‘Kijk, daar heb je er weer een!’ zegt Annelies Henstra met hoorbare ergernis. We zijn in het bos op de Amerongse Berg en Henstra wijst op een gezichtje dat met enkele oranjerode streken op een boom is geschilderd. Hier is iemand creatief met verf geweest. Ook al is het wellicht onschuldig ge-fröbel van een houtvester, zij kan het niet anders opvatten dan als subtiele pesterij van Staatsbosbeheer jegens haar en anderen die verontwaardigd zijn over de kaalkap hier.

De stam met het gezichtje is omringd door bomen die zijn ‘geblest’: gemarkeerd met een grote stip in dezelfde kleur verf, om aan te geven dat ze kunnen worden neergehaald. Op deze plek zal na de houtoogst van 2020 een gat in het bos zijn geslagen. Het gezichtje lijkt leedvermaak uit te drukken, alsof het wil zeggen: dat kappen gaat gewoon door, hoeveel verdriet jullie ook om de kaalslag hebben.

De juriste Annelies Henstra, oud-projectleider bij natuurbeschermingsorganisatie iucn nl, woont met haar man, een houtbewerker en boomdeskundige, in het bos bij Amerongen. In haar directe leefomgeving is zij ooggetuige geweest van wat Staatsbosbeheer in het bos aanricht sinds het kabinet-Rutte I in 2011 besloot dat de overheidsdienst meer dan vroeger op de commerciële toer moest. ‘Het bos lijkt wel in de uitverkoop’, vat Henstra de gevolgen samen.

De verantwoordelijke staatssecretaris, cda’er Henk Bleker, legde ingrijpende bezuinigingen aan Staatsbosbeheer op, schrapte budgetten voor de aankoop van natuurgronden en natuurbeheer en droeg de dienst op voortaan ‘meer geld uit de markt’ te halen. Met andere woorden: de bossen intensiever te exploiteren als bron van hout en vermaak. De Groene Amsterdammer schreef in 2014 over de gevolgen in het Kuinderbos. Staatsbosbeheer organiseerde daar van alles, van kleinschalige activiteiten als de verkoop van Finse fakkels, kachelhout en kerstbomen, overnachten op een vlot in de vijver of een liefdeswandeling op Valentijnsdag, tot een wedstrijdje wie met een Land Rover het verst komt in de modder, op bospaden die toch al waren beschadigd door de houtoogst. De opbrengst ging naar het herstel van die paden.

Er zat een niet mis te verstane symboliek in een ander besluit van Rutte I: het natuurbeleid zou voortaan een verantwoordelijkheid zijn van het ministerie van Economische Zaken. Dat kabinet rustte op een politiek verbond van vvd en cda met de pvv, de groepering rond Geert Wilders, en deed elk beleid in de sfeer van natuur of milieu smalend af als een afwijking van ‘milieugekkies’. Volgens Arjen Buijs, onderzoeker aan de universiteit van Wageningen, was het natuurbeleid tot dan toe redelijk gevrijwaard gebleven van populistische aandriften, mede dankzij de publiekrechtelijke bescherming die de Europese regelgeving bood. Met het aantreden van Bleker, eerder als cda-voorzitter een van de wegbereiders van de coalitie met Wilders, veranderde dat op slag.

‘Populistische frames en oneliners deden hun intrede in het debat, niet in het minst gevoed door de staatssecretaris zelf’, zegt Buijs, die met enkele collega’s in het wetenschappelijke tijdschrift Land Use Policy een uitvoerige analyse van Blekers beleidsmatige erfenis schreef.

Sharon Dijksma (PvdA), in Rutte II de opvolgster van Bleker, schrapte weliswaar een deel van diens bezuinigingen, maar de principiële beslissing dat Staatsbosbeheer meer dan voorheen zijn eigen geld moest verdienen bleef overeind. In een convenant legde zij in 2014 vast dat Staatsbosbeheer als ‘maatschappelijke onderneming’ moest streven naar ‘het vergroten van inkomsten uit de markt’. Zij joeg de organisatie nog wat verder op, met de bepaling dat de opbrengst van de marktactiviteiten elk jaar een groter aandeel van de inkomsten moest uitmaken. Staatsbosbeheer kwam daarmee onder druk te staan om op zo efficiënt mogelijke wijze hout uit de eigen bossen te oogsten.

De verkoop van het eigen hout is een van de geldbronnen van Staatsbosbeheer: in 2019 verkocht de dienst voor ruim 25 miljoen euro. In Staatsbosbeheer in de houtgreep, een nog ongepubliceerd manuscript van een boek dat zij als ooggetuige schreef, schetst Henstra het gevolg voor een perceel in het bos van Amerongen na een kaalkapronde daar: ‘Als we de auto geparkeerd hebben, stuiten we meteen op de eerste kapvlakte. Een joekel. Het bos dat hier stond is weg. Gemengd, structuurrijk volwassen bos bestaande uit minstens honderd jaar oude grove dennen met een loofhoutondergroei van berken, eiken en beuken. Maar niet alleen het bos is weg. Ook de bosbodem is weg. De moslaag en de bovenlaag van de bodem met bodemfauna is verdwenen. Door bodembewerking. De nu kale grond ziet er verschrikkelijk toegetakeld uit.’

Zij noteerde dat in februari 2016. Bij het zien van een nieuwe kapvlakte drie jaar later constateert Jaap Kuper, oud-rentmeester van Kroondomein Het Loo, kortweg: ‘Dit is geen bos meer. Dit is landbouw met bomen.’

Bij monde van Harrie Hekhuis, het afdelingshoofd beheer en productie, zou Staatsbosbeheer later in het tv-programma Vroege vogels erkennen dat de kap in het Amerongse Bos ‘te zwaar was aangezet’. Bij de tegenstanders van de kaalkapmethode is daarmee de ongerustheid niet weggenomen. Volgens hen zijn rigoureuze ingrepen in de bossen het onvermijdelijke gevolg van de nieuwe vorm van bosbeheer waarvoor Staatsbosbeheer in het afgelopen decennium heeft gekozen. ‘Bizar bosbeleid’, zo kwalificeert bosecoloog Eef Arnolds de kaalkapmethode. ‘De laatste tien jaar kun je niet meer in het bos rondlopen zonder her en der tekenen van menselijke activiteit te zien, in de vorm van kapvlaktes, vernielde bosbodems, sporen van machines.’

Frits van Beusekom, oud-directeur terreinbeheer van Staatsbosbeheer, vatte in een hoorzitting in de Tweede Kamer een jaar geleden de gevolgen samen: ‘Staatsbosbeheer is teruggevallen op de kaalkapmethode voor houtoogst in combinatie met bodembewerking, alsof bomen een akkerbouwgewas zijn. Het gaat om landelijk beleid waarbij zo’n tweeduizend voetbalvelden per jaar worden gekapt. Kaalkap leidt tot een sterke afname van de bodemvruchtbaarheid, van de biodiversiteit en van de belevingswaarde.’

Annelies Henstra – ‘Hele bospercelen worden machinaal geoogst alsof het broccolivelden zijn’

In Frankrijk heeft de privatisering van het Office National des Forêts (onf), het Franse Staatsbosbeheer, protesten tegen de ‘industrialisering’ van de staatsbossen uitgelokt, ook onder bosbouwers. Vanuit Mulhouse, Straatsburg, Valence en Perpignan vertrokken in september 2018 ‘bosmarsen’ naar het woud van Tronçais, befaamd om zijn driehonderd jaar oude eiken. Ook de privatisering van het onf houdt in de praktijk van het Franse bosbeheer in dat de dienst moet kiezen voor kostenbesparende methodes als kaalkap. ‘Het bos is geen houtfabriek’, zei Philippe Berger, vertegenwoordiger van de bond Snupfen Solidaires, tegen de circa twaalfhonderd demonstranten. ‘Men is bezig de dijk door te steken die het bos beschermt tegen industrialisatie en wanbeheer.’

Net als Van Beusekom in Nederland constateerde de Franse vakbondsman dat de kostenbesparende beheermethode bomen reduceert tot akkerbouwgewas. ‘Voor het bos betekent dat: kaalkap en herplant met één soort boom, het gebruik van mest en herbiciden, bewerking van de bodem, afbraak van humus. Waar dat in uitmondt is verarming van de bodem en verlies van biodiversiteit.’

Al deze aanwijzingen dat wat zij om zich heen ziet gebeuren op de Amerongse Berg geen incidenten zijn, maar inherent aan de keuze voor marktwerking in het bosbeheer, gaven voor Annelies Henstra de doorslag: zij moest nu toch maar de publiciteit zoeken met haar ooggetuigenverslag. Ze aarzelde lang, uit vrees de indruk te wekken dat zij de boswachters van Staatsbosbeheer persoonlijk iets aanrekent. Henstra zegt: ‘Een van hen kwam laatst bij me en vertelde me dat boswachters worden bedreigd of zelfs van de weg gereden. Dat gebeurt sinds de krantenpublicaties over de kaalkap in 2019. Ik vind dat vreselijk: als er al sprake is van schuld, dan ligt die bij Bleker, die met neoliberaal beleid Staatsbosbeheer voor het blok heeft gezet, en bij het senior management van Staatsbosbeheer.’

Het ‘neoliberale beleid’ waar Henstra op doelt is dat met de druk om ‘meer geld uit de markt’ te halen ook een economisch systeem van waardebepaling in het bos is geïntroduceerd. In dat systeem kan hout dat ecologisch waardevol is economisch waardeloos zijn. In rendement uitgedrukt – het verschil tussen kosten en opbrengsten – zijn snelgroeiende, kaarsrechte naaldbomen als de grove den, de lariks of de douglas met een ‘doeldiameter’ van veertig tot zestig centimeter het meeste waard: ze zijn het standaardmodel dat de houtzagerij het liefst heeft. Met bomen die niet groeien zoals de houtexploitant het graag ziet, zoals een kromme eik of een dikke beuk, hoef je bij hem niet aan te komen: zo’n boom levert te veel tijdrovend gedoe op in de zagerij.

Vanuit dit economische oogpunt gezien is het een probleem dat bossen die op leeftijd raken allengs meer loof- en minder naaldbomen bevatten: het gevolg van natuurlijke selectie. In haar manuscript vat Henstra het beeld als volgt samen: ‘De bossen hebben zich ontwikkeld richting meer natuurwaarde, maar daar wordt niet voor betaald. Wat te doen? Uithuilen en opnieuw beginnen: Staatsbosbeheer gaat kaalkappen. Zo kan de organisatie in één keer cashen, en daarna een marktconform productiebos opbouwen. Waarbij gestuurd wordt op een groter aandeel naaldbomen. Zodra de naaldbomen in het perceel de gewenste doeldiameter hebben bereikt wordt alles weer gekapt. Aanleggen, kappen, aanleggen, kappen.’

‘Zodra de naaldbomen in het perceel de gewenste doeldiameter hebben bereikt wordt alles weer gekapt. Aanleggen, kappen, aanleggen, kappen’

Ook Henstra ziet een analogie met de landbouw: ‘Hele bospercelen worden machinaal geoogst alsof het broccolivelden zijn, waarna bodembewerking volgt. Door de eenzijdige gerichtheid op die ene productiedienst verarmt en verschraalt het ecosysteem dat wordt geëxploiteerd, tot de grens is bereikt en ineenstorting dreigt. De landbouwgebieden in Nederland laten dit zien. Er wordt vooral voor de voedselproductie betaald – en het liefst zo min mogelijk. De agrariërs hebben die productie daarom geoptimaliseerd ten koste van andere ecosysteemdiensten zoals landschap, biodiversiteit, bodemvruchtbaarheid en het grondwater. Het gevolg is landschapspijn en nu dus ook bospijn.’

Staatsbosbeheer verzekert – ‘Bos blijft bos’

In de nota Groeiendetoekomst, de eigen ‘bosvisie’ uit 2015, schrijft Staatsbosbeheer: ‘Mikkend op een goede balans tussen beschermen, beleven en benutten, gaat Staatsbosbeheer de komende periode meer investeren in het productievermogen van het bos voor de volgende generaties.’ Achter die zin gaat een radicale ommezwaai schuil: de terugkeer van de kaalkap nadat Staatsbosbeheer deze beheersvorm in de jaren tachtig als milieuvijandig en ecologisch onverantwoord in het vergeetboekje had bijgeschreven. Oud-rentmeester Jaap Kuper herinnert zich hoe het bos destijds in het beheer erkenning kreeg als ecosysteem – oftewel als een leefgemeenschap die je niet straffeloos kunt verstoren door er vitale organen zoals een perceel bomen uit weg te nemen. De natuur zelf moest in het bos haar gang kunnen gaan, met zo min mogelijk interventies van buiten.

‘Voor regulier bosbeheer is kaalkap helemaal niet nodig’, schreef Kuper in een terugblik in het blad Nieuwe Veluwe. ‘Niet voor de biodiversiteit, niet voor het krijgen van bosverjonging en evenmin voor het vastleggen van CO2. De natuur regelt die zaken al eeuwen zélf. Zonder kaalkap. En gratis.’

Het resultaat van de omslag naar het ‘natuurvolgend’ beheer was dat er dankzij de grotere menging aan bomen ook een grotere variatie aan dier- en plantenleven ontstond. Een grotere biodiversiteit dus, in het jargon van nu. Met het ecologisch rijker worden van het bos nam ook de capaciteit om het broeikasgas CO2 te absorberen toe. De oogst van hout bleef mogelijk, zij het dat het nu uit uitgedunde bossen kwam en niet van oogstvlaktes.

De kaalkap als beheermethode krijgt niettemin de goedkeuring van de verantwoordelijke minister, Carola Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), zij het onder iets striktere voorwaarden. In haar ‘Bossenstrategie’, een nieuw toekomstplan voor de Nederlandse bossen, bepleit Schouten open plekken van maximaal een halve hectare in de bossen te kappen, om boomsoorten die gedijen in het licht een betere kans te geven. De biodiversiteit is met die ingrepen gediend, betoogt ze.

Volgens Henstra kan dat kloppen in uitzonderlijke gevallen, maar in één moeite door legitimeert Schouten zo ook de kaalkap voor houtoogst. In de Bossenstrategie staat zij nergens stil bij het essentiële verschil tussen eenmalige kap, als maatregel om het bos diverser en ecologisch rijker te maken, en telkens terugkerende kaalkap om bossen om te vormen tot ‘homogene houtfabrieken’, in Henstra’s woorden.

In een officiële reactie op haar critici wijst Staatsbosbeheer erop dat de verdringing van naald- door loofbomen in de oudere percelen ook een schaduwzijde heeft: er zal steeds minder betaalbaar en bruikbaar hout uit Nederlandse bossen beschikbaar zijn. Nederland moet dan meer hout importeren uit landen waarvan het nooit helemaal zeker is of ze zich houden aan de normen van de Forest Stewardship Council (fsc) voor duurzame houtteelt. In Vroege vogels wijst Staatsbosbeheer-medewerker Harrie Hekhuis naar een oud bos, met veel eiken en berken. ‘Als we onze kleinkinderen nog iets van hout willen geven, dan komt dat hier niet meer uit voort’, zegt hij. ‘Dan praten we niet meer over een circulaire economie en dat soort dingen.’ >

Minister Schouten voert in haar Bossenstrategie bovendien aan dat zij in de internationale fora meer recht van spreken heeft over milieuvriendelijke houtproductie als Nederland zelf ook op duurzame wijze hout produceert. Dat geldt volgens haar voor het hout van Staatsbosbeheer: dat voldoet aan de fsc-normen. Henstra plaatst daar kanttekeningen bij. ‘Veel kapvlaktes op de Utrechtse heuvelrug overschrijden de fsc-norm van twee hectare’, zegt zij. ‘Ik heb kapvlaktes gemeten van 2,6 hectare groot. Bovendien liggen de kapvlaktes zo dicht bij elkaar dat het schadelijke ecologische effect ervan wordt versterkt.’

Urgenda, een waakhond van het duurzaamheidsbeleid, vindt de argumenten van de minister nog geen rechtvaardiging van de kaalkap als productiemethode. ‘Kaalkap voor houtoogst betekent, ook op kleine schaal, afbraak van de opslag van CO2 in bomen’, schrijft de milieuorganisatie in haar veertigpuntenplan voor de bestrijding van de klimaatcrisis. ‘Het leidt tot afbraak van het bos als ecosysteem, met grote schade aan ecosysteemdiensten van bossen: klimaatregulatie, biodiversiteit en de natuurbelevingswaarde.’

In het veertigpuntenplan bepleit Urgenda daarom de terugkeer naar de extensieve beheermethode die in de jaren tachtig in zwang kwam. Met de periodieke uitdunning van het bos in plaats van kaalkap kan Staatsbosbeheer een houtleverancier blijven, zij het dat een beheersvorm die op continuïteit, deskundigheid en terughoudendheid is gebaseerd zich later in klinkende munt uitbetaalt dan een op efficiëntie gerichte methode.

De conclusie dringt zich op dat Staatsbosbeheer vasthoudt aan de kaalkap omdat het met zijn bossen geld moet verdienen. Dat is het gevolg van de politieke keuze die Bleker in 2011 maakte, nog eens bekrachtigd in het convenant dat zijn opvolgster Dijksma met Staatsbosbeheer sloot.

Bij Bleker, die in zijn tijd als provinciebestuurder in Groningen (1999-2009) al vond dat boeren beter voor de natuur zorgden dan natuurbeschermers, speelden populistische bevliegingen mee, maar van meer fundamentele aard is de neoliberale dominantie in het beleidsdenken. Het kernidee in dat denken is dat de markt het superieure regulerende mechanisme is, ook in sectoren die de overheid ooit bewust daarvan afschermde omdat ze onmogelijk zijn in te passen in de wetmatigheid van het marktconforme winst- en verliesschema.

Dat geldt bijvoorbeeld voor natuurbeheer, een van de klassieke kerntaken van Staatsbosbeheer. Het is onmogelijk in euro’s uit te drukken hoeveel de ecologische kwaliteit van een bos waard is, of de pret van een boswandeling, schone boslucht of een ravennest. Met zulke ‘ecosysteemdiensten’ is het lastig geld te verdienen, anders dan met snelgroeiend, gemakkelijk te rooien standaardhout.

De wijze waarop Staatsbosbeheer wordt gefinancierd, met andere woorden, bepaalt het toekomstige aanzicht van zijn bossen. Gechargeerd gezegd zal dat het uniforme aanzicht zijn van een productie-eenheid van kaarsrechte naaldbomen, nergens dikker dan zestig centimeter. Dat concludeert ook Henstra: ‘Het Amerongse bos illustreert hoe de marktwerking onze bossen uitkleedt. Ze worden gereduceerd tot houtakker, brandstofakker en pretpark. En gaan er op den duur ook zo uitzien.’

Typerend voor de neoliberale impuls een onderverdeling te maken in productieve en niet-productieve eenheden is het woord dat Staatsbosbeheer gebruikt voor de percelen in de oogstblokken die bij het hakken worden gespaard vanwege een bijzondere ecologische waarde. Dat zijn de ‘natuureilanden’. Het woord zegt het al: voor de natuur is een ‘eiland’ gereserveerd, het omringende bos is geen natuur meer.

Percelen in de oogstblokken die bij het hakken worden gespaard vanwege een bijzondere ecologische waarde noemt Staatsbosbeheer ‘natuureilanden’

Een garantie tegen kappen bieden de natuur-eilanden overigens niet, ondervond Henstra na de houtoogst van 2016. In alle natuureilanden van het oogstvak van dat jaar had de zaagmachine een spoor van gekapte bomen getrokken. Een oude boskern is nagenoeg weggekapt. Het parcours van een nieuwe mountainbikeroute doorkruiste een aantal natuureilanden en volgde een dieperliggende sleuf: hoogstwaarschijnlijk een prehistorische ijzerkuil. ‘Deze is nu aangepast aan de nieuwe recreatieve functie’, noteerde Henstra droog.

Tijdens een lunchbijeenkomst in Kasteel Groeneveld in september 2017 komt Henstra naast de algemeen directeur van Staatsbosbeheer, Sylvo Thijssen, zitten. Zij kan het niet laten hem te vragen: ‘U zegt dat het goed gaat met Staatsbosbeheer, maar gaat het ook goed met de bossen?’ In haar herinnering keek Thijssen haar met opgetrokken wenkbrauwen aan en zei: ‘Het gaat uitstekend met de bossen.’

Wie de officiële reactie op alle kritiek in het persbericht van Staatsbosbeheer door de oogharen leest ontdekt hoe handige formuleringen de lastige waarheid uit het bos maskeren. Zo verzekert de dienst dat de basisregel van haar beheersactiviteiten is: ‘Bos blijft bos.’ Henstra constateert: ‘Tja, vraag ik me dan af, over wat voor soort bos hebben we het dan? Een bos met een hoge natuurwaarde of een productiebos? Dat maakt nogal een verschil.’ Even nietszeggend is de stellige verzekering dat Staatsbosbeheer ervoor zorgdraagt dat het bos ‘zich in de gewenste richting ontwikkelt’. Ook hier geldt, zegt Henstra, dat het nogal wat uitmaakt wat de ‘gewenste richting’ is. Als je een uitgekleed bos ziet, dan is het een uitgekleed bos. Alle mooie praatjes ten spijt.’

Je ziet het vaker wanneer een publieke dienst zich als onderneming moet gaan gedragen: de slogantaal van de afdeling communicatie wordt als bijproduct meegeleverd. De slogan ‘beschermen, beleven en benutten’ deed bij Staatsbosbeheer zijn intrede sinds het zijn waren – hout en bosavonturen – aan de man moest brengen. Zeker als het daaraan toevoegt, zoals in de bosvisie uit 2015, dat Staatsbosbeheer ‘mikt op een goede balans’ tussen zijn drie taken, draagt dat motto de belofte in zich dat beschermen, beleven en benutten harmonieus kunnen samengaan. Het credo fungeert zo als een bezweringsformule voor de maatschappelijke onrust die de kaalkap veroorzaakt.

Henstra heeft ervaren dat ook wandelaars geloven in een harmonie tussen beschermen, beleven en benutten. In de oogsttijd deze zomer kwam zij telkens mensen tegen die meenden dat de kaalkap die zij hadden waargenomen als beschermende maatregel voor het bos was bedoeld. Ze keken ervan op dat Staatsbosbeheer het bos hier bovenal benutte, als houtakker.

Twee kwesties die zij persoonlijk had met Staatsbosbeheer maakten Henstra de afgelopen jaren duidelijk, zegt zij, dat het beschermen van het bos er weleens bij inschiet als er geld kan worden verdiend met beleven en benutten. In beide gevallen was de hoofdrol weggelegd voor een ravenpaar.

Ze vertelt: ‘Ik liep in 2015, vlak voor de oogst, door een groot perceel met douglassparren. Goudgeld voor Staatsbosbeheer, zulke bomen. Ik zag overal blesstippen: ze waren “kaprijp”. Opeens merkte ik een ravennest in dat perceel op. Dat zijn iconische vogels. Nadat ze hier waren uitgestorven zijn ze opnieuw geïntroduceerd, met redelijk succes. Nota bene Staatsbosbeheer zelf rangschikt de raaf onder de big five van de dieren in Nederland. Dus ik belde de boswachter ecologie: hebben jullie dat nest ook opgemerkt? Nee, dat had hij niet, wat gek is, want het is een superluidruchtige vogel en niet bepaald klein ook: een volwassen raaf heeft een spanwijdte van 1,20 meter. Ik vroeg: wat gaan jullie eraan doen? Niks, antwoordde hij.’

De man van Staatsbosbeheer voerde een juridisch argument aan om de houtkap door te laten gaan, ondanks het risico dat de raven zouden worden verjaagd. ‘Hij wees op de gedragscode van het ministerie waarin staat dat het moet gaan om een bewoonbaar of bewoond nest. Dit was uitgewaaid. Ik weet nog hoe geschokt ik was, boos, maar ik wilde niet dat hij me in het hoekje van de emotionele vrouw kon zetten, dus ik reageerde op mijn beurt eveneens als jurist. Jullie hebben ook een zorgplicht, zei ik hem, en alles wijst erop dat dit een raventerritorium is. Een ravennest waait wel vaker uit, elk jaar opnieuw, en telkens bouwen ze het weer op, in precies dezelfde nestboom. Maar nee, maakte hij duidelijk, daar had hij niks mee te maken.’

Na lang aandringen, brieven, lange epistels en telefoontjes met Vogelbescherming ging de kaalkap in dit deel van het bos te elfder ure niet door. Maar daarmee was het ravennest nog niet verlost van alle gevaren van buiten. De volgende bedreiging was de mogelijke exploitatie van hun territorium voor een leuk bosavontuur: mountainbiken.

Henstra vervolgt haar verhaal: ‘Ik liep op een ochtend met mijn echtgenoot door het bos en zag iets vreemds: overal kleine groene vlaggetjes. Ik had geen idee wat dat kon zijn, maar bij mijn echtgenoot viel het kwartje wel: hier kwam een mountainbikeroute. Na mijn eerdere ervaring moest ik meteen aan de raven denken. Ik ging poolshoogte nemen. Dat was schrikken! Langs de rand van het perceel waar ze broedden was al een mountainbikespoor uitgegraven, tegen het advies in dat Staatsbosbeheer zelf had ingewonnen bij Sovon, een vogelonderzoeksinstituut. Verderop was de machinist op zijn shovel aan het werk. Ik liep naar hem toe en vroeg hem of hij instructies had gekregen om het perceel met de broedende raaf te ontzien. Nee. Hij moest gewoon de groene vlaggetjes volgen.’

Het bedrijf dat het pad liet aanleggen, Tracks and trails, had de vrije hand van Staatsbosbeheer gekregen, dan wel genomen om de mooiste route te kiezen. Als Henstra de boswachter belt blijkt ook hij met de kwestie in zijn maag te zitten. Dit was niet de bedoeling, zegt hij, en hij zal er alles aan doen om het dreigende onheil voor de broedende raaf weg te nemen. Hij houdt zich aan de toezegging. In het voorjaar ziet Henstra vijf raven rondvliegen: vader, moeder en drie jongen. Het paar komt nog drie keer terug naar dezelfde nestboom om te broeden, twee keer met succes.

‘Ik las het spreekwoord: de raven zullen het uitbrengen’, zegt Henstra. ‘Dat betekent: de waarheid zal aan het licht komen. Het verhaal van het ravennest vertelt eigenlijk het hele verhaal van wat er in onze bossen gebeurt. De bescherming die Staatsbosbeheer in zijn slogan belooft, dreigde hier eerst te wijken voor de benutting van het bos als houtakker en vervolgens voor de beleving als pretparcours voor mountainbikers.’

Het Amerongse Bos is het schouwtoneel van twee botsende visies op bosbeheer. Vanuit het ene gezichtspunt, dat van het intensieve beheer, kan het bos niet zonder menselijk ingrijpen om de natuur in goede banen te leiden. In de andere zienswijze is het beheer zo extensief mogelijk en blijft de mens van het bos af: de natuur moet haar eigen gang kunnen gaan.

Bosecoloog Eef Arnolds, oud-hoofddocent aan de universiteit van Wageningen, behoort tot de tweede school. Hij vindt het denkbeeld dat mensen het beste weten hoe een bos moet worden ingericht ‘een tikje hoogmoedig’. Die zelfoverschatting is in dit geval de gedachte dat mensen beter dan de natuur het ecosysteem op orde kunnen houden. Dat veronderstelt dat zij dat systeem volledig hebben doorgrond en bij machte zijn aan te wijzen waar de natuur een steekje heeft laten vallen, om dat vervolgens met menselijk ingrijpen te herstellen.

In werkelijkheid zijn mensen nog lang niet zover, is de overtuiging van de school waartoe Arnolds behoort. Het kenmerk van een ecosysteem is nu juist dat alleen de natuur zélf haar geheimen kent. Achter de ‘hoogmoed’ die hij bekritiseert gaat volgens Arnolds ‘een groot wantrouwen in de natuur als zelfregulerend systeem’ schuil. ‘Je zou bijna gaan denken dat de mens de natuur heeft geschapen, en niet andersom. Het is een visie die past in dit antropocentrische tijdsgewricht, maar die desastreus kan uitpakken voor lang levende ecosystemen als bossen.’ Niet zonder sarcasme stelt hij: ‘Ik ken geen enkel bos dat zonder menselijk ingrijpen is verdwenen.’

Vanuit deze zienswijze heeft Arnolds Revitalisering Nederlandse bossen becommentarieerd, een rapport dat de Unie van Bosgroepen in samenwerking met Staatsbosbeheer schreef in opdracht van minister Schouten. Het rapport, uit juni 2020, is een van de basisdocumenten op grond waarvan Schouten de politieke keuzes in haar Bossenstrategie wil maken. Volgens Arnolds stellen de auteurs nogal plompverloren dat het Nederlandse bos ‘niet vitaal’ is, ‘kwetsbaar’ en ‘niet veerkrachtig’. In het rapport zocht hij tevergeefs naar een steekhoudende wetenschappelijke onderbouwing van dit oordeel. Hij las slechts ‘anekdotische notities’ en ‘aanvechtbare waardeoordelen’ waaruit de misère zou blijken, zoals over de essentaksterfte en over het afsterven van de sparren waarin de letterzetter, een torretje, zijn tanden heeft gezet.

Je kan, betoogt Arnolds, stervende bomen als een teken van geringe vitaliteit presenteren of zelfs als een catastrofe, zoals in de nota gebeurt, maar evengoed als teken van kracht: hier corrigeert de natuur zichzelf. ‘Op deze wijze’, legt hij uit, ‘vormen zich langs natuurlijke weg tijdelijk open plekken in het bos, waar allerlei dieren en planten gebruik van maken. De afgestorven bomen dragen bij aan de zo gewenste toename van dood hout in onze bossen. Bovendien koloniseren allerlei jonge bomen en struiken die nu eens niet in plantverband staan de open plekken. Een teken van grote vitaliteit.’ Hij concludeert: ‘Lokale boomsterfte draagt dus juist bij aan een grotere natuurlijkheid van het Nederlandse bos, zonder dat we daar iets voor hoeven te doen.’

De farce is, constateert Arnolds, dat de nota een ‘natuurlijker’ bos bepleit, met meer open plekken en dood hout, maar dan wel alleen daar waar mensen beslissen dat het nodig is. ‘Met andere woorden: het bos weet zelf niet wat natuurlijk is. Alleen wij mensen weten dat’, schrijft hij. ‘Deze benadering gaat ervan uit dat het bos volledig maakbaar is en moet zijn, alsof de autonome ontwikkeling door natuurlijke processen een verwaarloosbaar detail is.’ Dat is volgens hem een ‘bizarre filosofie’, slechts bedoeld als ‘marketingtruc’ om het draagvlak te vergroten voor de ingrepen. ‘Onder het valse motto: hoe meer we doen, hoe natuurlijker het bos!’

Arnolds vermoedt dan ook dat de opstellers van het rapport, waaronder Staatsbosbeheer, doelbewust een alarmistisch beeld van de Nederlandse bossen schetsen, dan is er werk aan de winkel. De werkelijke bedreigingen van de bossen komen van buiten, betoogt hij: de klimaatcrisis en de overmaat aan stikstof in het Nederlandse milieu. In dat licht bezien zijn de ingrepen die de adviseurs van minister Schouten suggereren om het bos weer ‘vitaal’ te maken een vorm van symptoombestrijding die de werkelijke oorzaken ongemoeid laat. Dat is de boodschap die Arnolds Schouten wil meegeven als zij deze zomer haar Bossenstrategie afrondt.