Afbeeldingen van een zwarte vrouw of man in de reclame worden, dankzij digitale technieken, aangepast aan het gewenste, acceptabele, aantrekkelijke imago, zonder foutjes en met glamour. Corporate multiculturalism is een recent verschijnsel, waarbij op de billboards, beeldschermen en in tijdschriften niet meer alleen perfecte blanke, maar ook niet-blanke gezichten te zien zijn. Met «zwartheid» valt geld te verdienen, en zoals elk succes roept dit ook jaloezie op.
Gilroy is scherp over het alledaagse alternatief voor «ras», het idee van wat ik maar zal noemen de «vrolijke verschillen», en ook dat van een zekere verheerlijking van het zwarte, zoals dat in sommige festivals, in reclames en campagnes van multinationals wordt uitgedragen. Het zwarte is opnieuw een bezienswaardigheid, iets spectaculairs, en dat houdt een gevaar in, het gevaar van type-casting, het reduceren van een mens tot een karikatuur. De ook in Nederland opduikende beelden van stoere, sterke en mooie zwarte atletische modellen die sportschoenen, mode of auto’s aanprijzen, stelt hij ter discussie. Deze ontwikkelingen helpen niet automatisch om ook andere, oudere, negatieve beelden over zwarten te laten verdwijnen. Het verandert niets aan de alledaagse vormen van raciale hiërarchie, het speelt er alleen maar wat mee.
Het idee van ras heeft veel van zijn vanzelfsprekende geloofwaardigheid verloren. Maar het blijft toch taai, onder meer omdat van veel verwerking nog geen sprake is geweest. Het meest hoopvolle moment in dit opzicht was het einde van het apartheidsregime en de bijbehorende ideologie. Nu zelfs in Zuid-Afrika de waarde van «ras» zo ingrijpend heeft kunnen veranderen, moet dat overal elders ook kunnen. Wat blijft er dan nog over van de oude raciale identiteit? Wat «ras» is, waarop de indeling is gebaseerd, is los zand geworden, een en al onzekerheid. Dat is het moment om het hele gedachtegoed hierover radicaal overboord te zetten. Niet alleen het idee van blanke superioriteit, maar alle vormen van rassendenken.
«Ras» is een verzinsel, een constructie, maar er zijn genoeg mensen en organisaties die menen dat «ras» niet kan en ook niet moet worden weggeredeneerd. Zij willen bewijzen zien. Gilroy wijst op recente ontwikkelingen op medisch gebied en in de moleculaire biologie. Bij allerlei onderzoek is de buitenkant van het menselijk lichaam veel minder relevant geworden dan vroeger. Tekenend zijn de snelle ontwikkelingen in het scannen, de echografie, de bestraling en de digitale verwerking van de resultaten van deze onderzoeken tot codes en gegevens.
De medische en wetenschappelijke blik op het lichaam is niet langer alleen op de buitenkant gericht, maar steeds meer naar binnen en er dwars doorheen. Deze ontwikkelingen veranderen het beeld van het menselijk lichaam en de houding ten opzichte van ziekte en gezondheid, en het zijn ook culturele veranderingen. Ze zullen ons zelfbeeld als mens veranderen, en hierdoor zou ook het tijdperk van het denken in termen van «ras» naar de achtergrond kunnen verdwijnen.



Against race kan worden gelezen als een ouderwets pleidooi voor het afschaffen van racisme, zoals dat ook in liberale, religieuze, socialistische en feministische kring gevonden kan worden al vanaf het moment dat de term race voor het eerst werd gebruikt. In Nederland is dit ook een bekende positie; zijn we niet allemaal tegen openlijk racisme en vinden we ook niet allemaal dat er maar één ras is, namelijk het menselijk ras? Kom op, niet zeuren, lijkt hier de stemming; verschil in ras of huidkleur doet er niet toe. We zijn allemaal mensen, kom erbij en sluit je aan bij de Nederlandse natie (althans, wanneer je beschikt over een verblijfsvergunning).
Gilroy en Ombre weigeren die stap zomaar te zetten. De uitnodiging aan de «ander» om zich onzichtbaar te maken, zijn eigenheid op te lossen en aan de kant te zetten, nemen zij niet zomaar aan. Want als je die identificaties opgeeft, waar blijf je dan? Bij welke «mensheid» wil je behoren en wat houdt dat «behoren» dan in? Gilroy wil dat universeel «menselijke» opnieuw bespreken en inhoud geven. Voorlopig noemt hij het «planetair humanisme en strategisch universalisme». In de flirt met Afrika en het Afrikaanse — in de VS nogal populair — ziet hij niets. Het zijn moderne verzinsels en zinloze nostalgie. Hij wil niet terug naar de Afrikaanse antieke oudheid, maar in plaats daarvan nadenken over de toekomst van onze hele planeet. De twintigste eeuw was die van de «color line», zoals W.E.B. DuBois zei, en nu is meer oriëntatie op de toekomst nodig. Dat wil niet zeggen dat de geschiedenis terzijde geschoven kan worden onder het motto «vergeven en vergeten». Eerst erkennen, eerst afrekenen. Daarbij ziet Gilroy meer in erkenning in de vorm van publieke herdenkingsplaatsen zoals monumenten dan in het nastreven van financiële compensatie en restitutie.
Er is in Nederland een sterk verlangen om over de geschiedenis van ongelijke verhoudingen heen te stappen op weg naar een wereld waarin verschil «niks uitmaakt». De houding waarbij we met z’n allen het liefst doen alsof verschillen tussen mensen niets uitmaken, heeft beperkingen maar zeker ook voordelen. Het leidt tot een bepaalde ontspannen, oppervlakkige sfeer in de omgang tussen onbekenden van uiteenlopende herkomst. Dit is ook wat veel toeristen in Nederland zo aanspreekt: Nederland, en vooral Amsterdam, is laid-back, easy. Hier kan alles, als je je best maar doet, hard werkt, je aanpast, niet te veel opvalt en niet overdrijft.
Deze veelal onuitgesproken maar daarmee niet minder krachtige uitgangspunten in de omgangsvormen zijn eigenlijk te succesvol om af te schaffen. Juist hierdoor zal de ambivalentie in de omgang met verschil blijven duren. Het is alleen wel te hopen dat naast dat hermetische vertoog van het negeren van verschillen ook een gedeeld besef groeit van de minder fraaie kanten van die verregaande ambivalentie, de tekortkomingen en het herhaaldelijk tekortschieten. De tijd is er rijp voor.

Dienke Hondius is historica, werkzaam bij de Erasmus Universiteit Rotterdam en bij het Anne Frank Huis.


Paul Gilroy, Against Race: Imagining Political Culture beyond the Color Line. Uitg. Belknap/Harvard University Press; Martijn Eickhoff, Barbara Henkes en Frank van Vree (red.), Volkseigen: Ras, cultuur en wetenschap in Nederland 1900-1950. Uitg. NIOD/Walburg Pers; Ellen Ombre, Valse verlangens. Uitg. De Arbeiderspers.
Zie ook www.slavernijverleden.nl, www.lbr.nl, www.ara.archief.nl, www.kb.nl, www.tropenmuseum.nl