DAMASCUS - Ze noemen haar de Sheikha al-Umma, de moedersjeik. Ze is onfeilbaar en haar wil is wet. Vanuit haar hoofdkantoor in Damascus stuurt Munira Qubaisi (73) de honderdduizend leden aan van de geheime religieuze organisatie die ze naar zichzelf vernoemde: de Qubaiseat. Via een netwerk van lokale bidgroepen propageert de Qubaiseat een conservatieve islamitische leer, op het principe: God is overal en in alles aanwezig. Behalve in de koran is volgens de Qubaiseat alle wijsheid vastgelegd in een boek met islamitische poëzie, de Mazamer Dawood.
Qubaisi richtte de organisatie op in de jaren zeventig na haar studie biologie. Haar boodschap sloeg pas echt aan in de jaren negentig en de organisatie heeft nu vertakkingen in de meeste Arabische landen, Europa en Amerika. Vooral in Syrië, waar meer dan zeventigduizend leden wonen, is de Qubaiseat uitgegroeid tot een stuwende kracht achter de islamisering van de Syrische samenleving.
De verschillende afdelingen, elk met aan het hoofd een Ansa, vechten om de gunsten van de Sheikha al-Umma, ook wel Ansa al-Kobra genoemd. Minstens één keer per jaar rapporteren de Ansa’s haar over hun afdeling en ontvangen ze nieuwe instructies en religieuze duiding. Alle naar schatting tienduizend Ansa’s hebben 33 leden onder zich die, na een buiging bij binnenkomst, knielend voor de voeten van de Ansa’s, verteld wordt hoe ze een islamitisch verantwoord leven moeten leiden.
Omdat dit begint met hoe je eruitziet, dragen alle Qubaiseat-leden uniformen. Ook thuis mag het uniform niet uit, omdat de duivel altijd meekijkt. Nieuwe rekruten, meestal tienermeisjes, dragen een beige jas en een witte hoofddoek met een bolling onder de kin. De Broeders dragen een zwarte lange jas en als ze getrouwd zijn een donkerblauwe hoofddoek. Ongetrouwde leden dragen een witte hoofddoek, zodat duidelijk is dat ze nog beschikbaar zijn. De Ansa’s mogen zwart dragen, met een zwarte rok tot over de enkels en een zwarte hoofddoek. Alleen de sokken, tot over de knieën, zijn grijs. Net als alle andere Qubaiseat-leden dragen ze verplicht nog drie lagen onder de jas en mogen ze geen schoenen met hoge hak dragen.
Met duidelijk herkenbare uniformen benadrukt de Qubaiseat haar exclusiviteit. Want de organisatie is niet voor alle vrouwen toegankelijk. Alleen de meest getalenteerde meisjes die hun geloof serieus nemen en een goede reputatie hebben komen in aanmerking. Het is daarom voor veel meisjes een eer om te worden gevraagd. De status van een afdeling wordt verder vergroot als veel vrouwen uit rijke of invloedrijke families lid zijn.
De organisatie is klassenbewust. Vrouwen uit een lage sociale klasse wordt geleerd hoe ze onderdanig moeten zijn aan hun echtgenoot, terwijl de vrouwen uit de hoogste sociale klasse leren hoe ze via hun vader of echtgenoot de politiek kunnen beïnvloeden.
Lina Al-Abed (25) is een spijtoptant. Op haar achttiende werd ze door een vriendinnetje meegenomen naar een bijeenkomst van de Qubaiseat, met de bedoeling haar in te lijven bij de organisatie. ‘De eerste keer was gezellig’, vertelt Al-Abed. ‘De vrouwen waren heel vriendelijk. We hebben gewoon gekletst. Ze wilden weten wie ik was. Ze waren oprecht geïnteresseerd.’
Toen ze vaker ging, bleken de oudere vrouwen zich steeds meer over de jonge meisjes te ontfermen: ‘Ze boden aan om me te helpen bij m’n studie en benadrukten hoe belangrijk een opleiding was. Andere meisjes werd verteld dat ze, net als ik, Engels moesten leren en met computers moesten leren omgaan.
Maar na enkele weken veranderde de houding van de Qubaiseat-leden. Ik droeg geen hoofddoek en dat was aanvankelijk geen probleem. Maar na een paar keer begonnen ze toch aan te dringen.’
De vriendelijkheid die Al-Abed aan het begin had gevoeld, verdween toen bleek dat ze zich niet wilde schikken in alle regels van de groep: ‘Ik moest plotseling van alles veranderen. Ik mocht bijvoorbeeld geen make-up meer dragen, omdat ik puur moest zijn voor God.’
Ook mocht Al-Abed haar linkerhand niet meer gebruiken: ‘Dat was volgens de vrouwen onrein. Maar ik ben linkshandig, ik doe alles met links. Ze vertelden me dat het kwaad me zou overnemen als ik mijn linkerhand gebruikte. De enige plek waar we onze linkerhand mochten gebruiken was op de wc, waar we ook nog eens met ons linkerbeen moesten binnenstappen. Dit gaat niet over God of de Profeet, maar over de naleving van hun eigen regels. Ze houden zich bezig met details.’
Voordat ze voor lidmaatschap in aanmerking kwam, keerde Al-Abed de groep de rug toe: ‘Nu haten ze me, omdat ik doe wat ik wil.’ Ze schreef vervolgens een script voor een tv-show waarin haar ervaringen met de Qubaiseat zijn verwerkt. De ‘zeer gevoelig liggende’ show werd tijdens de ramadan uitgezonden.
Toch begrijpt Al-Abed dat haar vriendin lid is: ‘De Qubaiseat biedt je echte vriendschap en ze helpen je als je hulp nodig hebt. Vrouwen komen in een gevangenis terecht, maar hebben dat ervoor over. Ze denken dat ze daardoor goede moslims zijn.’
De bijeenkomsten worden gehouden bij een van de vrouwen thuis en zijn alleen toegankelijk voor leden en tot op zekere hoogte voor aspirant-leden. Om pottenkijkers te weren staan er voor de deur soms gesluierde uitsmijters. Ook is het voor leden verboden om met buitenstaanders over de organisatie te spreken. Toch wil een van hen, via een anonieme brief die ze door haar neef laat bezorgen, de buitenwereld laten weten wat er omgaat in de wereld van de Qubaiseat.
Toen de schrijfster van de brief trouwde, moest ze van haar schoonmoeder, een gerespecteerd Qubaiseat-lid, ook lid worden. Nu, een jaar later, wil ze breken met de Qubaiseat, maar vreest de reactie van haar schoonmoeder en de andere leden van haar bidgroep.
Het laten bezorgen van de brief is ‘het enige wat ik kan doen’. Als reden voor haar verraad schrijft ze: ‘Ik wil andere vrouwen behoeden om bij de Qubaiseat te gaan. Wat hier gebeurt is slecht en kwaadaardig. In de Arabische wereld zijn de vrouwen afgesloten van de maatschappij, zogenaamd om ze te beschermen. Vrouwen wordt hier aangeleerd om niet zelf te denken en daarom zijn ze gemakkelijk te manipuleren. Dat buit de Qubaiseat uit.’
In de brief beschrijft ze puntsgewijs de verplichtingen die de Qubaiseat haar oplegt. De eerste alinea is gewijd aan seks, ‘dat als enige doel voortplanting mag hebben’. Om die reden mag tijdens de daad alleen de onderkant van het gewaad worden verwijderd: ‘De borsten moeten bedekt blijven, want die dienen alleen de voeding van de kinderen. Je mond is om mee te praten, je kont is er enkel om mee te poepen.’
Om lid te worden moest ze 4444 keer Allahu Akbar zeggen. Toen ze vroeg waarom, werd de Ansa boos. ‘Mensen die de regels in twijfel trekken zijn ongelovigen’, kreeg ze als antwoord.
Later, toen ze eenmaal lid was, kreeg ze te horen waarom het getal 4444 heilig is voor de Qubaiseat: ‘Tijdens de bezetting van Koeweit door Irak is een afvaardiging van de Qubaiseat naar Koeweit City afgereisd om samen te bidden voor de bevrijding van het land. Toen dat door militair ingrijpen van Amerika gebeurde, volgens zeggen na 4444 keer bidden, schreven ze dat toe aan hun gebeden.’
Volgens de Qubaiseat kan alles wat je wilt bereikt worden door 4444 keer te bidden. Gezamenlijk bidden de leden daarom precies zo vaak voor alle zaken die ‘voor iedereen belangrijk zijn’, zoals de bevrijding van Palestina en Andalusië, dat nu door de ongelovige Spanjaarden wordt bezet.
Een andere plicht waar de schrijfster van de brief moeite mee had was de biecht, waarbij ze ‘al het slechte wat ik ooit had gedaan, moest opschrijven’. Als voorbeelden noemt ze ‘of ik ooit met een man heb gezoend of heb gemasturbeerd’. Na de biecht zou ze gereinigd worden van al haar zonden. ‘Dat heeft niets met islam te maken’, schrijft ze. ‘Christenen biechten, moslims doen dat niet.’
En het bleef niet bij de eerste biecht. Tijdens de jaarlijkse bedevaart naar de Ansa al-Kobra in Damascus, van groot belang voor de Qubaiseat-leden, moest ze knielend aan de voeten van de moedersjeik al haar zonden nogmaals herhalen. ‘Het is dan een grote eer om te worden terechtgewezen door de Ansa, die daarna je zonden van je wast.’
Ook wordt het geld voor het lidmaatschap, vijftigduizend Syrische ponden (tienduizend dollar) per lid, ieder jaar aan Qubaisi gegeven, met korting voor minder rijke maar even veelbelovende meisjes. Wat er precies mee gebeurt weet niemand, legt de briefschrijfster uit. Een deel wordt aan de armen gegeven of gaat naar andere goede doelen. Een ander deel gaat naar de religieuze scholen die de Qubaiseat opricht. Exacte cijfers ontbreken, maar geschat wordt dat de Qubaiseat alleen al in de hoofdstad Damascus veertig van de tachtig meisjesmadrassa’s onderhoudt.
Het mystieke aura rond de moedersjeik wordt versterkt door het verbod voor buitenstaanders om haar te zien. De enige man die haar ooit mocht aanschouwen is de groot-mufti van Syrië. ‘Ze is heel lang en donker en heeft een glimlach als de Mona Lisa’, verklaarde hij tegen de krant Al-Hayat.
In Syrië zijn religieuze organisaties verboden, maar de zegen van de groot-mufti bracht het regime van president Bashir Assad ertoe het bestaan van de Qubaiseat te tolereren. Voorheen werd elke vorm van religieuze organisatie in Syrië door het regime met harde hand neergeslagen. Zo duldde vader Hafez Assad de Moslimbroederschap niet.
Niet alleen zou het slecht zijn voor Assads imago om vrouwen op dezelfde manier te behandelen, ook knijpt hij sinds de islamitische herleving steeds vaker een oogje dicht voor religieuze bijeenkomsten. Sterker, hij presenteert zich steeds meer als hoeder van het geloof. En hoewel religieuze aangelegenheden tot voor kort het exclusieve domein van mannen waren, verleende Assad in 2004 een vergunning aan de Qubaiseat, waardoor die nu in Syrië als officiële religieuze organisatie wordt erkend.
Volgens Al-Hayat heeft Assad besloten dat het beter is om de Qubaiseat aan zijn kant te krijgen. En inderdaad. Na het verlenen van de vergunning werd president Assad opgenomen in de gebeden van de vrouwen, tot 4444 keer toe.