Hij is bij zijn televisie-ontmoetingen naarstig op zoek naar de diepere angsten en drijfveren van zijn gesprekspartners. Hij wil niet alleen informatie, hij wil tijdens het interview iets laten Gebeuren tussen hem en zijn gast. Om dat te stimuleren stort Simek zich met heel zijn indrukwekkende lichaam in de ontmoetingen: hij liet zich masseren door Ted Troost en ging een robbertje vechten met Wim Ruska. En hij gooit onbeschaamd allerlei therapeutische clichés in de strijd, opdat de emoties maar blijven stromen en niet verstarren in een muur van wijdlopige woorden.
Maar Simeks therapeutische onderbreking is ook tekenend voor een nieuw soort tv die in opmars is. Je zou het oral tv kunnen noemen. Het is de tegenhanger van de snelle, spectaculaire praatshows waarmee de officiële televisiekanalen elkaar beconcurreren. Oral tv zoekt juist de luwte op van de strijd om de kijkcijfers, en zet tegenover het oppervlakkige scoren van de Amerikaanse talkshows de diepgang van een persoonlijk, inhoudelijk gesprek. Kleur bekennen duurt bijna een uur, net als Theo van Goghs Een prettig gesprek, en dat is in televisieland ongelofelijk lang. Dat uur wordt ook niet doorsneden met reclame, waardoor de gasten niet gedwongen zijn hun verhalen in te dikken omdat ‘we’ er ieder moment ‘even uit moeten’. Bij deze nieuwe verhalen-tv, die vooral op de lokale stations floreert, kan een gesprek z'n eigen, unieke verloop volgen. Onderbrekingen worden alleen nog gemotiveerd door de individuele behoeftes van de interviewer.
Toch is er bij deze oral tv geen plaats voor wijdlopigheid. Hoe lang de gesprekken ook duren, ze moeten een zekere smeuïgheid hebben - de tv moet altijd z'n best doen de kijkers te interesseren. Het toneel hoeft dat niet. Het toneel is het enige medium dat mensen laat uitpraten, las ik laatst ergens. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de monoloog Lief, blind, egoïstisch licht van Jan van den Berg en Marnix Carpentier Alting. Uitgangspunt is het leven en het werk van de Russische schrijver Osip Mandelstam, die in 1938 in een stalinistisch strafkamp bezweek. Zijn vrouw Nadjezjda leerde na zijn dood het complete werk van Mandelstam uit haar hoofd, om het te behoeden voor de vergetelheid. Dat moet een hels karwei zijn geweest, ook voor Jan van den Berg, die nog maar een klein gedeelte van Mandelstams werk citeert. Het zijn wijdlopige, minutieuze beschrijvingen van Russiche landschappen, vol biologische en natuurwetenschappelijke termen, die gebruikt worden in gezwollen literaire metaforen.
Van den Berg speelt drie personages: Mandelstam, z'n vrouw en een kille KGB-beambte. De laatste is mij te veel een typetje, hij staat ook buiten de ontroerende symbiose waarin Van den Berg de schrijver en zijn vrouw laat versmelten. Bij de fragmenten uit de geschriften weet je niet wie er aan het woord is: Mandelstam, Nadzjezjda of Van den Berg zelf, die de dichte, onspeelbare teksten helder en liefdevol reciteert. Alsof hij ze uit het hoofd leerde met de gedrevenheid van Nadzjezjda, die ‘de cultuur’ kopieerde en in het hart sloot omdat dit het enige was waar zij vertrouwen in had. ‘Dit wordt een veel te lang verhaal, ik voel het’, zou je soms willen zeggen als Van den Berg aan een nieuw onderdeel van zijn monoloog begint. Maar even later heeft hij je toch ingesponnen met de woorden van Mandelstam. En als je geraakt wordt door de bijzondere blik waarmee deze schrijver de werkelijkheid bekeek, ben je blij dat je gedwongen was deze man uit te laten praten.