Thuis gelooft niemand mij van Maarten Hidskes over de politionele acties in Zuid-Celebes onder kapitein Raymond Westerling, in het bijzonder over de rol van vader Hidskes, is zo’n boek. Op het eerste gevoel is het precies het type geschrift dat past bij onze tijd: de zoektocht van een zoon naar zijn vader en dan vooral naar dat aspect uit diens leven dat altijd pijnlijk verzwegen werd.
Het is niets nieuws. Westerling en zijn mannen, onder wie ook Piet Hidskes, hebben tussen december 1946 en februari 1947 in Zuid-Celebes huisgehouden op een wijze die op geen enkele manier door de beugel kan. Alleen al in de maand januari werden 2689 executies verricht. Al was de situatie gecompliceerd, was er een guerrillaoorlog gaande, is het proces van actie en reactie begrijpelijk en zijn er ook door de politiek onvergeeflijke fouten gemaakt – het feit blijft. In de rechtsstaat die Nederland is en ook destijds pretendeerde te zijn (daar draaide de oorlog op eigen bodem toch ook om?) past maar één principe: dat weerloze tegenstanders behandeld worden volgens de normen van de wet. Dat principe hebben Westerling en zijn mannen niet gerespecteerd en dus zijn zij over de schreef gegaan. Punt.

Maar ja, iets zeggen, vinden, ja zelfs ervan overtuigd zijn is iets anders dan ernaar handelen, meer nog als gedachte en daad in één en dezelfde persoon verenigd zijn. Voor ons, de zonen van, is het vanuit ons vreedzame leventje eenvoudig te zeggen wat de vaders hadden moeten doen. Je hoeft geen genie te zijn om te kunnen bedenken dat er situaties zijn waarin de vanzelfsprekendheid van de theorie eerst verwatert en vervolgens plaatsmaakt voor daden die aan de principes tegengesteld zijn. Dat is hier het geval. Maarten Hidskes weet dat zijn vader de grens overschreden heeft. Zijn vragen liggen daarom voor de hand: waarom deed je dat, vader? Zag je jezelf niet meer? Hoe kan ik nu houden van een man die bloed aan zijn handen heeft – geen oorlogs- maar moordenaarsbloed? Hoe kan ik je begrijpen? Deze en tientallen vergelijkbare vragen zijn legitiem, belangrijk en begrijpelijk. Zij maken dat je op dit boek niet anders dan met een volmondig ‘ja’ kunt reageren. Wij kennen de onaanvaardbare situaties waarin sommigen van onze vaders verkeerd hebben. Niettemin moeten of willen we een brug slaan tussen hun leven en het onze dan wel de bestaande emotionele brug handhaven. Dat is in sommige gevallen verre van eenvoudig.
Hidskes gaat ver in zijn pogingen de band tussen hemzelf en zijn vader in stand te houden. Want weliswaar zijn de feiten bekend, van de context, laat staan de overwegingen en ervaringen van de betrokkenen, weten we weinig. Zij, ook Piet Hidskes, hebben daarover zowel destijds als later weinig tot niets meegedeeld. Die context is dus grotendeels onze invulling. Emotioneel is dat geen enkel probleem. Emotioneel kun je eigenlijk niet ver genoeg gaan, om de simpele reden dat de vraag naar de grenzen van geweld, mededogen c.q. meedogenloosheid, goed en kwaad nooit te ver kan gaan. Het probleem is de vorm. Hoe doe je dat? Hoe stel je de juiste vragen? Hoe confronteer je een dode – en geen willekeurige maar je vader – met vragen waarop alleen jij het antwoord kunt geven? Anders gezegd: hoe ga je in deze met jezelf om, als zoon, als mens, als auteur? Doe je alsof de overledene spreekt? Maar hoe weet je dat zijn woorden kloppen? Spreek je zelf? Maar houd je dan niet gewoon een monoloog?
Maarten Hidskes is zich van al deze dilemma’s goed bewust en worstelt er dan ook voortdurend mee. Laat ik uit tientallen passages er twee geven. De eerste: ‘Hoe lang zou mijn vader in zo’n omgeving zichzelf kunnen blijven, normaal kunnen blijven, stabiel kunnen blijven, alleen maar omdat ík dat graag wil?’ De tweede: ‘Had mijn vader kunnen vermoeden, aanvoelen, dat het eigenlijk onbestaanbaar was wat er gebeurde? Als ik tegen de tijd in kon leven, dan zou ik, als zoon, mijn vader kunnen behoeden voor een misstap. Een opvoedcorrectie tegen de stroom van generaties in: “Pa, doe het niet, want dit loopt niet goed af. Voor jou niet, voor dit land niet.”’
Ik kan niet voorkomen dat ik bij dergelijke passages bekropen word door een sterk gevoel van onrust en aangezien dit boek vol met dergelijke passages staat, is het lezen ervan geen gemakkelijke opgave. In mijn geval had dit tot gevolg dat de leeservaring op den duur meer aandacht vroeg dan de inhoud. Eenmaal zo ver is de kans groot dat het ‘tja’ doorslaat naar een ‘nee’ oftewel naar de gedachte dat hier een grens overschreden wordt: de vorm krijgt te veel klemtoon. Bot gezegd: de zoon wordt belangrijker dan de vader en het historisch verhaal maakt plaats voor postmoderne egotripperij. Dat is een nederlaag.
Maar is dat in dit geval zo? Eerlijk gezegd blijf ik aarzelen. Maarten Hidskes kent de feiten goed, hij heeft prima onderzoek gedaan. Niettemin is het vaak beter, denk ik, om meer aan de lezer over te laten. Geef hem het materiaal, vertel de feiten, vertel vooral ook wat we niet weten en laat de rest open. Het is niet alleen spannender en respectvoller, het is ook meer conform de waarheid, denk ik. De persoon in kwestie, in dit geval vader Hidskes, had de antwoorden vermoedelijk ook niet. Daar had hij destijds helemaal geen tijd voor. Pas later, toen hij die tijd wél had en eventueel wél antwoorden vond, wist hij tegelijkertijd dat ze niet klopten en dat ook nooit zouden doen. Vandaar zijn zwijgen.
Beeld: Herinneringsbatik van de Koninklijke Marechaussee, 1449 (Koninklijk instituut voor de Tropen / HH)