Niet lang geleden, maar niettemin in een ander leven, bezocht ik in het Kunsthaus, Zürich, een tentoonstelling van de Deens-IJslandse kunstenaar Olafur Eliasson. Het was een zaterdagochtend, en dus deelde ik het museum met drommen ouders met kleine kinderen. Eliassons werken, las ik in de folder, ‘not only appeal to people rationally but also touch them emotionally and move them physically’. Inderdaad zaten de kinderen overal aan en op. Er waren kleine ronde spiegeltjes waarin je bezoekers aan de achterkant van de wand kon begluren, en vice versa. Grote, blinkende, roterende objecten. Een ruimte met een groen oplichtend, rokend plafond.
Ik kreeg, al met al, weinig van de tentoongestelde kunst daadwerkelijk te zien. Toen ik na vier zaaltjes alweer aan het einde van de show was beland, voelde ik me bekocht (een ticket kostte 23 Zwitserse frank; ongeveer 22 euro).
Bij de tweede rondgang die ik maakte, besloot ik de kinderen en hun ouders te beschouwen als integraal onderdeel van het werk. In plaats van iets te ervaren in die groene ruimte vol rook (de binnenkant van een IJslandse gletsjer? Een onophoudelijke stroom vervuild smeltwater? Dit was tenslotte – las ik in de folder – een tentoonstelling die ons radicaal tegen klimaatverandering en de rol van de mens in de wereld moest doen aankijken) ervoer ik iets in een ruimte met groene rook en tientallen grote en kleine mensen met telefoons in hun hand.
De mens is het enige dier dat zich continu bezighoudt met een inhaalslag op het heden. We maken beelden van een verglijdende werkelijkheid, en wanneer we daarmee bezig zijn nemen we op een ingenieuze manier gelijktijdig een voorschot op zowel de toekomst als het verleden. We lijken geesten van onszelf die zich ieder moment vrijwillig van ons afsplitsen, maar niet zonder nostalgisch om te kijken naar de persoon die we waren, en elk moment ophouden te zijn.
Kijkend naar al die fotograferende moeders en vaders moest ik denken aan iets wat ik in Judith Schalansky’s Inventaris van enkele verliezen had gelezen over een zeereis van Thomas Cook. Toen zijn bemanning voor het eerst in weken van gekmakende, zich naar alle kanten uitstrekkende zee weer land in het vizier kreeg (een piepklein eiland dat de onzinnige naam ‘Discovery’s Island’ meekreeg van de cartograaf), werden er onmiddellijk penselen en waterige verf bij gehaald zodat de indruk kon stollen op papier. Handig voor de thuisblijvers en geschiedschrijvers uit de toekomst, al lijkt documentatiedrang mij eerder een menselijke reflex dan een menselijke uitvinding. De tekenaars aan boord tekenden het eiland omdat kijken naar het eiland niet genoeg was, omdat ze íets moesten met hun lichaam ten overstaan van het uitzicht waaraan ze waren blootgesteld. Door het te transformeren tot een beeld, maakten ze het tot een herinnering die hun zelf toebehoorde, en niemand anders.
Hoezeer ik, kortom, ook probeerde te denken aan de symbiose en coëxistentie van de soorten die Eliasson voor ogen had, het museum op de zaterdagochtend was een plek waar vooral het menselijke van de menselijke soort goed te bestuderen viel. Zijn er andere dieren dan de mens die eindeloos vertederd raken door hun eigen kroost (dat zich met vette vingertjes probeert op te hijsen aan een installatie van glas en spiegels)? Is het voor een andere soort dan onze eigen erg als we morgen in één zwiep van de aarde worden gevaagd – en wat betekent het dat ik me soms een wereld voorstel zonder mensen en daar niet angstig maar rustig van word?
Ten eerste, dat ik er niet erg goed over heb nagedacht. Een paar dagen na mijn museumbezoek in Zürich lees ik in de London Review of Books een essay getiteld ‘Is It OK to Have a Child?’ van Meehan Crist. Wie probeert zijn ecologische voetafdruk op de aarde in te perken, heeft het algauw over minder vlees eten, minder vliegen, minder consumeren in het algemeen. Maar het beste wat je kunt doen voor het klimaat, daar is men het vaak vlug over eens, is minder kinderen krijgen. Een categoriefout, volgens Crist: de wens om wel of geen kind op aarde te zetten, is niet terug te brengen tot een consumentenkeuze. Daarbij plaatst ze ernstige vraagtekens bij theoretici die de oplossing van het klimaatprobleem zoeken in een reproductiestop. Want wie moet er dan stoppen met reproduceren en wie mag ermee doorgaan? Als we dromen over een wereld met aanzienlijk minder mensen, wie ruimen dan het veld en wie blijven er over? Het verschil tussen een woke klimaatfilosoof als Donna Haraway die zich een aarde voorstelt met drie in plaats van de voorspelde elf miljard mensen, en ecofascisten met dromen over ‘zuiverheid’, is soms ineens griezelig klein. De hel is niet de anderen, maar het feit dat we anderen tot ander maken.