‘Kijk in mijn ogen. Kijk me aan. Kijk me aan. Kijk nou naar me. Wat je ziet is echt. Dit zijn mijn echte ogen.’ Het blanke jonge mannenhoofd op het videoscherm maakt zijn ogen zo groot mogelijk. ‘Luister. Luister. Luister. Luister nou naar me. Ik heb er altijd zo uitgezien, ik heb er altijd zo uitgezien. Dit is mijn kin, dit is mijn kin, dit is echt, oké? Dit is mijn werkelijke kin, dit zijn mijn werkelijke tanden, dit zijn mijn werkelijke expressies. Oké? Kijk me aan.’

Acht uur lang duurt het kunstwerk, dat ’s ochtends bij opening van het museum aan wordt gezet en gedurende de hele dag zal zeuren en smeken en de bezoeker zal vragen om in zijn beeltenis te geloven. De protagonist van ‘No-one is more work than me’ flexitime redux (2014) is manipulatief, sentimenteel, onredelijk en kruiperig verontschuldigend, iedere stemming gaat gepaard met een schizofrene vorm van zelfreflectie. Hij verleidt je hem te vertrouwen op zijn blauwe ogen, maar geef je toe, dan krijg je onherroepelijk spijt.

In de benedenzaal van het Stedelijk Museum verschijnt de man in verschillende hoedanigheden op vaak enorme videoschermen. In een recente installatie kreeg hij van zijn maker een naam, Dave. Dave is de digitale verschijning van de Britse kunstenaar Ed Atkins, die met Microsoft Kinect de bewegingen van zijn eigen lichaam overbracht op een ‘avatar’ en deze laat optreden bij wijze van ‘digitale performance’.

Atkins (1982) bewoont in zijn kunstwerken een HD-wereld die te scherp is om waar te zijn. Glazen en asbakken schitteren je tegemoet in hun reflectie, water en alcoholische drank vloeien rijkelijk in perfect gevormde druppels. Bossen haar golven als een fijngeweven gordijn door het beeld, het gezicht van Dave glimt als dat van een barbiepop achter een plastic verpakking. Een mix van software houdt alles in beweging: de levensechte gezichtsuitdrukkingen komen van Faceshift, de rookpluimen van FumeFX, de vele drank komt van RealFlow.

Daarnaast klinken er geluidseffecten, ouderwets analoog als kerkklokken, afgewisseld met ritmisch getik tegen uiteenlopend materiaal en meeslepende ballads uit de jaren tachtig. Maar net als de synthesizers van The Cars en Sinéad O’Connor aan hun eerste tonen beginnen, kapt Atkins de hits al weer af en verspringt ook het beeld. Zijn werk leest als een trailer van de kunst-, literatuur- en muziekgeschiedenis waarbij de kunstenaar voortdurend aan de knoppen van de frequentie draait. Hij is op zoek naar het perspectief van ons digitale bestaan.

Eerder was werk van Atkins in Nederland te zien in Superficial Hygiene (2014), een groepstentoonstelling in De Hallen Haarlem gewijd aan de digitale generatie. Dat de jonge kunstenaar nu een solotentoonstelling in het Stedelijk Museum heeft is opmerkelijk, zeker gezien de behoudende programmering in de grote benedenruimte tot nu toe. Ook kocht het museum drie werken van Atkins aan, waarvan Ribbons (2014) en Warm, Warm, Warm Spring Mouths (2013) in de tentoonstelling zijn opgenomen.

Stedelijk-directeur Beatrix Ruf organiseerde een jaar terug Atkins’ eerste institutionele tentoonstelling in de Kunsthalle Zürich en presenteerde een overzichtspublicatie van zijn werk. In het boek, uitgegeven door jrp|ringier, komen de wervelende beelden tot stilstand en geven lange lijsten bestandsnamen inzicht in de totstandkoming van het werk: .jpg, .png, .mov, .wav en .m4a vormen het materiaal van Atkins’ creaties. De mix kenmerkt een nieuw soort virtuositeit in de kunst, waarbij een digitaal geëdit vlak oneindig kneedbaar, en toch beklemmend blijkt.

Atkins stoort zich aan de perceptie van online als iets wat zich in de lucht bevindt, terwijl de cloud gewoon een server op aarde is. De botsing tussen verwachtingen in de echte en mogelijkheden in de digitale wereld wordt door hem in het Stedelijk Museum tot in het ridicule doorgevoerd. In Ribbons, een installatie die loopt over drie schermen, zit Dave op een gegeven moment klem onder een salontafel, zonder verklaarbare reden zit hij vast in een benarde positie. Hij mijmert over de liefde, een onderwerp dat bij uitstek welig tiert op het internet, waar persoonlijke gegevens worden uitgewisseld in de hoop op een echte ontmoeting.

In de opzet van de tentoonstelling buit Atkins juist de analoge kwaliteiten van het videoscherm uit. Het enorme scherm van Happy Birthday!! (2014) staat in een hoek van een zaal geleund tegen twee muren, bezoekers kunnen er onderdoor naar een andere zaal lopen. De drie videoschermen van Ribbons bepalen samen met een stel speakers de route door de installatie. De projectie lekt hier naast de schermen, over de vloer op de muur. Het enorme kunstenaarsboek dat bij de tentoonstelling verscheen, van een halve meter in lengte, neemt al weken mijn bureaublad in beslag, als een pop-upscherm dat het zicht op al het andere verhindert.

‘Het is maar een beetje bloed. Maak je geen zorgen, maak je geen zorgen. Het is oké, het is maar een beetje bloed’

In de acht kunstwerken in het Stedelijk gebeurt zo van alles en beleeft Dave welbeschouwd niets. Schaamteloos geven de werken blijk van hun kunnen, maar de extreme elasticiteit ontkracht de geloofwaardigheid van hun beelden. Wel zijn de avatars van Atkins uitgesproken mondig – ze spreken de toeschouwer aan, laten hem getuige zijn van hun ondergang. Niet het smakelijke beeld, maar hun woorden vormen het raamwerk van Atkins’ oeuvre. Gesproken en geschreven woorden stapelen zich op tot een complexe grammatica van de digitale wereld.

De tentoonstellingstitel Recent Ouija verwijst naar het spelbord met letters om met geesten te kunnen communiceren, een negentiende-eeuwse uitvinding. De naam ‘Ouija’ zou oorspronkelijk zijn samengesteld uit het Franse ‘oui’ en het Duitse ‘ja’. Ook de mannen in Atkins’ werk spreken met een dubbele tong, als geesten uit een digitale toekomst of, zoals in Ribbons, gewoon van de drank, die het spraakvermogen aantast maar tegelijkertijd de waarheid zou doen spreken.

Op het eerste gezicht lijkt die taal zich net zo ongrijpbaar te gedragen als het beeld. In plaats van zaalteksten hangen in iedere ruimte panelen met een zin, uitgestanst in het witte kunststof als citaat: ‘This total eroticisation of the, uh, world has forever been the sole preserve of enthusiasts, obsessives and perverts. Everyone, then.’ De zingende en dichtende avatars op de schermen vervallen steeds in herhaling, in Warm, Warm, Warm Spring Mouths met een gedicht van Gilbert Sorrentino en in Ribbons met een aanstekelijk dranklied uit de achttiende eeuw: ‘Tis women makes us love/ Tis love that makes us sad/ Tis sadness makes us drink/ And drinking makes us mad.’ Tekstbalken onder in beeld werpen schaduwen op de compositie en leveren metacommentaar – ‘Down here everything is STRuctur!’ – net als de teksten op Dave’s lichaam dat doen, getatoeëerde kreten als ‘don’t die’ en ‘fuck you hater’.

Uit alle teksten spreekt een twijfel in de vorm van haperingen die in een digitale programmering niet zouden hoeven bestaan: ‘And (what) I want(ed) to say is that none of us could make a fucking computer.’ Meer nog dan de verspringende beelden ondermijnen woorden zo de illusie van het digitale oppervlak.

Bij zijn tentoonstelling in de Serpentine Gallery in Londen vorig jaar publiceerde Atkins een bundel met een nieuwe tekst, A Seer Reader. In het verhaal staan de woorden achter elkaar als in een kettingbotsing – even uitgesproken in detail als de HD-beelden en even onleesbaar. Ook uitgeschreven haperen zijn zinnen door de vele ‘uhms’, onderwerpen krijgen net als op het scherm eigenschappen toegedicht die te mooi zijn om waar te zijn (‘jewel-like lungs’), zinnen beginnen met het lyrische ‘O’ en eindigen regelmatig met een gemakzuchtig ‘etc’.

De stijl is al atkinsiaans genoemd. Hoewel Atkins opereert in de traditie van kunstenaars als Nam June Paik en Bruce Nauman loopt hij zelf voorop in een generatie die een nieuwe vorm van virtuositeit combineert met een talige inhoud.

De door sociale media toegetakelde karakters in de video’s van de Amerikaanse Ryan Trecartin (1981) dragen truien met teksten als ‘Born to die’ en ‘I bruise easily’ en produceren de ene na de andere ontsporende zin. De Franse Camille Henrot (1978) laat in haar geprezen werk Grosse Fatigue op vensters op een computerscherm een encyclopedische geschiedenis van de mensheid voorbij trekken, begeleid door een ritmische rap. De Britse Helen Marten (1985) maakt zowel digitale als ruimtelijke installaties, vreemde parades van objecten die ze dicteert aan de hand van fictieve verhalen en woordspelingen. In een publicatie van haar werk, die ook verscheen ter gelegenheid van een solotentoonstelling in Zürich onder Ruf en waar Atkins een bijdrage aan leverde, stelt Marten: ‘Collage is een techniek die schaamteloos omgaat met het fysieke – wat we zien zijn dingen boven op dingen boven op andere dingen. Net als bij dikke make-up, glazuur op keramiek of stickers op fruit kunnen we de lagen lezen, of op z’n minst begrijpen dat er een between-ness bestaat en dat we de onderdelen kunnen benoemen.’

Het hoofd van ‘No-one is more work than me’ flexitime redux gaat onvermoeibaar door met zijn avances. Hij vraagt je zijn bloedneus te negeren, het rode lijntje dat zich tussen zijn neus en lippen aftekent. ‘Het is maar een beetje bloed. Maak je geen zorgen, maak je geen zorgen. Het is oké, het is maar een beetje bloed. Het is een kneuzing. Dit is mijn echte gezicht. Dit is hoe ik eruitzie, dit is hoe ik er werkelijk uitzie.’ Hij vraagt de toeschouwer om dichterbij te komen. ‘Lees mijn lippen. Lees, lees, lees. Doe me een plezier, doe ons een plezier, doe ons een plezier. Steek heel je hand nu in mijn mond. Stop hem erin. Steek je hand in mijn mond.’ Het hoofd opent zijn mond tot een zwart gat en terwijl Elvis verderop in de ruimte Always on My Mind inzet, draait Atkins een gemakzuchtig digitaal bestaan de nek om. Wat een verademing.


Ed Atkins: Recent Ouija, t/m 31 mei, [Stedelijk Museum Amsterdam](stedelijk.nl).


Beeld: Ed Atkins, Ribbons, 2014 (Courtesy of the artist and Cabinet, London and Isabell a Bortolozz i Gallery, Berlin)