Vlak voor mijn auto vliegt een grote zilverreiger over de Bandijk, de enorme witte vleugels bewegen traag op en neer. Aan de ene kant van de dijk stroomt de Merwede, de andere bestaat uit ondergelopen drassig land waar Schotse hooglanders en waterbuffels grazen op de wat hoger gelegen stukken.
Hier, in de Biesbosch, zijn honderden hectare kale suikerbietenakkers, aardappel- en graanvelden veranderd in wetlands. De gemalen zijn stopgezet, voormalige akkergronden worden niet meer drooggehouden, wilgen niet meer geknot. De rivier kreeg hier de vrije hand. Daar waar ooit boerderijen stonden, zijn alleen nog de bomen rondom de voormalige erven te zien, en ook die sterven in het water langzaam af. Er zijn nieuwe eilandjes en rietoevers ontstaan. Ondiepe lagunes, geulen, slikplaten, dode bomen bieden schuilplekken voor zoetwatervissen als de modderkruiper en rivierdonderpad. Een dag eerder zijn hier kraanvogels geland, onlangs is de eerste otter gesignaleerd.
Hier kan de natuur ‘zijn gang gaan’.
In dit ogenschijnlijke natuurparadijs leven honderden bevers. De eerste werden hier ruim dertig jaar geleden uitgezet, de derde generatie zwemt hier nu al rond. In de Biesbosch zijn er zoveel dat ze zijn gestopt met tellen, in Limburg worden ze vanwege overlast al afgeschoten.
Bijna twee eeuwen nadat de laatste in Nederland is uitgestorven, maken bevers weer volop deel uit van onze wereld. Net als de das, de wolf, de wilde kat, de goudjakhals, de steenmarter en andere naar Nederland teruggekeerde wilde dieren. Sommige komen vanzelf de Nederlandse grens over gewandeld – de lynx duikt nu ook op aan de oostgrens – andere zijn succesvol geherintroduceerd. Ze worden beschermd door Europese en Nederlandse wetgeving.
Niet overal mag de natuur ‘zijn gang gaan’. Bevers graven, net als dassen, in treintaluds, onder wegen, door dijken, knagen bomen om en zetten met dammen landbouwgrond onder water. Lastig en soms gevaarlijk. De terugkeer van de wilde dieren dwingt ons na te denken over een wereld waarin we ermee kunnen samenleven.
De Europese bever, de Castor fiber, is het grootste knaagdier van Europa. Hij weegt gemiddeld dertig kilo en kan van kop tot romp wel een meter worden, zo groot als een peuter, eet planten, wortels, bladeren, bast van bomen, zoals wilg en populier. Het meest typerende van de bever: hij heeft twee lange oranje voortanden en bouwt burchten om in te slapen en dammen om de ingang van de burcht onder water te houden.

‘Beavers! And the changing relationship with wildlife’, luidt de titel van het seminar dat dr. Nathalie Brusgaard die middag bij de vakgroep archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen (rug) houdt. Brusgaard (33) is zoöarcheoloog en gefascineerd door bevers. Binnenkort gaat ze aan de Deense Aarhus Universiteit beginnen aan een tweejarig onderzoek over de relatie tussen bevers en mensen in de prehistorie. ‘We leefden duizenden jaren met bevers samen’, zegt ze, terwijl ze tussen botten en schedels van holenberen, mammoeten, oerrunderen en bevers staat op de zolder van de vakgroep.
‘Mens-dierrelaties zijn soms vreemd’, zegt ze. ‘We hebben nauwe banden met huisdieren, vee dat we opeten en we gaan op safari om wilde dieren te zien. Vroeger waren er minder barrières tussen mensen en dieren.’ Brusgaard is gespecialiseerd in de mens-dierrelatie, met name in de periode tussen 6000 en 3000 voor Christus. Het is het moment dat mensen van jagers en verzamelaars naar een boerenbestaan overgingen. ‘Voor deze periode bestaan geen historische bronnen, al onze kennis moet komen van dat wat we in de grond vinden.’
En in de grond blijken heel veel beverbotten te liggen, een gegeven dat nog nauwelijks is onderzocht. Het gebied dat nu Nederland is, bestond uit een Delta en wetlands, er waren donkere eikenbossen, uitgestrekte moerasgebieden, met droge delen in het landschap, elzenbroeken en riet. Mensen jaagden op zwijnen, runderen, herten, en veel op bevers. Ze aten het vlees, gebruikten de pels. Brusgaard pakt een beverkaak van zesduizend jaar oud die ze voor zich heeft liggen. ‘Dit gebruikten ze voor houtbewerking, zo’n kaak is sterk en scherp.’
Ze denkt dat bevers en mensen destijds intensief samenleefden. Bevers creëerden nieuwe waterstromen, die zorgden voor vissen, waar mensen weer op jaagden. ‘Mijn hypothese is dat jager-verzamelaars bewust gingen wonen op plekken waar bevers leefden. Er zijn veel archeologische aanwijzingen voor, bijvoorbeeld dat op vindplaatsen van nederzettingen eerst bevers waren, en dan pas mensen.’
Brusgaard legt de beverbotten terug in de lade. In het begin was de bever een vriend, die een goede leefomgeving creëerde, toen er meer boeren kwamen, werd die wellicht meer een bedreiging. Bevers bouwen een omgeving die voor hen gunstig is. Ze veranderden het landschap. Net als mensen. ‘Daar ligt de kern van het conflict’, denkt de zoöarcheoloog, die met haar onderzoek ook wil bijdragen aan het huidige gepolariseerde debat.
De laatste bever in Nederland werd in 1826 gedood bij de IJssel. Door de jacht op de bever waren ze in vrijwel heel Europa in de negentiende eeuw uitgestorven. Beverbont was extreem populair, het werd gebruikt voor mannenhoeden en bontmantels.

In het lichte café in het Biesbosch Museum met uitzicht op water, riet en wilgenbos, zit Jacques van der Neut (68) aan een tafel te wachten. Hij werkte hier meer dan veertig jaar en het grootste deel daarvan wijdde hij aan voorlichting over de bever. ‘Het is toch een beetje een passie’, zegt hij. ‘Het is zo’n ingenieus beest.’
‘Het landschap zit te wachten op de terugkeer van de bever’, schreef zoöloog Anne van Wijngaarden al in de jaren vijftig van de vorige eeuw in het blad Natuur en landschap. Daarna ging er nog bijna dertig jaar overheen, veel vergaderingen van commissies, natuurbeschermers, ambtenaren, rapporten, totdat werd besloten tot de herintroductie. De Biesbosch werd uitgekozen als zoetwatergetijdengebied waar eb en vloed al zeshonderd jaar een cultuurlandschap van water, rietlanden en kreken vormen.
En zo stapte Jacques van der Neut in 1988 met een paar collega’s in de auto om de bevers op te halen in de toenmalige ddr. Samen met zijn Oost-Duitse collega’s legden ze een vangnet in een beek, lokten de bevers met winterpenen, suikerbiet en mais, zodra er een boven zwom, trokken ze het net dicht. Vlak daarna had hij een bever in zijn handen. Hij had erover gehoord en gelezen, maar nu voelde hij opeens een hart kloppen, oogjes die hem aankeken. ‘Zware dingen’, dacht hij.
Met acht bevers, een paar ouders en hun jongen, in met staalplaat beklede kisten, reden ze terug naar Nederland. Af en toe stopten ze om ze een winterpeen te geven. Onder toeziend oog van toenmalig landbouwminister Gerrit Braks, tientallen filmploegen en fotografen werden de bevers vroeg in de ochtend op 25 oktober 1988 vrijgelaten.
De bever werd hét icoon van de Biesbosch. Van der Neut gaf beverlezingen en beverrondleidingen, beverrondvaarten floreerden, en in het museum konden gadgets met de bever, speldjes, mutsen, sleutelhangers, niet aangesleept worden. ‘Ongelooflijk, als ik eraan terugdenk. Het was echt een hausse’, zegt Van der Neut. Disney met ‘Mr. Beaver’ hielp ook mee, evenals Ed en Willem Bever – ‘met de waterpomptang en de combinatietang’ – uit De Fabeltjeskrant.
De bevers zelf hadden in het begin veel last van stress en jongden de eerste jaren nauwelijks. Maar uiteindelijk werd de herintroductie een succes. Nu zijn er, schat Van der Neut, zo’n driehonderd bevers in de Biesbosch.
Wetenschappers noemen bevers ‘ecosysteem ingenieurs’, ze creëren nieuwe leefomgevingen, nieuwe ecosystemen met hun eigen vennetjes. Dode, omgeknaagde bomen zorgen voor boomklevers, spechten en andere vogels die zoeken naar insecten in het rottende hout. Blauwe reigers en ooievaars jagen op de vissen die schuilen tussen het hout van de burchten en wallen. Water van door bevers veranderde stromen en wetlands blijkt vijftien keer zoveel plankton en ander micro-organisch leven te bevatten als wetland zonder bevers. Veel dieren zijn belangrijk voor biodiversiteit, maar het zijn alleen bevers die een omgeving creëren zoals zij die nodig hebben.

Limburg vormt een ideaal beverlandschap, vol beekdalen, plassen en bosschages. Hier ontstonden in de prehistorie de eerste boerengemeenschappen, vertelde Nathalie Brusgaard eerder. Nadat de eerste bevers waren uitgezet, werden ook elders herintroducties gedaan. Ondertussen leven er naar schatting zo’n zesduizend bevers in Nederland.
In Limburg zijn de eerste negen bevers begin jaren negentig zelf vanuit de Eifel komen aanzwemmen, later zijn hier nog eens 33 bevers uit het Oost-Duitse Elbegebied uitgezet. Nu is Limburg de provincie met het grootste aantal bevers. Het is ook de enige provincie waar bevers worden doodgeschoten. Afgelopen jaar waren dat er 110, dit jaar al 87.
Vanuit de serre in zijn woonhuis in een dorp vlak bij Roermond kijkt waterschapsbestuurder Chrit Wolfhagen over de akkerlanden. Wolfhagen heeft zijn boerenbedrijf jaren geleden overgedaan aan zijn zoon. In overleg heeft die onlangs besloten te stoppen met de veestapel en het akkerland te houden. ‘Het is het einde van vijf generaties boeren’, zegt Wolfhagen. ‘De jonge generatie boeren moet de transitie maken voor de toekomst.’
Het gaat, zegt Wolfhagen, tevens voorzitter van Jagersvereniging De Kievit, om een juiste balans tussen natuur en landbouw. ‘We zullen het wild in Nederland moeten beheren. Er zijn honderdduizenden ganzen, veel te veel bevers. Nederland is een grote stad met wilde dieren in een dierentuin.’
Hij heeft niks tegen bevers, zegt hij erbij. Hij ziet ze als symbool van biodiversiteit, door bevers ontstaan open plekken in het bos, bevermeertjes helpen met het vasthouden van water tijdens droogte in de zomer. Ook in Limburg. ‘Maar nogmaals: we moeten de balans vinden.’
Later laat hij zien hoe veel van de oude wilgenbomen aan de dorpsweg zijn omgeknaagd, de stammen van de overgebleven bomen zijn nu met gaas omwonden. ‘Het zijn cultuur-landschapselementen, die willen we beschermen.’ Hij wijst op een flinke scheur in een geasfalteerd fietspad. Bevers groeven een gang eronderdoor waardoor het asfalt zou kunnen verzakken.
In 2017 heeft de provincie Limburg ingestemd met een aanpassing op het Faunabeheerplan, sindsdien is het mogelijk bevers in het uiterste geval te doden. Waterschap Limburg werkt met een escalatieladder – beschermde dieren mogen niet zomaar worden verstoord, hun leefomgeving evenmin: eerst wordt gekeken naar ontmoediging, dan of schade voorkomen kan worden met bijvoorbeeld beverwerend betongaas.
Aan de andere kant van de weg hebben bevers in een beek een dam gebouwd. Om te voorkomen dat het weiland onder water komt te staan, verlaagt het waterschap regelmatig de dam. Van bovenaf halen ze de takken weg. Daarna bouwen bevers hun dam weer op. ‘Dit gaat nu al zo’n twee jaar door’, zegt Wolfhagen.
Het waterschap is jaarlijks een miljoen kwijt aan het beheer van de bever. Ze hebben vier extra medewerkers moeten aanstellen. Volgens Chrit Wolfhagen moet Limburg terug naar een verantwoorde populatie van maximaal vijfhonderd bevers – wat betekent dat duizend zouden moeten verdwijnen.

Rattenvanger Wilmar Swinkels (38) haalt een hand vol grond achter uit zijn witte Isuzu-pick-up van Waterschap Limburg en duwt hem onder mijn neus. ‘Ruik je de muskus?’ vraagt hij.
Het is het castoreum van de bever, ook wel bevergeil genoemd, en komt van de castorklier die tussen de anus en de geslachtsorganen zit. Hiermee bakenen bevers hun familieterritorium af. Castoreum ruikt aards zoetig, het lijkt inderdaad op muskus, en heeft een harsachtige substantie. Bevergeil werd al in de Oudheid gebruikt als koortsremmer en pijnstiller vanwege het salicylzuur dat erin zit door de wilgenschors die bevers eten. Nog steeds wordt bevergeil gebruikt in sigaretten, parfums en in levensmiddelen, zoals koekjes, cake, roomijs en andere producten met vanillesmaak, als ‘natuurlijk aroma’. Het bevergeil wordt als bijproduct gewonnen in landen waar bevers mogen worden bejaagd, zoals in Noord-Amerika.
Swinkels legt de kluit terug in zijn auto en loopt een akkerland in naar een van de vangkooien die hij vlakbij in het water heeft gelegd. We zijn in de buurt van het Noord-Limburgse dorp Gennep, maar bij welke beek precies heeft hij liever niet vermeld. ‘Tegenstanders zouden die informatie kunnen gebruiken om de kooien te vernielen’, zegt hij.
Hij vangt al jaren muskus- en beverratten, sinds afgelopen jaar doet hij ook bevers. ‘Nu is Limburg nog de enige provincie’, zegt hij. ‘Maar Drenthe en Gelderland zullen snel volgen.
Op het water tegen de oever aan ligt de vangkooi; aan weerszijden staat die open, boven op liggen wat sparrentakken – ‘zodat een gevangen bever daar niet in weer en wind zit’ – binnenin stukken suikerbiet om de bever te lokken.
Vanuit de Maas zwemt, via een zogenaamde vistrap, de zeldzame beekprik naar deze beek om te paren. ‘De beverdam belemmerde de migratie’, zegt Swinkels. ‘Het is niet zeker of die door de dam heen kan zwemmen. En de beekprik heeft hier onze ecologische prioriteit.’ Twee weken geleden is door de provincie de vergunning voor afschot van bevers verleend en kon Swinkels aan het werk.
Hij zou ze liever niet doodschieten. ‘Het zijn echte kunstenaars. Bij Venlo in een watergebied hebben ze een dam gebouwd van wel zo’n veertig meter. Echt prachtig. Maar soms kán het gewoon niet anders.’ Hij is ook jager en vindt: wild moet je beheren. ‘Het is in Nederland zo druk, het past gewoon niet.’
Zodra een bever in de kooi zit, vallen beide luiken dicht. Swinkels krijgt dan een melding op zijn telefoon. De bever blijft ongedeerd – de kooi is zo gemaakt dat de luiken niet tot op de bodem dichtgaan zodat zijn staart niet klem kan komen zitten. ‘Ook al zit ik dan gezellig voor de televisie met mijn vriendin, ik spring op, doe mijn lieslaarzen aan, pak mijn geweer en ga naar de kooi toe.’
Op dit moment heeft hij zo’n vijftien kooien uitstaan. Deze kooi staat hier nu anderhalve week, één bever heeft hij er al in gevangen, maar er zijn er meer. Hij heeft nog tot 1 mei de tijd, dan begint het kraamseizoen. ‘We willen geen papa’s of mama’s wegvangen. Met levende dieren moet je zorgvuldig omgaan. Hij kan er niets aan doen dat hij in een sloot terecht is gekomen waar hij tot last is.’
Soms tikt hij even op het gaas om de bever naar een hoek van de kooi te lokken. ‘Als hij dan vlakbij zit, hij me aankijkt, steek ik de loop van mijn geweer door de mazen, en richt precies tussen de ogen. Daar voelen ze niets van.’

Het is 6.00 uur in de ochtend en nog donker. Ik struin achter Jeroen Helmer (60), natuurillustrator en onderzoeker, aan over drassig grasland. Het miezert zacht. Met stevige bergschoenen stapt hij voor me uit, verrekijker om zijn nek, op weg naar een beverburcht.
‘Hoor je dat: toewiet-wiet? Een witgatje…’ We lopen rondom een afrastering die een broedend zeearendenpaar in het bos beschermt. Dat is al zoiets: als iemand hem twintig jaar geleden had gezegd dat hier zeearenden zouden gaan broeden, had hij het niet geloofd. ‘Nu broeden er dertig paar in Nederland.’
Hier in de uiterwaarden van de Millingerwaard bij Nijmegen, aan een zijarm van de Waal, ging lange tijd natuurbeheer samen met kleiwinning voor bakstenen. Op de overgebleven zandlaag kan de natuur nu ‘opleven’. Er lopen runderen en paarden, er wordt nauwelijks beheerd, het bracht onder andere de zwarte populier, die bijna uit Nederland was verdwenen, terug. Hier begon in 1989 wat zijn broer Wouter, ecoloog en medeoprichter van ARK Rewilding, later als ‘tegendraadse actie op enkele hectares’ omschreef: laat de natuur verwilderen, dan komen natuurlijke processen vanzelf.
Het is nog steeds de natuurvisie van de organisatie waar hij als natuurillustrator, al sinds zijn afstuderen aan de kunstacademie, werkt. Het idee van verwildering was destijds revolutionair binnen het natuurbeheer. In de Millingerwaard bleek het succesvol, en vanuit hier veroverde deze gedachte terrein in andere delen van Nederland en later ook Europa.
‘Het water staat wel hoog…’ zegt Jeroen Helmer turend door zijn verrekijker. We zitten op een verhoogde grasrand langs de nevengeul van de Waal. Hij is enthousiast over de terugkeer van de wilde dieren zoals de wolf en de bever. ‘De eland is al in Brandenburg, die komt ook naar Nederland. Mensen denken dat de natuur in ons land te klein is, maar er is echt zat eten voor al die beesten.’
Ik kijk hoopvol door de ochtendschemer naar de overkant waar een beverburcht ligt en bevers vaak op de oever zitten te knabbelen aan takken. Vandaag niet. Nadat we nog een half uur hebben gewacht, staan we op. ‘Ze zijn op zoek gegaan naar hoger gelegen land’, denkt Helmer.
Terwijl we teruglopen, vertel ik over de bevervanger. ‘Zinloos’, zegt Helmer. ‘Je kunt ze doodschieten, maar andere bevers komen ervoor terug. En wie zegt dat de beekprik niet door een beverdam kan? Dat hebben ze waarschijnlijk duizenden jaren gedaan.’ Of niet. Wat veel ecologen proberen, is behouden wat we hebben, betoogt hij. Die ene orchidee, die ene vis. ‘Natuurbeheer in Nederland is conservatief. Natuurlijk raak je bepaalde bloemen, planten en dieren kwijt. Maar je krijgt er weer iets anders voor terug. Natuur verandert, dat is juist mooi.’
Volgens de natuurillustrator is ons referentiebeeld van natuur ontstaan rond 1850. Toen kwam de Romantiek op en daarmee het besef dat dingen verloren kunnen gaan. In 1871 verdween door ontginning het Beekbergerwoud, het laatste Nederlandse oerbos, in Gelderland. ‘Dat werd het ideaalbeeld’, zegt Helmer. ‘Het is een bevroren beeld van wat natuur is, en wat behouden moet blijven.’ Natuur betekent niet teruggaan naar hoe het vroeger was. ‘Dat is voorbij’, aldus Helmer.
‘Yak, yak, hoor je dat? Dat is de zeearend.’
In de Bisonbaai in de Ooijpolder iets verderop draait Helmer op een begraasde open plek, tussen een bloeiende sleedoorn en een paar wilgenstruiken in het rond. ‘Van dit soort halfopen landschap worden mensen het gelukkigst.’ Zo zag het landschap er volgens hem honderdduizenden jaren uit. Bevers zijn bij uitstek de ‘ingenieurs’ die bijdragen aan die open plekken. Hun sporen zijn ook hier zichtbaar: overgebleven potloodpunten aan omgeknaagde boomstammen, beverpaden, houtsnippers.
Helmer port met een stok in een mesthoop van een oerrund. Verderop hurkt hij bij een kale zandplek: ‘Een vierbandgroefbij, niet te geloven… echt heel zeldzaam, die komt alleen in dit soort stierenkuilen voor.’

Becky Desjardins (49) haalt de nog halfbevroren bever uit een blauwe plastic vuilniszak en laat hem zachtjes op haar hoge snijtafel glijden. Uit de bek steekt een dot houtwol, ook uit de openingen bij de voorpoten en het achterlijf puilt een beetje houtwolvulling. Desjardins staat in haar witte laboratoriumjas naast de tafel en bekijkt hem van alle kanten. ‘Het is zo’n leuk dier’, zegt ze met een onverholen Amerikaans accent, terwijl ze over zijn vacht aait. ‘Zo zacht.’
Desjardins is senior preparateur bij Naturalis Biodiversity Center in Leiden en dit is haar domein: de snijkamer in het laboratorium. Ze is gek van vogels, vroeger in de VS deed ze alleen vogels, maar eigenlijk vindt ze alle dieren geweldig om te prepareren. Dan zet ze een podcast op, meestal Hit Parade, en gaat ze aan het werk.
Ze pakt een houten plafondtegel uit de kast met daarop een geprepareerde slechtvalk naast een wezel vastgeprikt met spelden om te drogen. Een rietzanger en een tweekleurige vleermuis – ‘Gevonden op de Bilderdijkstraat in Amsterdam’ – liggen op een andere tegel, ook vastgeprikt, de vleugeltjes uitgespreid.
Voor haar ligt haar eerste bever. Hij werd langs de kant van de weg gevonden door de dierenambulance uit Gouda. Het verkeer is naast wolven, die graag bevers eten, op dit moment de enige vijand.
‘Bloed bij de bek’, schreef Desjardins destijds op haar notitie. Sterftedatum: 1-11-2022. Locatie: IJsseldijk bij Ouderkerk aan den IJssel. Ook de afmetingen noteerde ze: 86,60 centimeter van ‘nose to anus’, staart: 43,60 centimeter, gewicht: 29,15 kilo.
‘Een enorme bever’, zag ze direct. Tijdens de kerstvakantie sneed Desjardins in de live science-zaal van Naturalis tijdens een openbare taxidermie in twee volle dagen de bever open – ‘met de “bikini cut”, een bijzondere snede waardoor je niet over de lengte van de buik snijdt maar de bever openmaakt rondom de anus en bij de achterpoten, mooi, maar veel werk bij het dichtnaaien’ – ontdeed het van alle ingewanden, het skelet en vertelde over alles wat ze zag.
Oor: 3,60 centimeter, achterpoot met nagels: 21,40 centimeter, inhoud maag: plantmateriaal. Geslacht: vrouw, leeftijd: ongeveer zeven jaar oud.
De bever was van binnen ernstig beschadigd. ‘Alles was kapot door de aanrijding, waardoor we ook moeilijk het geslacht konden determineren.’ Bij bevers is dat niet aan de buitenkant te zien. ‘Maar we hebben binnenin geen balletjes gevonden, dus we denken dat het een vrouwtje is.’
Er zijn niet veel bevers in Naturalis, zo’n 25 stuks, terwijl er wel ruim vijfhonderd hermelijnen liggen bijvoorbeeld. Alle bevers die er liggen zijn van na de herintroductie in 1988.
De bevers van Naturalis staan samen met wilde zwijnen, ratten, olifanten, neushoorns (zonder horens, voor de zekerheid), apen, marmotten, en nog tientallen andere dieren verstild op planken in het depot op de bovenste verdieping, skeletten en balgen liggen in lades en dozen, alles keurig gelabeld; jaartal, vindplaats, soort. In totaal liggen in Leiden 43 miljoen specimens – van gedroogde planten tot dinosaurusskeletten. ‘Onze collectie is het data-archief van de natuur.’
Desjardins zoekt een geschikte draad – ‘Zwart draad of wit, wat zal ik doen?’ De huid heeft gedurende een paar weken in een bad met zout water en aluin gelegen om te looien. Af toe stroopte ze de huid rond een paal en sneed dan heel dun de restjes vet en vlees eraf. Samen met drie collega’s is ze daarna een dag bezig geweest de huid dicht te naaien.
Ze pakt zwart en begint een van de twee voorpoten vast te naaien aan de huid – aan de voorpoot zitten vijf vingertjes waarmee bevers een stok vast kunnen houden, zelfs rolletjes van bladeren kunnen ze ermee draaien. Vandaag gaat ze hem afmaken, dichtnaaien, vullen en laten drogen.
‘De staart, die wil ik mooi doen’, zegt ze en prikt met haar naald in het stugge geschubde leer van de platte staart. De staart gebruiken ze als roer tijdens het zwemmen, ze slaan ermee op het water bij dreigend gevaar. ‘In de zomer als het heet is, hangen ze met hun staart in water’, vertelt ze ondertussen. ‘Daar koelen ze mee af.’
‘Nog een steek hier, dan is die klaar.’ Becky Desjardins is tevreden. ‘Ik hoop dat deze bever over 250 jaar in de collectie wordt gevonden, dat er onderzoekers zijn die er iets mee doen. Dat is mijn legacy. Ik denk altijd: dit is beter dan dat een dier dood in een afvalbak ligt. Ik geef het een tweede kans, een tweede leven.’
De bever is gebalgd en zal als datamateriaal in een zuurvrije doos bij de rest worden gelegd, als bewijs van een nieuwe generatie bevers in Nederland: Genus: Castor, species: fiber. dna sample: yes, tissue sampled: lever. Sample nummer: B1. Opgeslagen materiaal: balg, schedel, skelet, dna. rmnh. Mam: 63682. Prep. date: 4-1-2023.

Heel stil zit ik op een namiddag op een omgevallen boom naast een grote beverburcht in een van de polders in de Biesbosch. De voormalig boswachter Jacques van der Neut had me hem eerder al laten zien. ‘We zijn van de natuur vervreemd geraakt’, zei hij toen. ‘In Nederland hebben we een kijknatuur.’
De burcht is zo’n zeven jaar oud en nog steeds bewoond: een hoop kleine en grote takken, zelfs boomstammetjes, verdord riet, met wat grond ertussen ligt op de oever, de uitgang in het water.
Vogels fluiten in de bomen om me heen, twee zwanen zwemmen langs, een meerkoetje duikt aan de overkant onderwater. Dan hoor ik opeens geluiden uit de burcht: een soort chomp, chomp.
Ik blijf zitten, hoor ze bewegen, zacht gekreun, en denk aan al die beverwerelden waar ik ben geweest. Hier in de Biesbosch zijn bevers de sterren van wildlife-recreatie, in de Millingerwaard dragen ze bij aan de biodiversiteit, de bever als variatiebrenger, in Limburg helpen ze door hun dammen mee tegen de verdroging – in Noord-Amerika, waar bevers nadat ze bijna waren uitgeroeid, al langer terug zijn, zijn op sommige plaatsen al evident minder waterschapsproblemen door bevers – en ook de bevervanger doet er zijn werk.
‘Beverland optima forma’, zei Harm Blom, de huidige boswachter van Staatsbosbeheer over de Biesbosch. Blom had de hele week de media te woord gestaan over de eerste otter die hier was gezien. ‘Mensen hebben behoefte aan goed nieuws’, zei hij. ‘Met de klimaatverandering, de oorlog in Oekraïne; alles lijkt slecht te gaan.’
De natuur als escape voor de wereldellende. Ik hoor de bevers naast mij nu zachtjes snurken. Dan is het weer stil. Twee uur later slapen ze nog steeds.
‘Zijn het er niet te veel?’, wordt Blom bij elke rondleiding gevraagd, of het nu om zeearenden, bevers of andere dieren gaat. Maar de wilde dieren zijn er en gaan niet meer weg. Onlangs pleitten deskundigen in Nature Today voor een meer ‘natuurinclusief’ ontwerp van infrastructuur. Er zijn weliswaar maatregelen die de dieren ontmoedigen of weren, maar die aanleggen is tijdrovend en duur, en het verplaatst alleen het probleem. Ze pleiten voor ‘een multifunctioneel landgebruik waarbij ruimte is voor mens én natuur’.
Als ik even later wegrij, zie ik in het water een grote boeggolf, met in de punt ervan een bruine bol, als een voetbal, die naar de overkant zwemt. Ik pak mijn kijker, ren de auto uit en zie hem aan de overkant op de oever klimmen: een bever.