Tevreden kijk ik naar mijn vriendin, die net de kunstbijlage uit heeft en de krant weglegt.
“Alles goed?” vraagt ze.
“Prima”, zeg ik. “Kon niet beter.”
Het kan me eigenlijk niet schelen hoe en waarom ik hier terecht ben gekomen. Dát ik hier zit is het belangrijkste.‘
Een nieuwbouwjeugd is de doodsteek voor de literatuur.
'Wij woonden in de dierenwijk, naast ons lag de plantenwijk, waar mensen gedwongen werden te leven in straten met namen als Weegbree en Brem (je zou er nog niet dood gevonden willen worden). Dat geeft ongeveer weer met welke mate aan respect de bedenkers van het concept “groeikern” dachten over de bewoners.’
Een gezin stichten is de doodsteek voor de literatuur.
‘Mijn zoon en ik zitten in lijn tien. We zijn op weg naar het circus. Buiten striemt de wind, maar binnen ligt zijn knuistje in mijn hand en voel ik heel sterk dat wij van één soort zijn, dat wij bij elkaar horen. Dat je je met het nemen van een kind voortslingert in de tijd is misschien allemaal wel waar, maar het is vooral erg gezellig.’
Gezelligheid is de doodsteek voor de literatuur.
‘Ik ben een man met te kleine handen. Als ik al een zwaard zou kunnen optillen zou ik er niks mee kunnen of durven uitrichten. Mijn grootste heldendaad bestaat uit het geven van een gulden aan de zwerver met de grote herdershond die altijd voor de Albert Heijn zit. Dat dan ook nog mede ingegeven door de gedachte dat als ik die gulden niet geef, de zwerver de hond niet langer zal kunnen voeden, waarna het woeste ondier hoogstwaarschijnlijk mij en mijn gezin zal attaqueren.’
JE BENT dertig en je bent dik. Wat dan? Dat is het uitgangspunt van de nieuwe Don Duyns, Dertig, en nu? Duyns, uit 1967, heeft vorig jaar de indrukwekkende wende doorgemaakt van 29 naar dertig. Een grote stap. Groot genoeg om als opmaat te dienen voor enkele verhalen in de bundel met die twijfeltitel.
Het openingsverhaal kon nog worden geschreven voordat de vermaledijde leeftijd op de teller verscheen. Daarin blikt de schrijver alvast vooruit naar de dag dat hij afscheid moet nemen van zijn leven als twintiger. Het onderwerp fascineert hem. Jammer genoeg wordt niet voelbaar waarom. De problemen en probleempjes die worden aangedragen zijn op het eerste gezicht van alle leeftijden en niet per se verbonden aan het dertig worden.
Het grootste probleem in het leven van de verteller in Dertig, en nu? is zijn overgewicht. De verteller is zwaar. Groot. Dik. Vet. Morsig. Uitgezakt. Log. ‘Tussen tijger en zeekoe’ beschrijft het ondraaglijke lijden van de obese medemens. ‘Ja, natuurlijk erken ik dat mijn tempel van weleer, de gebeeldhouwde dijen, de strakke kont, die altijd al wel stevig was maar nooit eerder de vorm en textuur van twee zakken aardappelen had, natuurlijk erken ik dat die tempel ernstig in verval is geraakt door mijn snoepzucht (chocoladebonbons, chips, Engelse drop, Luikse wafels, patat, nog meer bonbons). Maar ik weiger me over te geven aan dictatoriale dieetvormen als “Een leven lang fit”, “de citroensapkuur” en dat walgelijke “Montignaccen”. Vooral omdat je dan niet eens meer een boterham met kaas mag eten.’
Het is te hopen voor de dikkerd dat hij niet de verteller van het verhaal ‘Generatie Nix, of: Korte claim op wereldfaam’ tegenkomt. Die heeft de gewoonte mensen op grond van hun voorkomen af te zeiken, wat voor onze vetvlek zonder gebeeldhouwde dijen en zonder strakke kont een waar inferno moet opleveren.
DERTIG, dik en daas. Zoals we van hem gewend zijn, beperkt Don Duyns zich in zijn nieuwe verhalen tot de dichtstbijzijnde wereld, die van de directe, tastbare omgeving. De bovenburen, de benedenburen, de zijburen, de schuintegenoverburen, allen krijgen zij een plek in Duyns’ kronieken van een verstoffend leven in de Kinkerstraat. Anekdotes over deze Amsterdammers worden afgewisseld met herinneringen aan een jeugd in Nieuwbouwland.
Don Duyns keert telkens terug bij de worstelingen van zijn hoofdpersoon met zichzelf. Soms weet hij zich neer te leggen bij de dingen zoals ze zijn, vaker is hij ontevreden en tracht hij de aandacht daarvan af te leiden - zijn eigen aandacht. Zoeken naar structurele oplossingen lijkt te veel gevraagd, of is misschien te ingewikkeld. De vertellers komen niet verder dan een soort zelfonderzoek met de diepgang van een stuk piepschuim op zwaar water, en stuk voor stuk weigeren ze verder te kijken dan de wereld zichtbaar is.
Dat is jammer. Het maakt Duyns’ proza er niet spannender op. Een hoofdfiguur van dertig, en met een lichaam dat hem in de weg zit als regen, kan buitengewoon interessant zijn. Als hij tenminste een innerlijke strijd voert, of als hij op geestelijk niveau het gevecht aangaat - het gevecht met de dingen, met de wereld, met zichzelf. Maar dat ontbreekt te enen male, waardoor de personages (‘ik’ heten ze vaak) in Dertig, en nu? al even stomvervelend worden als de verhalen die ze vertellen.
DON DUYNS is erg goed in het opwekken van irritatie bij de lezer. Als hij de bedoeling heeft gehad te prikkelen als een wasmiddelreclame, is hij zeer geslaagd in zijn opzet. Door kleine persoonlijke vetes te verheffen tot ‘verhaal’ (bonje met Volkskrant-recensent Hein Janssen, bonje met bebrilde of make-up dragende redacteuren van een literair tijdschrift (stoute jongens!)) laat hij zich echter wel erg in de kaart kijken.
Uiteindelijk gaan de verhalen in Dertig, en nu? over een nietsbetekenend leven, tot in zijn treurigste details uitgetekend, opgetekend door een nietsbetekenende verteller die niet eens meer de ambitie heeft iets anders te worden dan een dikke dertiger met een gelukkig gezin.
Overal is literatuur van te maken. Daar dient de schrijver echter wel iets voor te doen. Iets te proberen. Alleen de werkelijkheid registreren zoals die zich voordoet in het allerdagelijkste leven is zelden voldoende. En het kinkerrealisme van Don Duyns gaat geen centimeter verder dan dat.