Eind december berichtten de Vlaamse media dat docenten van Bilal Hadfi aan de technische school in Brussel zorgwekkende signalen van radicalisering bij hem hadden opgemerkt. Hij nam in de klas extremistische standpunten in over homoseksualiteit en muziek en juichte de aanslagen op Charlie Hebdo toe. De school stuurde spijbelcoaches naar zijn huis en nodigde hem uit voor een gesprek met de directeur over ‘humanistische waarden’. Vanaf eind februari 2015 kwam hij niet meer opdagen op school, hij was naar Syrië vertrokken. Op 13 november was de twintigjarige Bilal Hadfi een van de zeven daders van de aanslagen in Parijs.

Het is een nachtmerriescenario. Hadfi had een hele voorgeschiedenis op zijn Brusselse school, er was een dossier over hem aangelegd en de directeur had de Brusselse onderwijsadministratie eind april gemeld dat Hadfi naar Syrië was afgereisd. Maar die informatie was niet doorgegeven aan justitie. Hoe dan ook kwam de melding volgens de autoriteiten te laat. Een ex-lerares van Hadfi verklaarde dat ‘men’ doof was gebleven voor de signalen vanuit de klas. ‘We zijn te voorzichtig geweest, uit schrik.’

Die ‘signalen vanuit de klas’ zijn er ook in Nederland. Vandaar dat het opmerken en tegengaan van radicalisering, zeker het afgelopen jaar, na de aanslagen op Charlie Hebdo, een belangrijk aandachtspunt is van het ministerie van Onderwijs. Het onderwijs wordt niet alleen geconfronteerd met leerlingen die er steeds extremere ideeën op nahouden, het kan zelf ook een grote rol spelen bij, zoals minister Bussemaker op 16 maart aan de Kamer schreef, ‘het bevorderen van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie’. In dat laatste geval gaat het om preventie.

Maar het onderwijs heeft ook een repressieve taak. Als ik het voorbeeld van Bilal Hadfi aan Jet Bussemaker voorleg, zegt ze dat het in Nederland helderder geregeld is dan in België. ‘Als het echt om radicalisering gaat, dan verschuift het probleem van onderwijs naar veiligheid. Een schooldirecteur zal dan altijd contact opnemen met politie en de burgemeester, dan wordt het een veiligheidskwestie.’

Tegelijkertijd beseft ze dat een radicaliserende leerling ook voor spanning zorgt bij docenten: ‘Als je het vermoeden hebt dat een leerling van je een aanslag gaat plegen, dan moet je het melden. Maar vaak bevinden leerlingen zich in een tussengebied. Wanneer doe je dan een melding, en voelt het dan niet als verraad? Wanneer is het puberaal gedrag? Wanneer probeer je er zelf nog iets aan te doen? Maar dan loop je het gevaar dat je te veel meebeweegt met je leerling. Ik denk dat dit bij uitstek iets is waar schoolbesturen verantwoordelijkheid voor moeten nemen. De verantwoordelijkheid van de leraar houdt op een gegeven moment op.’

Het ministerie van ocw liet al de nodige onderzoeken doen naar radicalisering in het onderwijs; afgelopen zomer verschenen Maatschappelijke thema’s in de klas: Hoe moeilijk is dat? en Puberaal, lastig of radicaliserend? Toch gaf Bussemaker ook nog een opdracht aan Margalith Kleijwegt, voor een journalistieke rondgang langs vmbo’s, mbo’s en hbo’s, die volgende week wordt gepresenteerd.

Een opdracht aan een journalist, dat is niet heel gebruikelijk. ‘Ik had de behoefte’, legt Bussemaker uit, ‘om niet alleen vanuit de systeemwereld, om met Habermas te spreken, om niet alleen vanuit de instituties, maar ook van onderop te kijken, omdat ik het erg belangrijk vind om uit te stralen dat er voor het thema radicalisering niet één makkelijke oplossing is die ik naar de scholen wil sturen: zo moeten jullie het allemaal doen. Ik zie dat het probleem weerbarstig is, dat het veel vraagt van docenten, daar heb ik respect en soms ook veel bewondering voor.’

Kleijwegts reportage Twee werelden, twee werkelijkheden gaat over veel meer dan extreme moslimjongeren die ‘9/11’ of ‘Charlie Hebdo’ afdoen als een complot en nu en dan onverbloemd hun antisemitisme etaleren, veel schokkender is misschien de heftige polarisatie die ook in de klas is te zien. Veel docenten hebben er moeite mee adequaat te reageren op de onverzoenlijke opvattingen van leerlingen. Op veel scholen lijkt het te ontbreken aan een heldere visie hoe om te gaan met radicaliserende leerlingen en het gepolariseerde klimaat in de klas.

Bussemaker knikt. ‘Er is grote behoefte aan een visie. Veel docenten ervaren een gebrek aan leiding als het om radicalisering gaat. Scholen hoeven niet allemaal hetzelfde te doen, als er maar wel een soort ijkpunt is. Als je dat niet hebt, heb je ook niets om met elkaar over te praten. Nu zie je wel dat docenten aan de ene kant willen meebewegen met studenten of leerlingen om ze niet kwijt te raken, maar daar aan de andere kant soms zo ver in gaan dat er geen grenzen en geen waarheden meer zijn. Ze komen soms zelfs in een situatie waarin ze ideeën van leerlingen over dat “Charlie Hebdo” een mediaconstructie van het Westen was, of dat er in Syrië niet gemoord wordt, niet tegenspreken.’

Ze verwijst naar het recente scp-rapport Werelden van verschil, waarin onder jongeren van Turkse en Marokkaanse komaf een breed gedeeld gevoel van uitsluiting wordt beschreven. Ze voelen zich apart gezet, hebben niet het idee dat ze als individuele burgers worden gezien. ‘Misschien nemen we ze ook niet serieus als we ze niet tegenspreken’, zegt ze. ‘Het ingewikkelde is dat je wel naar ze moet luisteren, en niet de waarheid moet verkondigen vóórdat je het gesprek met ze bent aangegaan. Maar je helpt ze niet als je ze niet ook krachtig tegenspreekt. Een van de lessen die ik er weer uit leer, is dat burgerschapsvorming en het tegengaan van radicalisering veel meer is dan het geven van lessen over de rechtsstaat, hoe het parlement werkt, wat de grondrechten zijn.’

Veel docenten voelen zich ongemakkelijk over dat lastige gesprek. Directies weten ook vaak niet wat in het klaslokaal speelt.

‘Mbo en universitair komen elkaar vanaf de basisschool niet meer tegen, zelfs niet op de sportclub’

‘Mbo’s zijn vaak grote scholen, daar komt een bestuur maar beperkt in een leslokaal. En dan kan het ook voor bestuurders en directeuren heel lastig zijn. Die denken: ik heb al problemen genoeg, dus als ik het niet zie en niet hoor, ga ik me er ook niet over buigen. Ik snap het ook. Er is bovendien een grote angst voor reputatieschade, want als er bij jouw school een jihadganger is geconstateerd, dan is je hele reputatie naar de maan, zo vreest men.’

Het probleem gaat hoe dan ook veel verder dan het bespreken van gevoelige thema’s in de klas. ‘Het sluit aan’, zegt Bussemaker, ‘bij een bredere agenda en dat is dat ik me zorgen maak over de sociale scheidslijnen in de samenleving en het onderwijs. Vroeger was het onderwijs het middel tot emancipatie en inclusie. Tot verheffing. Nu zie ik dat als we niet uitkijken ook in het onderwijs enorme sociale scheidslijnen ontstaan. Ik heb, in navolging van onderzoekers, eerder gezegd dat het lijkt alsof je een soort schaduwonderwijs krijgt. Er is steeds meer druk, ook van ouders die zien dat het niet vanzelf gaat met hun kind en dat proberen via huiswerkbegeleiding bij te sturen. Dat is begrijpelijk: iedereen wil het beste voor zijn kinderen. Tegelijkertijd zie je ook dat bij dezelfde cito-score leerlingen met hoogopgeleide ouders drie keer zo veel kans hebben om op het hbo te komen. Dat geeft aan dat het niet alleen om cognitieve kennis gaat, maar om vertrouwen, dat wat je meekrijgt, cultureel kapitaal in feite. Ook daar zijn geen simpele oplossingen voor.’

Ze vervolgt: ‘Er ontstaan ook mentale scheidslijnen omdat werelden bijna niet meer samenkomen. Mbo en universitair komen elkaar vanaf de basisschool niet meer tegen, zelfs niet op de sportclub. Maar ik ben niet alleen pessimistisch, die emancipatie is ons in eerdere perioden ook gelukt. Aan het eind van de negentiende eeuw hebben we de arbeiderskinderen met elkaar uit de fabrieken weten te houden. In de jaren zestig hebben we de meisjes erbij betrokken, zo sterk zelfs dat er nu geklaagd wordt over de achterstand van jongens in het onderwijs.’

De minister wil in haar hoger-onderwijsbeleid, ook met de middelen die vrij komen door het nieuwe leenstelsel, veel meer doen tegen die sociale scheidslijnen. ‘Ik zeg altijd: de studenten van universiteit en hbo zijn de waardedragers van de toekomst. Dat betekent ook dat zij uit hun comfort zone moeten komen. Laat een student economie maar eens met de schuldhulpverlening meelopen. En laat een student pedagogiek eens voor een klas staan waar zo veel polarisatie is. Een mooi initiatief bij universiteiten is dat studenten die taallessen of bijles geven in achterstandsbuurten daardoor in die buurt ook goedkoop een woning kunnen huren. Het is één manier om iets aan die segregatie te doen en verheffing te stimuleren.’

Uit de reportage van Margalith Kleijwegt blijkt hoe docenten worstelen met de verplichte burgerschapsvorming. Die werd in 2006 ingevoerd, zonder dat daar een curriculum bij werd voorgeschreven – dat moesten scholen zelf invullen, ze doen het ook allemaal anders. De Onderwijsinspectie is al tien jaar kritisch over hoe de burgerschapsvorming uitpakt in de praktijk. Jet Bussemaker heeft daarom ook de normen voor het burgerschapsonderwijs aangescherpt. ‘Maar de vraag blijft wel wat je landelijk moet voorschrijven en wat je aan scholen moet overlaten. Ik denk dat de combinatie van een onderwijsinspectie die van bovenaf kijkt naar kerndoelen en of er voldoende aandacht aan burgerschapsvorming wordt gegeven, en de vrijheid van scholen die daardoor gedwongen zijn om zelf na te denken, wel helpt om initiatief van onderop te stimuleren. Meer dan een heel strak curriculum zoals in Frankrijk.’

Het klinkt mooi dat burgerschapsvorming geen apart vak is en breed op allerlei plekken moet opduiken. Maar op veel scholen is er een uurtje burgerschapsvorming en dat is het dan.

‘En dan is dat uurtje ook nog te veel staatsinrichting, terwijl vooral kritisch leren denken belangrijk is. Bij het mbo heb ik nu kritische reflectie onderdeel gemaakt van de zogeheten kwalificatiedossiers. Kritische reflectie betekent ook kritisch kijken naar wat je op internet ziet, want ik merk, en dat vind ik schokkend, dat ook hoogopgeleiden in een andere, bijna parallelle wereld kunnen leven. Het is echt een misverstand om te denken dat radicalisering alleen iets voor lager opgeleiden of achterstandswijken is, ook bij hoogopgeleiden, op hbo-niveau, die heel goede kennis hebben van de rechtsstaat, komt het voor.’

Uit het SCP-rapport blijkt hoe groot de rol van sociale media is en hoe massaal jongeren geloven in complottheorieën. Zou er niet ook een vak mediastudies of mediawijsheid moeten komen?

‘Ik denk: zodra je van iets een vak maakt, stop je het in een hoekje, en voor je het weet houdt het daarbij op. Ik wil leraren ook niet opzadelen met voor elk maatschappelijk probleem een nieuwe aanpak. Een paar jaar geleden hebben we het over de problemen van lhbt gehad en is er een kerndoel seksuele diversiteit gekomen. Maar er zijn nog steeds best veel scholen die moeite hebben om dit soort dingen te bespreken. Daarna komt radicalisering, daarna misschien xenofobie, antisemitisme. Je moet niet voor elk nieuw thema dat in de media opduikt een nieuwe aanpak willen.’

Ondertussen, zo maakte het CBS dit najaar bekend, heeft één op de vijf docenten al last van burn-outklachten. Wordt hun pakket met dat lastige gesprek niet nog meer verzwaard?

‘Wij merken dat docenten die niet goed weten hoe ze met dingen om moeten gaan veel meer werklast ervaren. Als je dat wél weet, kan dat ook energie geven, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van lespakketten of het vormgeven van het curriculum. Dat vraagt wel van docenten dat ze zichzelf blijven scholen. Het begint al bij de pabo’s en lerarenopleidingen, dat men daar leert: hoe ga je om met ingewikkelde situaties en hoe stimuleren we dat je doorleert, dat je nog een master kunt doen, dat je misschien nog kunt promoveren als leraar. Dat je niet alleen maar voor de klas hoeft te staan, maar ook een carrière kunt hebben als ontwerpend leraar of onderzoekend leraar.

‘Er zijn generaties docenten opgeleid die een soort gracht maken om hun klaslokaal, dat is hun kasteel’

Daar hoort bij dat leraren en ook lerarenopleidingen wat mij betreft veel meer genegen moeten zijn om bij elkaar in de klas te kijken. Ik wil graag peer review stimuleren. Maar er zijn generaties docenten opgeleid die een soort gracht maken om hun klaslokaal, dat is hun kasteel waar niemand meer binnenkomt. Terwijl het nieuwe onderwijs uitgaat van kijken hoe anderen het doen en wat je daarvan kunt leren.’

Jet Bussemaker vertelt enthousiast over hoe Frankrijk twee maanden na ‘Charlie Hebdo’ een conferentie organiseerde over het onderwijs en radicalisering, die tot een gemeenschappelijke verklaring van de Europese ministers van Onderwijs leidde. Het komende half jaar wil ze daar, nu Nederland voorzitter van de EU is, op doorgaan. Ze merkte in Parijs dat er bij haar Europese collega’s grote belangstelling was voor Nederlandse initiatieven als de site School Veiligheid, met allerlei tips over het herkennen en voorkomen van radicalisering; de hotline voor docenten; de conferenties voor docenten met rollenspellen, waarbij acteurs radicaliserende jongeren spelen. ‘Ik denk dat wij door de korte lijnen tussen scholen en gemeenten verder zijn dan menig ander land. Dat is geen reden om zelfgenoegzaam te zijn, zeg ik er heel nadrukkelijk bij. Maar kijk naar Frankrijk met de banlieues en kijk naar Molenbeek in Brussel.’

Het lastige gesprek aangaan, moeilijke thema’s benoemendaarbij gaat het om de maatschappelijke taak van het onderwijs. De laatste jaren lag de nadruk op cognitieve vaardigheden en het meten daarvan. Kan het allebei evenzeer?

‘Ik denk dat we nu precies op het punt staan waarop we zeggen: het gaat om meer dan cognitieve kennis. Ik heb dat ook zeer nadrukkelijk in mijn Strategische Agenda Hoger Onderwijs gezet.’

U gebruikt ook weer het klassieke begrip Bildung.

‘Ja, gecombineerd met socialisatie. Bildung kan ook gepercipieerd worden als alleen individuele ontwikkeling, terwijl het mij nadrukkelijk gaat om de relatie tussen individuele ontwikkeling en de buitenwereld en de verantwoordelijkheid die zeker hoogopgeleiden daarin hebben. In de trits kennisoverdracht, socialisatie, Bildung zijn we te veel nadruk gaan leggen op kennisoverdracht en wordt het dus tijd dat we ook meer naar die andere aspecten kijken.’

Tot slot: op veel scholen vragen moslimleerlingen om een gebeds- of stilteruimte. Moeten we daar niet zo ingewikkeld over doen?

‘Ik vind dat een heel moeilijke kwestie. Ik heb die vraag toen ik rector van de Hogeschool van Amsterdam was zelf heel pregnant voor gehad, met groepen die per se een stilteruimte wilden. Ik ben daar toen niet in meegegaan. Er was daar een kelder en door de conciërge van het gebouw werd het een beetje getolereerd dat die als stilteruimte werd gebruikt. Maar al snel bleek dat jongens en meisjes er op verschillende momenten gebruik van moesten maken. Het is een openbare hogeschool, toevallig staat hij in het midden van Amsterdam, dus op driehonderd meter van een christelijke kerk, een moskee, een synagoge en zelfs een boeddhistische tempel. Dat vond ik genoeg.

Ik merkte dat die stilteruimte vooral een disciplinerend effect had op meisjes. Veel Turkse en Marokkaanse meisjes doen het juist heel goed op hbo-opleidingen, beter dan hun broers, en het is voor hen ook een plek om zich vrij te maken en te ontwikkelen. Dus je moet erg oppassen dat je niet toch groepsdwang van broers en neven en familie toelaat. Uiteindelijk ging het ook een stap verder, want er waren leerlingen die elk moment wilden kunnen bidden en wilden dat het lesrooster werd aangepast. Dat gebeurt in de samenleving daarna ook niet, en dus gaan we dat niet doen.

Andere hogescholen hebben wel stilteruimtes. Ik heb een keer een heel mooie gezien op de Hanzehogeschool, die ook echt een ruimte is voor contemplatie en reflectie en ook joodse herkenningspunten heeft. Bij de christelijke VU hebben ze natuurlijk stilteruimtes. Ik vind dat er ruimte voor moet zijn bij scholen om daar verschillend mee om te gaan.’

Stilteruimtes worden misschien ook geëist door leerlingen als toetssteen voor acceptatie.

‘Dan kan het ook bedreigend worden. In de vakantie las ik het laatste boek van Houellebecq, Soumission. Het is krankzinnig maar zet ook aan tot nadenken. Daar wordt de Sorbonne een islamitische universiteit. Het boek bevestigt op een bepaalde manier ook waarom ik tegen stilteruimtes ben. Ze zijn niet per definitie verkeerd, maar het gaat er ook om hoe ze worden ingebracht en welke vervolgstappen worden gevraagd. Ik vind het onbespreekbaar dat op een openbare mbo of hogeschool alle lesuren straks aan de gebedstijden worden aangepast. Kijk dan maar naar Aboutaleb. Ik geloof dat hij laatst in een programma heeft gezegd dat hij 25 keer per dag bidt, maar dat kan ook kort op de achterbank van de auto.’


Beeld: ‘Misschien nemen we jongeren niet serieus als we ze niet tegenspreken’ (bram budel/ debeeldunie.nl)