
Je bent niet zomaar in Hummelo. Vanuit Arnhem is het ongeveer een half uur rijden, steeds verder de provincie in, over weggetjes waar als je even je afslag mist, het een flinke tijd kan duren voordat je ergens kunt keren. Maar de TomTom heeft bereik en als je Hummelo eenmaal inrijdt is de tuin van tuin- en landschapsarchitect Piet Oudolf niet te missen; opeens, tussen alle boerderijen, verschijnen rechte lijnen van heggen in diep roestbruin. Het voorjaar is nog niet gearriveerd.
Piet Oudolf geldt als een van de belangrijkste tuinarchitecten ter wereld. Door heel New York staan (of groeien) projecten van hem, maar hij werkt hier, in een kantoor dat uitkijkt over de weilanden van de Achterhoek.
Wat is het verschil tussen tuinarchitect en landschapsarchitect?
‘Het onderscheid is vooral de schaal waarin gewerkt wordt. Ik noem mezelf tuin- én landschapsontwerper. Nadat ik een paar algemene cursussen en een opleiding voor hovenier heb gevolgd ben ik een adviesbureau voor tuinen en landschappen gestart. Daar vandaan heb ik me verder ontwikkeld, maar ik ben nooit gediplomeerd architect geworden.’
Werkt u in een bepaalde traditie?
‘Ik heb mijn eigen weg gevolgd. Engeland is de bakermat van het traditionele tuinieren. Daar wordt voorgeschreven hoe je het moet doen en vooral hoe je het niet moet doen. In het begin vond ik dat heel interessant en bekeek ik iedere tuin waar ik maar naartoe kon. Met mijn vrouw en kinderen fietste ik veel door Engeland en heb daar bijna alles gezien. Maar op een gegeven moment heb ik die spelregels losgelaten: ik kon er mijn persoonlijkheid niet in kwijt. Ik ging te veel op in de structuren en processen die in tuinontwerpen werden opgelegd, processen die je moest leren beheersen. Pas nadat ik mensen had ontmoet die uit andere richtingen kwamen, zoals de ecologie of de natuurbeweging, vond ik een antwoord op de spontaniteit van de natuur en op wat je beleeft en voelt. De dominante Engelse stijl is eerder stijf en decoratief dan dat het kunst is.’ Daarna zegt Oudolf, met een verlegen maar ook ondeugende blik: ‘Ik beschouw mezelf toch vooral als een kunstenaar.’
Sowieso praat Oudolf alsof alles hem zomaar is overkomen. En in zekere zin lijkt dat ook zo te zijn. Pas op zijn 26ste begon hij zich voor planten en tuinen te interesseren, daarvoor werkte hij in de horeca. Nadat hij een paar algemene cursussen en een opleiding tot hovenier had gevolgd begon hij samen met zijn vrouw Anja een adviesbureau voor tuinarchitectuur. In 1982 begonnen ze een kwekerij in Haarlem. Als hij in die eerste jaren al aandacht kreeg, dan was het om die kwekerij. Aan meer dan zeventig planten hebben hij en zijn vrouw naamgegeven. In 2000 wonnen ze de Best of Show op de prestigieuze Chelsea Flower Show in Londen, een eer die zelden een niet-Brit ten deel valt. Ook dat was geen vooropgezet plan; Oudolf vertelt dat hij een bepaalde plant kweekte om die in zijn ontwerpen te gebruiken en anderen ermee kennis te laten maken. Kan hij een plant noemen waar hij bijzonder trots op is?
‘Ik kan wel één plant noemen’, zegt Oudolf, ‘maar dan doe ik al die anderen te kort.’
Hij doet soms een beetje aan Paul Verhoeven denken, met zijn lange, grijze haar en het accent van een Nederlander die net iets te vaak in de VS is. Hoewel hij toch echt de enige ontwerper is, praat hij steevast in de ‘wij’-vorm.
Uit de behoefte aan meer ruimte verhuisden hij en zijn vrouw halverwege de jaren tachtig naar Hummelo, waar ze de kwekerij openden en een tuin die deels toegankelijk is voor publiek, ‘een bedevaartsoord voor al wie in dit fin de siècle op zoek is naar de tuin van de toekomst; stoer en overweldigend’ (citaat uit de Volkskrant). Nu, eind maart 2012, ligt die tuin er dor maar stoer bij. Grote bruine hagen, in rechte lijnen gesnoeid, maar op verschillende hoogtes en breedtes. Met de kwekerij zijn ze inmiddels gestopt: te veel werk en het leidde te veel af van het ontwerpen, juist nu Oudolf zulke onvoorstelbaar grote sprongen maakt. Samen met landschapsarchitect Kathryn Gustafson maakte hij het ontwerp voor de Lurie Garden, een stuk van het Millennium Park in Chicago. Hij ontwierp The Highline in Manhattan, een lang, lineair stadspark over een vervallen spoorlijn van de veertiende naar de zestiende straat, langs winkels en cafés – een ruw ontwerp dat precies in de urban jungle past. Stugge planten ‘die tegen een stootje kunnen’. Ook ontwierp hij de Gardens of Remembrance in Battery Park, op een steenworp afstand van waar de wtc-torens stonden, een park bedoeld voor nabestaanden, ook met siergras en bloembollen, een rustige strook groen naast de woelige Hudson-rivier.
En werk levert meer werk op. Uit een lade trekt Oudolf een ontwerp voor een particuliere tuin op een penthouse op West Broadway. Tachtig bloembakken die wegens gemeentevoorschriften verrijdbaar moeten zijn. Met viltstift heeft hij de bakken ingekleurd. Uit een andere lade haalt Oudolf een brief van het gerenommeerde architectenbureau jpa met een voorstel voor een tuin in Engeland. Oudolf: ‘Deze ligt hier al een poos. Een heel mooi project. Ik heb er geen tijd voor, dus ik reageer niet. En dan mailen ze nog een keer. En dan reageer ik weer niet. Uiteindelijk bellen ze dan en dan ga ik toch voor de bijl. Dan kan ik geen nee zeggen.’
Komt al het werk op u af of zoekt u bepaalde projecten ook nog zelf op?
‘Ik pitch niet. Soms doe je mee aan ontwerpcompetities omdat je er niet onderuit kunt, omdat je al eerder hebt gewerkt met de mensen die de opdracht uitschrijven. Mijn werk is zo persoonlijk dat ik een ontwerp niet kan uitbesteden. En zo’n competitie vreet tijd en dat is slecht te combineren met alle lopende projecten. Dat zijn er op dit moment zo’n 25. Heel veel zijn er niet actief. In New York ben ik met vijf projecten bezig, maar slechts één is lopend. In mei en september gaan er andere van start. In mijn hoofd komen ze steeds voorbij, maar ik ben eigenlijk een beetje overbooked.’
Hoe begint u aan een ontwerp?
‘Het is belangrijk om te weten wat de opdrachtgever van je verlangt. Je moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Dat zijn niet alleen restricties die bij sommige openbare ruimtes horen, maar ook bepaalt de opdrachtgever vaak de context. Alle kennis die je vooraf verzamelt, zorgt ervoor dat zich een beeld opdringt van wat je wilt gaan doen. Vervolgens laat je jezelf los. Ik probeer altijd iets nieuws te doen. Het is goed om te merken dat je niet je signatuur hoeft te verliezen wanneer je iets anders doet. Op een of andere manier blijft het herkenbaar.’
Wat is uw signatuur?
‘Weet ik niet zo goed.’ (denkt even na, lacht) ‘Ziet er goed uit, zeg ik dan.’
Op What Design Can Do spreekt u over uw rol als ontwerper. Hoe definieert u die?
‘Ik werk vaak in projecten waarin andere ontwerpers net zo belangrijk zijn. Ik zie mezelf als een teamworker. Ik zie heel duidelijk dat ik een grote bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het totale werk. Het wordt complexer en interessanter als ik mijn werk in de stad kan doen met twintig wolkenkrabbers op de achtergrond of in een park waarvan de context ook nog een goed ontworpen masterplan is. Daardoor ontstaat er een spanning van verschillende lagen.’
Is er een Piet Oudolf-school van ontwerp?
‘Er zijn natuurlijk al veel volgers, maar daar kan ik niets aan doen. (lacht hartelijk) We hebben wel veel dingen gedaan om onze manier van werken naar buiten te brengen. Waar anderen vaak hun methoden geheim willen houden, ben ik altijd blij als mensen iets van mij mooi vinden en het gaan gebruiken. We werken aan een nieuw boek waarin we over de ecologische kant van het vak schrijven – het ontwerp heeft uiteindelijk veel minder te maken met decoratie dan met de vraag of planten het op een plek wel of niet doen. Dat leggen we uit. Het enige wat ze niet kunnen overnemen is mijn identiteit. Voor mijn part maken ze een ontwerp één op één na. Ik maak morgen toch weer wat anders, dus ze kunnen hooguit een deel kopiëren.’
De waarde van uw ontwerpen zit voor een groot deel ook in uw vakkennis en in het craftmanship.
‘Het is ervaring en kennis. Je leert. Toen ik 36 was kreeg ik uit Stockholm, waar ik net een project had gedaan, een telefoontje ‘dat de planten het niet meer doen’. Dat heb ik in de VS ook eens gehad, met planten die hier beresterk zijn maar die daar schimmel krijgen door een andere luchtvochtigheid. Maar dat zijn leermomenten, je ontdekt hoe andere gebieden en klimaten werken. Pas als je dat onder de knie hebt kun je grote ideeën ontwikkelen, “de gecontroleerde wildheid” zoals bijvoorbeeld in The Highline in New York. Ik zoek de grens op waarbinnen je planten nog kunt controleren, of net niet.’
Meer mensen streven dat na, die gecontroleerde wildheid.
‘Ja, het zal wel de tijdgeest zijn. Alleen ben ik al vanaf de jaren tachtig met dat idee bezig. Ontwerp komt toch voort uit een soort schoonheidsideaal, als je het zo mag noemen. Eerst vorm ik een idee van wat de tuin moet worden, dan ga ik uit van de sfeer van de gebieden en dan ga ik het ontwerp, de planten, de bloemen, de verhoudingen, de kleuren, in elkaar zetten. De sfeer bepalen. Wil je dat het overweldigend wordt, powerful, of juist melodieus en vriendelijk.’
Parken worden vaak als luxe ervaren, zegt landschapsarchitect Adriaan Geuze. Terwijl ze essentieel zijn voor stadsplanning. Worden parken in het buitenland serieuzer genomen dan in Nederland?
‘Als je als architect iets neerzet, maar niet let op de omgeving, dan mis je toch een deel van het gevoel dat je zou willen oproepen. Als je het boven “het grasveld” uittrekt, krijgt het direct meer allure. In Nederland zijn er veel projecten die stedenbouwkundig heel sterk zijn, maar die er wat beplanting betreft niet uitzien. Vervolgens word ik, in een laat stadium, gevraagd iets te maken van de beplanting. Je merkt gewoon dat dit soort projecten meer aandacht krijgen en meer tot de verbeelding gaan spreken als ook het groene deel wordt ingevuld.’
Is dat besef sterker geworden in de afgelopen jaren?
‘Bij architecten zeker. Eerst zagen ze een gebouw als het voornaamste en nu zien ze ook de omgeving waar het in staat. Ik vind het doorgaans makkelijker om met architecten samen te werken dan met landschapsarchitecten. Architecten vertellen mij minder wat ik moet doen, ze laten me veel vrijer. Landschapsarchitecten hebben vaak een duidelijker beeld van wat ik moet doen, zodat niemand voor verrassingen komt te staan. In twee opzichten is er meer waardering gekomen voor landschapsarchitectuur. De cultuur van tuinieren is sterk toegenomen en de affiniteit met groen en planten is gegroeid. En twee: de stadsmens krijgt steeds meer behoefte om in het groen te kunnen hardlopen of met de kinderen naar buiten te gaan.’
Merkt u iets van de klimaatverandering?
‘Als mens niet en als ik eerlijk ben als tuinontwerper ook niet. Maar het gebeurt natuurlijk wel. Je hebt nu steeds vaker langere tijd regens en drogere zomers. Planten die eerst overleefden in Zuid-Frankrijk, zullen nu ook in de warme zomer hier overleven. Maar je moet je afvragen of dat soort verschuivingen er niet altijd zijn geweest.’
Wat vindt u als natuurkenner van het landschapsbeleid van staatssecretaris Bleker?
‘Natuur is politiek geworden en ik ben niet zo met politiek bezig. Misschien is dat ook wel mijn probleem, dat ik de politiek zie als zo’n macht waar ik toch niet tegenop kan. De een heeft dit belang, de ander dat. Mijn belangen zitten er nooit helemaal tussen. Het is niet mijn wereld. Niemand vraagt mij er ook iets over, behalve jullie dan nu toevallig. Ik doe eigenlijk ook nooit mee aan symposia en lezingen.’
Behalve nu, aan What Design Can Do.
‘Inderdaad. Is dat wat eigenlijk? Ik zit daar helemaal niet goed in.’
Schijnt wel de moeite waard te zijn.
‘Nou, kijk eens aan.’
Beeld:www.oudolf.com
Piet Oudolf sprak op donderdag 10 mei 2012 op wdcd. www.oudolf.com