Wanneer komt het voor dat het oeuvre van een dichter uitgebreid kan worden met bijna tweehonderd gedichten? Brieven van schrijvers duiken geregeld op uit het niets, zoals onlangs nog een brief van Descartes. Soms vindt men nog onverwacht muziekmanuscripten, bijvoorbeeld van Joseph Haydn. Een paar jaar geleden doken er twee vroege romans van Hans Warren op. Toen er vorig jaar één gedicht van Sylvia Plath gevonden werd, was dat wereldnieuws. Maar 193 gedichten boven op een oeuvre van 469 gedichten? Ik kan me niet herinneren zoiets ooit gelezen te hebben.
Toch betreft het hier geen vondst van kwijtgeraakte papieren of van onbekende dozen op zolders. De gedichten waren gewoon aanwezig in het huis van de dichter Hans Faverey. Hij had ze alleen nooit gepubliceerd. Waarom niet? Een deel van de nalatenschap bestaat uit gedichten die hij in de eerste tijd van zijn dichterschap had opgestuurd naar uitgeverij Querido of naar redacties van tijdschriften. Hoewel het tijdschrift Podium al in 1962 besloot gedichten van de onbekende Hans Faverey te publiceren, kreeg hij daarna nog geregeld afwijzingen. Eind maart 1964 bijvoorbeeld, ontving hij het volgende bericht van Querido: ‘Zeer geachte heer Faverey, Wij hebben uw gedichten gelezen, maar moeten u tot onze spijt meedelen dat wij er geen uitgave van kunnen maken.’ De kopij voor deze vroege bundel heb ik teruggevonden tussen de manuscripten. Als uitgeverij Querido indertijd een visionaire redacteur had gehad, zou de debuutbundel van Faverey in 1964 zijn verschenen bij Querido, in plaats van bij De Bezige Bij in 1968. In de tussentijd werd hij ook nog afgewezen door de literaire tijdschriften Maatstaf (‘Het kan aan ons liggen, maar dit sprak ons nauwelijks aan’), Merlyn, De Gids, Randstad, Gard Sivik en na de eerste acceptatie toch ook nog eens door Podium. Menig auteur zou de pen erbij hebben neergelegd.
Toch is het merendeel van de gedichten uit de nalatenschap niet afgewezen door een uitgever of redactie, maar bewust niet gepubliceerd door de dichter. Waarom niet? Ik trof meer dan drieduizend documenten aan, bestaande uit drukproeven, variante versies, kladversies, carbondoorslagen, handgeschreven en getypte gedichten. Over de vele overgeleverde brieven heb ik het dan niet eens.
Op 16 oktober 1990 werd ik gebeld door redacteur Oscar Timmers van De Bezige Bij. Het was de zesde verjaardag van mijn dochtertje en ik zat midden in een kinderfeestje. Of ik de Verzamelde gedichten van Hans Faverey wilde gaan bezorgen. Ik slikte even, want dit voelde als een koninklijke onderscheiding. De goochelaar die we voor het feestje ingehuurd hadden was onverstoorbaar doorgegaan en de kinderen hadden de telefoon niet eens gehoord. Toch was mij op dat moment een bijzonder voorstel gedaan. Ik beschouw Hans Faverey, die op 8 juli van dat jaar overleden was, als de grootste dichter van de periode na de Vijftigers. Een uitnodiging om zijn verzameld werk te gaan uitgeven, vond ik meer dan eervol.
De volgende dag belde ik terug. De opdracht was: een betrouwbare uitgave maken van de gedichten die tot dan toe verschenen waren. De uitgegeven bundels bleken, nadat ik de druk vergeleken had met handschriften en kopij, allemaal uiterst secuur te zijn samengesteld door de schrijver. Tussen eerste en latere drukken zaten vrijwel geen inhoudelijke verschillen. Wel bleek Faverey ongelooflijk lang te werken aan een gedicht voordat hij het de wereld in zond. Er waren van sommige gedichten wel meer dan tien versies bewaard gebleven. Op een getypte versie van Rotslandschap met scheepstakelage, dat een ets van Hercules Segers als onderwerp heeft, staat in grote letters geschreven: ‘3 jaar aan bezig: nooit kom ik uit deze ets’. Hij schrapte, voegde toe en wijzigde vóór publicatie, maar was het gedicht eenmaal gepubliceerd, dan liet hij het verder met rust, op een enkele onbeduidende spellingswijziging na. Tussen al die varianten van gepubliceerde gedichten zaten ook hele stapels ongepubliceerde papieren.
Op 5 februari 1993 was de presentatie van de Verzamelde gedichten. Na de feestelijkheden bij De Bezige Bij werd de avond voortgezet voor intimi bij zijn vrouw, de dichteres Lela Ze_kovi_. Bij veel wijn en hapjes kwamen we te spreken over Faverey’s ongepubliceerde werk. Oscar Timmers pakte een servet van de stapel naast de gehaktballetjes en schreef daarop een contract voor een nalatenschapsuitgave, met een handtekening van Lela, hemzelf en mij.
Lela Ze_kovi_ verhuisde naar Triëst in Italië en nam de handschriften mee. Maar het servetje bleef door mijn hoofd spoken. Inmiddels stelde Lela Ze_kovi_ een bundel samen met haar keuze uit de nagelaten gedichten, onder de titel Springvossen. Die omvatte 39 gedichten.
Dit jaar is Hans Faverey twintig jaar dood. Zijn Verzamelde gedichten zijn niet meer in de handel. Het werd tijd om mijn oude belofte in te lossen, en De Bezige Bij begeerde nog steeds een nalatenschapseditie. Dus huurde ik een appartement in Triëst met uitzicht op een van de mooiste pleinen van Europa. Vanuit mijn slaapkamer kon ik de zee zien. Triëst is een stad waarin het culturele verleden meedoet in het heden. Er staan standbeelden van James Joyce en Italo Svevo. In de binnenstad wordt autoverkeer geweerd en de lucht ruikt er naar de zee en naar de bergen direct achter Triëst.
Maar ik heb meer papier dan natuur geroken tijdens mijn verblijf in Triëst. Uit de enorme hoeveelheid manuscripten wilde ik die selecteren die als voltooid beschouwd konden worden. Maar hoe stel je vast of een gedicht voltooid is?
Om te begrijpen hoe moeilijk dat is in het geval van Faverey, moet je iets weten van zijn werkwijze. De dichter begon een gedicht, was er niet tevreden over, draaide het papier een stukje door in de schrijfmachine, begon opnieuw, was weer ontevreden, draaide het papier op z'n kop en begon weer. Daarna ging hij op de achterkant verder. Geregeld kwam ik van zo'n kladversie dan uiteindelijk een uitgewerkte versie tegen, niet gepubliceerd en netjes overgetikt. Maar dan trof ik soms tussen andere stapels een nieuwe voltooide versie aan, afwijkend van de eerdere. De versie was anders: niet beter, niet slechter, en toch ook voltooid.
Vaak is niet uit te maken of het om een nieuw gedicht gaat of om een vernieuwde versie van een oud gedicht. Ik trof drie aangrijpende persoonlijke gedichten over een zelfmoord van een kennis aan, die hij in de Verzamelde gedichten gecomprimeerd heeft tot één gedicht waarin het persoonlijke algemeen gemaakt is. Ik moest beslissen of ik de drie gedichten alsnog zou publiceren, of dat ik het éne gedicht als een gecomprimeerde verwerking van de drie andere moest beschouwen.
Ik stond voor een dilemma. Een uitgave op esthetische criteria was al gemaakt door Lela Ze_kovi_. Die zou ik als redacteur niet kunnen maken, want die mag niet in de schoenen van de dichter gaan staan. Mijn enige criterium moest de voltooidheid van de gedichten zijn, maar die was veel moeilijker vast te stellen dan ik verwacht had. Natuurlijk had ik het makkelijk met de gedichten die Faverey vroeg in zijn carrière had opgestuurd en die waren afgewezen. Die had hij blijkbaar zelf als voltooid beschouwd. Maar voor het merendeel was ik aangewezen op andere normen. Belangrijker dan de vraag of de auteur een gedicht had klaargemaakt voor publicatie werd voor mij de vraag of het een mate van voltooidheid had bereikt die binnen zijn oeuvre past. ‘Voltooid’ en ‘publicabel’ waren geen synoniemen voor de auteur zelf, maar voor mij als redacteur werden ze dat wel. Lela Ze_kovi_ hielp mij met de chronologie van de gedichten en de keuze van versies, maar voor de uiteindelijke beslissing wilde ik als redacteur toch zelf de verantwoordelijkheid nemen.
Fragmenten en kladversies kon ik meestal makkelijk herkennen. Ze zijn vaak onder elkaar op een volle pagina getypt en meestal is ook de achterzijde van zo'n kladpapier gebruikt. Als de dichter enigszins tevreden was over een gedicht typte hij het over. Gedichten die voor publicatie bestemd waren, zijn foutloos getypt, op één vel papier per gedicht. Deze constateringen hielpen mij om vast te stellen of ik een gedicht als voltooid kon beschouwen of niet. Maar ik bleef grote problemen houden bij het kiezen van versies en bij een typische gewoonte van Hans Faverey die met hergebruik van oude gedichten te maken heeft. Een gedicht dat een voltooide indruk maakt, kan later door hem voor een deel verwerkt worden in een nieuw gedicht. Soms citeert hij dan zo veel daaruit dat het oude gedicht als ‘verbruikt’ kan gelden. Die term schreef hij soms in de marge. Maar het komt ook voor dat er eigenlijk een geheel nieuw gedicht ontstaat. Ik geef een voorbeeld van een gedicht uit de nalatenschap:

Pelikaan op het noorden;

de quasi-roos vol skalpenbont;

de nazeurende kristalfamilies - .
Wat zou het, liefde: zo simpel-

weg het subject weggecijferd.

De ‘nazeurende kristalfamilies’ komen letterlijk terug in het volgende gedicht, dat echter heel anders is dan het vorige:
In een luchtbel gevonden,

ten noorden van het rendiermos.
Niet lang nagedacht: laten liggen.

Niet lang weggeweest: teruggekeerd.

Aluminiumachtig aandoend punt - weg
grote boze eland! - omsingeld door
al deze nazeurende kristalfamilies.

Om de boel nog eens extra te compliceren is ‘Pelikaan op het noorden’ ook al het begin van een al gepubliceerd gedicht in het Verzameld werk, waar de ‘nazeurende kristalfamilies’ ook in fungeren. Beide ongepubliceerde gedichten vormen met tien andere een samenhangende reeks. Eén hieruit halen zou de reeks geweld aandoen. Dus heb ik beide gedichten toch in de nalatenschapsuitgave opgenomen.
De belofte is ingelost, zeventien jaar na dato. Faverey’s toch al imposante oeuvre is twintig jaar na zijn dood uitgebreid met bijna tweehonderd gedichten. Die vormen samen een gecomprimeerde spiegeling van zijn gepubliceerde gedichten. Ze omvatten de hele periode van zijn dichterschap: vanaf de eerste periode, die lang voor de eerste publicatie van 1962 begon, tot de laatste periode kort voor zijn dood. Zijn ontwikkeling erin loopt parallel aan die van de bekende bundels. Ik denk zelf niet dat er door de nalatenschapsuitgave een ándere Hans Faverey naar voren is gekomen. Er is vooral méér Faverey. Meer van die uiterst intrigerende en soms raadselachtige gedichten die tot op het bot van de taal gaan. En voor zo'n uitbreiding van schoonheid kan men alleen maar dankbaar zijn.

HANS FAVEREY
GEDICHTEN 1962-1990
De Bezige Bij, € 49,90