Als er nou iemand – in de meest letterlijke zin van het woord – geen ‘academist’ was, dan toch echt Dirk Ayelt Kooiman. Schoolopleiding nul. Hij is geloof ik van een stuk of veertien scholen verwijderd. Wat dat betreft was hij als schrijver even selfmade als Remco Campert of Arnon Grunberg. Een lezer was hij wel. In de roman die ik herlas kwam ik – genoemd en/of geciteerd – Gombrowicz, Krleza, Nabokov en Vestdijk tegen.
Maar die flauwekul van dat academisme! Wij wilden destijds, ik geef het toe, best graag in kleur op de cover van de Haagse Post. Van links naar rechts Doeschka Meijsing, ondergetekende, Dirk Ayelt Kooiman, Frans Kellendonk. Maar het vervelende van etiketten is dat je ze er nooit meer af krijgt. Goed, Doeschka Meijsing had Nederlands gestudeerd, Frans Kellendonk Engels, ik was een halve classicus, maar Dirk – die had zo goed als niets gestudeerd. En uitgerekend hij was het boegbeeld van wat men dan het overbewuste, het weloverwogen, het geconstrueerde proza heeft genoemd.
Kooiman was de spil van De Revisor. Hij had het tijdschrift opgericht in 1974. Ik debuteerde erin en trad toe tot de redactie. Op uitnodiging allereerst van Dirk, die, dat was makkelijk, om de hoek woonde, en bij wie thuis de redactiebijeenkomsten plaatsvonden. Waar we ook de strokenproeven knipten en plakten alvorens ze weer naar drukkerij Hooiberg te versturen. Dirk had de ruimte. Op de hoek van de Brouwersgracht en de Korte Prinsengracht. In het voormalige pakhuis Hammerfest. Waarin als ik mij goed herinner een inktfabriek gevestigd was geweest.
Dirk was gastvrij: na het uitkomen van elk nummer was er een altijd levendige Revisor-borrel. Het waren niet alleen schrijvers en dichters die daar over de vloer kwamen. Kooiman was ook goed bekend met nogal wat beeldende kunstenaars. Van wie er velen op zijn verzoek werk maakten voor omslagen, of tekeningen binnenin. Hij beschikte ook over een pingpongtafel. Deelnemers onder anderen Jeroen Henneman, Freek de Jonge, Jan Mulder.
Dirk had lef en hij gaf ruimte aan heel wat mensen. Dat nam niet weg dat hij uiterst gesloten en zeer verlegen was. Echt bevriend waren wij niet, zelfs in die jaren van De Revisor, ontegenzeggelijk het mooiste en levendigste literaire tijdschrift. Met niet minder dan drie-, vierduizend abonnees, een aantal dat in de verhoudingen van nu als een fantasmagorie klinkt.
Dirk, hoewel zeker in zijn jonge jaren een groot cafébezoeker, werkte stug door aan zijn romans, verhalen en filmscenario’s. Ik moet zeggen dat ik hem uit het oog verloor. Een jaar of vijf geleden heb ik hem voor het laatst gesproken. Op een brug. Hij leidde een teruggetrokken, misschien wel schuw te noemen leven, ik geloof dat hij bijna niemand meer zag. Tot mijn verrassing had hij het op die brug over Musils Der Mann ohne Eigenschaften, dat hij zojuist gelezen had en waarover hij met zulk enthousiasme sprak dat alle jaren tussen jeugd en ouderdom wegvielen.
Een radionieuwslezer, die de naam van De Revisor verkeerd uitsprak, meldde Kooimans dood. Ik hoorde het van mijn vrouw en zei godverdomme. In de daaropvolgende uitzending, die ik staande beluisterde om die verkeerde uitspraak ook eens te horen, was zijn dood al weer verdwenen.
Ik haalde zijn werk uit de kast en las de hartelijke opdrachten die hij erin had geschreven. Het lange verhaal De onbekende (in de bundel Souvenirs) staat mij nog goed bij. Net zoals een zeer lang verhaal, honderd bladzijden, dat ook de titel is geworden van zijn voorlaatste boek, Oefenen in ontsnappen.
Wie er nu eigenlijk de onbekende is, in het genoemde verhaal, zou je je kunnen afvragen. De evident autobiografische novelle gaat over de verhouding, of liever de non-verhouding, van de ik tot zijn vader, de lutherse theoloog en hoogleraar Kooiman. Een oude vader, Dirk was een nakomer. Wat je in dat verhaal ook kunt lezen is dat de verteller, die niet weet wie hij is, zelf die ‘onbekende’ is. Het is een onbekendheid die in al het werk van Kooiman een van de vaak virtuoze en intelligente thema’s vormt.
Kooimans meest succesvol geworden boek is Montyn. Het is een enigszins hybride, want in de ik-vorm geschreven, roman met als hoofdpersoon de bekende beeldend kunstenaar Jan Montyn, op interviews met wie het boek gebaseerd is. Het gaat over diens steilgereformeerde jeugd en zijn oorlogsverleden als vrijwilliger bij de Duitse Kriegsmarine. Het is een boek dat – ook in vertalingen – is blijven bestaan en veel vooral jongere lezers heeft gevonden.
Met smaak herlas ik de roman De vertellingen van een verloren dag. Vaak geestig, prachtige beschrijvingen, een goed oor voor de manier waarop mensen praten. Verbaasd heb ik vastgesteld dat dit boek – waarin Kooiman zijn spel speelt met de onkenbaarheid en de identiteit – al een forse vooraankondiging bevat van Montyn. Die komt voor als naamloos personage, dat de harde kern vormt van een vertelling gedaan door ene Merkuur. Die, zelf een joodse overlevende van de oorlog, de wel beschreven maar niet genoemde Montyn spiegelt.
Vlak voor zijn dood vroeg Kooiman zich af: haal ik het eind van mijn roman nog? Het antwoord luidt: jawel, bijna, op vijf bladzijden na dan – die zijn uitgever, levenslang dezelfde, hoe dan ook zal uitgeven. Op wens van de overledene, hoorde ik, hebben welgeteld twaalf personen de crematie bijgewoond. Voorzover je zoiets kunt zeggen van een postuum te lezen roman: ik verheug me erop.