Lahore – Husnain Sheikh verwacht elk moment een telefoontje van zijn moeder. Een dag eerder was de laatste dag dat de elektriciteitsrekening betaald kon worden. ‘Ik heb het geld niet bij elkaar gekregen’, vertelt hij. ‘Dus vandaag verwachten we een ploeg van het elektriciteitsbedrijf die ons komt afsluiten.’ Hij zag het al zo vaak gebeuren. Bij collega’s, bij vrienden, bij buren. Nu is zijn eigen familie aan de beurt.

Hij vertelt zijn verhaal vanachter de balie van het middelmatige hotel waar hij werkt. Hij heeft zijn chef gevraagd of hij een dag vrij kon krijgen om de afsluitploeg een klein bedragje toe te stoppen in een poging de monteurs te overreden hem nog een paar dagen te geven. Hij weigerde. Nu zit zijn moeder alleen thuis te wachten tot het licht uitgaat.

Husnain (25) verdient in het hotel tien­duizend Pakistaanse roepies per maand (tachtig euro). Nadat hij de huur heeft betaald, houdt hij nog vierduizend over. De elektriciteitsrekening van afgelopen maand was 3500 roepies. Als hij hem had betaald had hij niet kunnen voorzien in het levensonderhoud van hemzelf, zijn moeder en zijn twee schoolgaande zusjes. ‘Dan maar geen tv en ventilator. Ik had nooit verwacht dat ik stroom als een luxe zou gaan zien.’

Husnains vader was officier bij de luchtmacht. Hij overleed enkele jaren geleden plotseling aan een hartstilstand. Het gezin woonde destijds in Saoedi-Arabië, waarmee Pakistan hechte politieke en militaire banden heeft. Husnains vader had geen hoge rang. De strijdkrachten, die in Pakistan veel politieke invloed en economische macht hebben, deden niets voor het achtergebleven gezin. Husnain moest zijn rechtenstudie opgeven en ging werken. Het is een teken aan de wand, zegt hij, dat zelfs de nabestaanden van militairen het tegenwoordig zwaar hebben. Net als veel Pakistanen vindt Husnain dat de strijdkrachten het enige instituut vormen dat het land bijeen kan houden. ‘Als de militairen hun eigen mensen niet meer helpen, gaat Pakistan kapot.’

De energiecrisis in Pakistan raakt iedereen. De stroomprijs is geëxplodeerd en tegelijkertijd worden de periodes van stroomuitval frequenter en langer. De crisis duurt al vijf jaar, en is vooral de laatste twee jaar in hevigheid toegenomen. Bedrijven trekken weg; de energie-intensieve katoenindustrie waar Pakistan vermaard om is, is ingestort. Elektriciteitsproducenten klagen over een tekort aan kolen en gas voor de turbines, terwijl Pakistan eigen gasbronnen heeft en honderden miljarden ton aan steenkoolreserves. Veel Pakistanen (de bevolking telt bijna 190 miljoen mensen) gaan ervan uit dat corrupte bestuurders de grondstoffen liever toewijzen aan goed betalende industriëlen dan aan elektriciteitsbedrijven. ‘De regering doet niets voor gewone mensen’, zegt Husnain.

Husnain is niet de enige die ontevreden is over de politiek. In kranten en talkshows uiten Pakistanen veelvuldig hun ongenoegen over hun leiders, die vooral bezig zouden zijn met aan de macht blijven zodat ze nog wat langer hun zakken kunnen vullen. Wie niet in overheidsdienst is of anderszins zijn persoonlijke belangen gediend weet door de regeringscoalitie haat volgens Husnain de gevestigde politieke partijen.

Op 11 mei kunnen al die mensen met hun onvrede naar het stembureau. Dan vinden historische verkiezingen plaats in het land met de op een na grootste moslimbevolking ter wereld. Voor het eerst sinds de stichting van Pakistan in 1947 zullen twee democratisch gekozen regeringen elkaar opvolgen. Eerder lukte dat niet door machtsgrepen van de militairen. Vier keer vonden staatsgrepen plaats, soms als de chaos en ellende in het land een hoogtepunt hadden bereikt en oppositionele politici zich tot het leger wendden als redder in nood. Maar ook onverbloemd eigenbelang deed de militairen uit de kazernes komen.

Zoals in 1999, toen generaal Pervez Musharraf premier Nawaz Sharif afzette omdat hij schoon schip wilde maken in de top van de krijgsmacht. De generaals hadden Pakistan zonder toestemming van de regering in de Kargil-oorlog met India gestort, die Pakistan kansloos verloor. Toen Sharif deed wat hoort in een volwassen democratie: de generaals hun hok wijzen, liet Musharraf, die was opgeklommen tot commandant der strijdkrachten, hem oppakken en berechten. In 2008 werd Musharraf afgezet, toen hij verkiezingen uitschreef die de Pakistaanse Volkspartij (ppp) van Benazir Bhutto aan de macht brachten. Bhutto was al twee keer eerder premier geweest, maar werd tijdens de verkiezingscampagne van 2007 bij een zelfmoordaanslag gedood. Haar weduwnaar, Asif Ali Zardari, werd tot president gekozen.

Zardari wordt ‘meneer tien procent’ genoemd wegens zijn corruptiepraktijken. In 1998 publiceerde The New York Times een onderzoek waaruit bleek dat Zardari de premierschappen van zijn echtgenote (1988-1990 en 1993-1996) had aangegrepen om grote rijkdom te vergaren. Daarbij werkte hij nauw samen met Bhutto’s moeder Nusrat. Zij had hem in 1986 persoonlijk uitgezocht als huwelijkskandidaat voor haar dochter uit een familie van grootgrondbezitters. In totaal zouden Bhutto en Zardari anderhalf miljard dollar hebben vergaard aan smeergeldbetalingen voor vrijwel elke kapitaalintensieve overheidsactiviteit, waaronder het sluiten van rijstcontracten en het verkopen van staatsland. Zardari en zijn medeplichtigen stalen ook uit fondsen voor maatschappelijk welzijn. Benazir Bhutto heeft altijd ontkend iets met de corruptie te maken te hebben gehad. Zardari zat in totaal elf jaar gevangen wegens verschillende veroordelingen, onder meer voor het opdracht geven voor de moord op een broer van zijn vrouw, die een afsplitsing van de ppp leidde.

‘Als je Pakistanen hoort zeggen dat het land wordt bestuurd door de maffia, is dat niet overdreven’, vindt Husnain.

Als het licht uitvalt in het kantoor van Jang Group, uitgever van onder meer Pakistans grootste Urdu-talige krant, begint Shehzad Ali Zulqarnain, die er werkt, te lachen. We hadden het net over een ander probleem van Pakistan. Over het geweld, dat naar binnen is geslagen. Zie de (mislukte) moordaanslag op Malala Yusufzai, een meisje van veertien dat in haar hoofd werd geschoten omdat ze zich in het openbaar verzette tegen de Taliban die geen meisjesonderwijs willen. Zie het opblazen van hele vergaderingen van stamoudsten die de macht van extremistische mullahs ondergraven. Zie de liquidaties van niet-moslims, gematigde moslims en moslims die zich van de soennitische hoofdstroom hebben afgescheiden, zoals sjiieten en soeffi’s. En dan valt de stroom uit. ‘Ook dat nog’, lacht Zulqarnain.

Stroomuitval en corruptie mogen door de meeste Pakistanen boven aan het lijstje worden gezet met kwalen waar hun land onder lijdt, voor Zulqarnain, een forse dertiger die gekleed gaat in een zwarte shalwar kameez met daaroverheen een zwart colbertjasje, staat het sektarische geweld bovenaan. Hij is sjiiet en heeft een prominente baan als chef van de speciale edities van Jang. Daarmee is hij een doelwit voor terreurgroepen van soennitische moslims, die de sjiitische opvattingen over de opvolging van de profeet Mohammed heiligschennis vinden. Zijn vrouw is soennitisch. ‘Maar ook zij kan worden gedood’, zegt hij. ‘Iedereen die sjiieten beschermt of zich met hen verbindt, loopt risico.’

Dat spoort met het westerse beeld van Pakistan als broeinest van extremisme en terrorisme. Ruim veertig terreurgroepen zijn er actief. Pakistan heeft de rol van Afghanistan overgenomen in het trainen van aanslagplegers. De afgelopen jaren waren verscheidene gelukte en mislukte internationale aanslagen te herleiden naar Pakistan. Jaarlijks trekken volgens onderzoekers zo’n 150 jongeren uit het Westen naar Pakistaanse trainingskampen in de ruige stammengebieden langs de Afghaanse grens. In Noord-­Waziristan, een van die gebieden, worden bomvesten gemaakt en zelfmoord­commando’s opgeleid.

Aanvankelijk vooral voor de strijd tegen de Navo en de Amerikanen in buurland Afghanistan, maar sinds enkele jaren ook voor aanslagen in Pakistan zelf. De steun van Musharraf en de huidige regering aan de Amerikanen heeft groepen die aanvankelijk slechts de Afghaanse Taliban steunden en geen grieven jegens de Pakistaanse overheid hadden zich tegen Islamabad doen keren. De Tehrik-e-Taliban zijn daarvan de bekendste. Deze Pakistaanse Taliban, een bonte verzameling van mullahs en militieleiders, vaak Pashtun van etniciteit, net als hun Afghaanse broeders, controleren een groot deel van de stammengebieden. Hun steun aan de Afghaanse Taliban – met strijders, wapens en pleisterplaatsen – vormt een belangrijke reden waarom het Westen de oorlog niet kan winnen.

De Amerikaanse aanvallen met drones in de stammengebieden, die gericht zijn tegen militanten maar volgens de Pakistaanse regering en onafhankelijke onderzoekers al minstens vierhonderd burgerslachtoffers veroorzaakten, hebben strijdgroepen samengesmeed die voorheen niets met elkaar op hadden. Groeperingen die zich eerst richtten op de ‘bevrijding’ van het overwegend islamitische Kasjmir, dat voor een deel binnen de grenzen van aartsvijand India ligt, zijn geradicaliseerd en hebben zich aangesloten bij al-Qaeda. Organisaties als de Tehrik-e-Taliban en Lashkar-e-Janghvi (‘Leger van Janghvi’, vernoemd naar de vermoorde extremist Haq Nawaz Janghvi) voeren nu aanslagen uit op overheidsdoelen in eigen land, en op ‘ketters’, vooral sjiieten. Zij vormen in Pakistan een minderheid. De unhcr, de vluchtelingen­organisatie van de Verenigde Naties, schat dat in Pakistan 37 miljoen sjiieten wonen.

Zulqarnain heeft ervaring met terreur. Hij groeide op in de stad Jangh, waar al in de jaren negentig veel sjiieten werden gedood. ‘Toen ik op de middelbare school zat, werd een vriend de straat op gesleurd en gedood met messteken in zijn borst. Huizen van sjiieten werden in brand gestoken. Ze hielden geen rekening met vrouwen en kinderen. We zijn gewend aan het gevoel dat het elk moment afgelopen kan zijn. Als onze kinderen spelen, zingen ze: “Ik ben sjiiet, kom me maar doden.”’

Het is niet voor het eerst dat sjiieten in Pakistan worden aangevallen. Dat gebeurt al sinds de jaren negentig. Maar het geweld is nu feller dan ooit. Het aantal bomaanslagen neemt toe. Bij twee explosies in Quetta kwamen in december en januari bijna tweehonderd sjiitische Hazara om. Geregeld worden prominente sjiieten geliquideerd, vaak door mannen op motoren. Soms worden de moordaanslagen opgeëist, meestal door Lashkar-e-Janghvi. Vaak niet, wat alleen maar leidt tot meer angst en onzekerheid, precies wat de terroristen willen. Ze zijn uit op het omverwerpen van de Pakistaanse staat om die te vervangen door een puur religieus bewind. Sinds 2002 kwamen volgens de overheid al vijftienhonderd sjiieten bij terreuraanvallen om het leven, waarvan alleen vorig jaar al vierhonderd. Niet alleen de sjiieten, alle Pakistanen lijden onder het geweld. In totaal werden volgens het Pakistaanse leger tot januari ruim 49.000 Pakistanen gedood of verwond door extremisten.

Een week voor ons gesprek werden Zulqarnains neef Ali Haider, een bekend oogchirurg, en diens twaalfjarige zoontje Murtaza vermoord. Het was bijna negen uur ’s ochtends, dokter Ali bracht Murtaza naar school. Twee mannen op een motor dwongen Haiders auto tot stoppen en schoten hun wapens leeg. Ali Haider was een perfect doelwit omdat hij zo geliefd was. Hij stond bekend om zijn generositeit. Hij studeerde en doceerde in Oxford, maar sloeg aanbiedingen af om in Groot-Brittannië te blijven. Hij keerde terug naar Pakistan en ging er werken in een overheidsziekenhuis in Lahore, in plaats van in een dure privé-kliniek waar hij een riant salaris had kunnen opstrijken. Haider veranderde de kwakkelende oogafdeling in een bruisend departement waar hij kinderen uit arme gezinnen gratis opereerde en waar geneeskundestudenten in de rij stonden om zijn co-assistent te worden.

Het licht flikkert weer aan. We zitten in Zulqarnains kantoorkamertje, waar stapels paperassen langs de wanden liggen – een alledaags verschijnsel in Zuid-Aziatische kantoren. Hij deelt de kamer met collega Mian Muhammad Aslam, een soenniet. ‘We houden onze handen anders als we bidden’, zegt Aslam. ‘Maar we bidden tot dezelfde god.’ Zulqarnain is de enige sjiiet die in het gebouw werkt, maar hij is er veilig, zegt Aslam. ‘De extremisten vechten niet uit onze naam. We weten niet anders dan dat sjiieten en soennieten naast elkaar leven, en dat zullen we blijven doen.’

Opiniepeilingen geven hem gelijk, aldus Rasul Bakhsh Rais, een veelgevraagd politiek commentator verbonden aan Lahore’s University of Management Science. ‘De militanten kunnen Pakistan niet overnemen. 85 procent van de Pakistaanse bevolking verwerpt de denkbeelden van de Taliban. Zelfs in de tribale gebieden waar ze hun machtsbasis hebben prefereert 66 procent democratische partijen.’

In een naargeestig flatgebouw in Karachi, Pakistans beruchte metropool aan de Arabische Zee, is het plaatselijke kantoortje gevestigd van de Pakistaanse mensenrechtencommissie. Achter de voordeur ziet het er een stuk beter uit dan op de galerij. Syed Samshuddin, de coördinator, een breekbare man van middelbare leeftijd, zit achter zijn keurig opgeruimde bureau. De muren zijn wit geverfd en in A4-bakken met roze bloemetjesprint zijn explosieve rapportages opgeslagen. Karachi heeft 21 miljoen inwoners en is Pakistans grootste en meest gewelddadige stad. Hier vinden veel aanslagen plaats, ook op sjiieten. Vorig jaar eiste sektarisch geweld ruim honderd doden.

Het geweld mag dan geen bedreiging zijn voor het voortbestaan van de staat, het legt wel een bom onder de democratie. ‘Het is een erfenis van de militairen’, meent Samshuddin. Generaal Zia-ul-Haq, die in 1977 de macht greep en de toenmalige premier Zulfikar Ali Bhutto, Benazirs vader, liet ophangen, wakkerde een islamisering aan om steun te creëren voor zijn machtsgreep. Dat leidde onder meer tot de oprichting van fundamentalistische organisaties als Sipah-e-Sahaba (‘Soldaten van de metgezellen van de profeet’), waar de sjiieten­doders van Lashkar-e-Janghvi uit voortkwamen. ‘Lash­kar-e-Janghvi werd pas in 2002 verboden’, zegt Samshuddin. ‘Ze hadden bijna twintig jaar openlijk hun gang kunnen gaan. Het is een illusie dat je op het uitknopje kunt drukken en dan van zo’n terreurgroep bent verlost.’

Een dag eerder werd in Abbas Town, een voornamelijk sjiitische wijk niet ver van zijn kantoortje, een dubbele bomaanslag gepleegd. De gevels van twee appartementencomplexen werden weggeslagen. Er vielen 48 doden en ruim honderd gewonden, van wie er later nog enkelen zouden overlijden. Bij een bezoek aan de plek van de aanslag bleek niet één overheidsdienst de sjiieten te helpen. Particuliere sjiitische hulp­organisaties stuurden ambulances, lokale aannemers verzorgden de bulldozers en sjiitische padvinders in camouflagevesten probeerden de orde te bewaren. De wijk was omsingeld door Rangers (een paramilitaire politie-eenheid), maar in de wijk was geen agent te bekennen.

‘Dat gebeurt omdat sjiitische leiders de macht over hun gemeenschap niet willen delen met de staat. In ruil voor hun semi-zelfbestuur laten zij hun achterban stemmen op de partij die dat voor hen heeft geregeld’, zegt Samshuddin. Dat is het principe van wat hij ‘de feodale machtsstructuur’ van Pakistan noemt. ‘Onze democratie is een schijndemocratie’, zegt hij. ‘De uitvoerende macht is in handen van degenen die veel bezit hebben, niet van de kiezers. In de dorpen zijn de landheren almachtig. Zij bepalen hoe er gestemd wordt. Ze hebben de politiecommandant in hun zak; tijdens verkiezingen bepalen zij wat er op de stembureaus gebeurt. Ze ontmoedigen onderwijs en gebruiken schoolgebouwen als stallen voor hun rijpaarden. Onderwijs betekent bewustwording, en dat is gevaarlijk voor ze.’

Volgens politiek analist Bakhs Rais wordt de bestuurlijke elite gevormd door vierhonderd machtige families die inderdaad vaak hun wortels op het platteland hebben. Met de trek naar de stad migreerde ook het patronage­systeem naar Pakistans metropolen. Inmiddels heeft het zich genesteld in de moderne economie. De industrieel die goedkoop Pakistaans gas geleverd krijgt, gebruikt zijn invloed voor het vergaren van stemmen voor de partij die zo gul voor hem is. Met zijn teruglopende economische groei, zijn onrustbarende analfabetisme (45,1 procent) en zijn snel groeiende jonge bevolking zonder perspectief (zestig procent is jonger dan 25, in Nederland is dat dertig procent) is Pakistan een tikkende tijdbom. Om het land uit de put te halen, zijn ingrijpende hervormingen nodig op vrijwel elk gebied. En daarvoor moet het patronagesysteem doorbroken worden, meent Bakhs Rais.

Zal het lukken? Zullen er op 11 mei voldoende kiezers zijn die er genoeg van hebben en die de macht willen terugpakken van Pakistans politiek-bestuurlijke clans? En op wie moet je dan eigenlijk stemmen om dat voor elkaar te krijgen? Wie af wil van de energiecrisis en de corruptie moet niet bij Zardari’s sociaal-democratische ppp zijn. Ook niet bij de centrum-rechtse Pakistan Muslim League (Nawaz), pml(n), de belangrijkste tegenstander van de ppp. Die partij, geleid door ex-premier Nawaz Sharif, die in 1999 ten prooi viel aan Musharraf, was lange tijd de tweede partij van het land. Nu is ze volgens peilingen de populairste. Maar ook de pml(n) gebruikt patronagenetwerken om haar achterban in stand te houden.

Een andere partij, die momenteel te boek staat als de derde van het land, doet dat niet. Het is de enige partij die hoop biedt op verandering: Pakistan Tehrik-e-Insaf (pti), de Pakistaanse Beweging voor Rechtvaardigheid van de populaire oud-cricketaanvoerder die Pakistan zijn enige wereldbeker ooit bezorgde: Imran Khan. Hij heeft veel aanhang onder jongeren. Zij vormen een derde van het electoraat en – belangrijk – zijn nog niet zo afgestompt door het politieke onvermogen als de generaties vóór hen. Khan wil ten strijde trekken tegen de corruptie, die hij beschouwt als de oorzaak van zo’n beetje alle problemen. Hij heeft beloofd de feodale mentaliteit aan te pakken en het familiaire politieke systeem drastisch te hervormen. De banden met de Amerikanen wil hij laten vieren. De drones moeten verdwijnen, en gebeurt dat niet, dan laat hij ze neerschieten door Pakistans in de VS aangeschafte f16-straaljagers.

Volgens Bakhs Rais kan de pti profiteren van de doorgaans zeer lage opkomst. ‘Wie op de pti wil stemmen, is gemotiveerd en probeert anderen mee te krijgen. De partij is de laatste tijd heel snel gegroeid.’ Maar het moet nog blijken of dat enthousiasme sterker is dan het beproefde patronagesysteem van de ppp en de pml(n). En bovendien: Pakistan wordt doorgaans geregeerd door coalities, dus het zal moeilijk worden het pti-programma onaangelengd ten uitvoer te brengen. Bovendien wil Khan gaan praten met de Taliban en andere terroristen en heeft hij oud-Musharraf-getrouwen in zijn partij opgenomen. Dat kost hem punten.

Eén slag heeft de democratie vorige week echter gewonnen: Pervez Musharraf, de gevluchte oud-dictator, werd onder huisarrest geplaatst. Hij was zo onverstandig uit vrijwillige ballingschap terug te keren omdat hij met zijn (machteloze) partij wilde deelnemen aan de verkiezingen. Er liepen drie rechtszaken tegen hem, onder meer wegens de arrestatie van tientallen rechters in 2007. In die zaak weigerde de rechtbank zijn borgtocht te verlengen. Nu zit hij vast in zijn riante landhuis aan de rand van Islamabad.

Tashneem Noorani, die staatssecretaris was in verschillende kabinetten ten tijde van Musharrafs heerschappij, verwachtte niet dat de oud-dictator zo onverstandig zou zijn terug te keren. Dat vertelde hij in Lahore, tijdens een lunch in de golfclub van Gymkhana die wordt gefrequenteerd door de elite. ‘Hij was altijd al gung ho’, zegt Noorani nu aan de telefoon. Inmiddels is hij een vertrouweling van pti-leider Imran Khan. ‘Hij moest zo nodig de bestandslijn in Kasjmir met India overschrijden om aan de vooravond van de Kargil-oorlog in vijandelijk gebied te overnachten. Hij heeft niet beseft dat de democratie gegroeid is in dit land.’ Volgens Noorani is er intensief contact geweest tussen legercommandanten en Musharraf. ‘Er is zelfs een oud-commandant van de inlichtingendienst naar hem toe gereisd om hem te overreden niet te komen.’

In Pakistan heerst enige nervositeit over de houding van het leger. Kan het machtigste instituut van de natie lijdzaam toezien hoe een oud-legerleider in zijn hemd wordt gezet? ‘Het leger zal niet ingrijpen. Het is hem liever kwijt dan rijk’, zegt Noorani. ‘De militairen schamen zich voor Musharrafs domme bravoure. Bovendien, om de crisis te bedwingen is een breed gedragen ­burgerregering nodig. Ook de generaals zien dat in.’