
‘Jij was ook zo een raar kind’, zei mijn moeder ooit, ‘als we naar de slager gingen kroop je achter mijn rokken.’ Ik moet toen vier geweest zijn, en veel vlees zal er in 1943 niet gehangen hebben, maar wel zo dat je kon zien dat het een dier betrof, van vlees, bloed, botten, spieren, zenuwen en vetweefsel. Dood. Kop er meestal af, maar die van het varken lag op een schaal in een rood plasje, als betrof het Johannes de Doper. Een normaal kind zit daar niet mee want de wereld is zoals we die aantreffen. Als er vanaf je geboorte een naakte bloedende man aan een kruis aan de muur hangt is dat ook niks bijzonders. Wat me bezielde? Geen idee. Kleine hindoe in verkeerd lichaam op de verkeerde plek. Het zat kennelijk wel diep, want ik lustte vlees noch vis, wat de overgang op mijn vijftiende naar het vegetarisme (destijds een piepkleine sekte) vergemakkelijkte. Probleem is wel dat ik als oude man nog altijd niet goed kan kijken naar slachten, en documentaires over abattoir en vlees, aanklacht of niet, aan me voorbij laat gaan. Zoals Vleesverlangen van Marijn Frank. En dat terwijl ik haar afstudeerfilm Pappa is weg en ik wilde nog wat vragen zo prachtig vond. En ze in Vleesverlangen dapper het gevecht aangaat met zichzelf, want gek op vlees en vol slecht geweten daarover (weet ik uit recensies). En dan krijg ik opeens vijf nieuwe jeugddocumentaires te zien, waarvan er eentje Slagershart heet. Van, jawel, Marijn Frank. Wat te doen?
Maar eerst wat anders: waarom zou je documentaires voor kinderen maken? Ja, waarom zou je boeken voor ze maken, muziek, theater, kranten, bladen? Waarom zou je ze serieus nemen? Oftewel: wat een achterlijke vraag. Maar hij wordt in veel landen gesteld en in één adem door negatief beantwoord. Ze maken ze daar gewoon niet. Nooit. Nederland doet dat wel en verzamelt ze tegenwoordig onder de noemer Echt gebeurd, uitgezonden op NPO3 Zapp. En Nederland doet dat goed, gezien ook prijzen op festivals. Zoals Mijn lijf, mijn leven van Els van Driel, over de twaalfjarige Keniaanse Sabina die weigert besneden te worden. Dat komt uit een ander project, de EO/Ikon-serie Mensjesrechten en won zojuist de ‘UNICEF Japan Prize for Educational Media’. En is, aanbevolen, zomaar te zien, net als andere afleveringen uit die reeks.
De nieuwe lichting van Echt gebeurd (dit jaar KRO-NCRV) mag er trouwens ook weer wezen. Ze zijn niet alleen vóór kinderen, de films gaan altijd óver kinderen. In cabaret worden kinderboeken, -films, -tv vaak gehoond omdat ze uitsluitend over ziektes, echtscheiding en drugsgebruik zouden gaan. Dat is natuurlijk overdreven. Maar in sores zit nou eenmaal de basisstof voor zowel het meeste drama als de meeste documentaires en veel kinderen maken veel rottigheid mee – waarom zou je de tere kinderziel daartegen beschermen? Dan kun je het Jeugdjournaal ook beter afschaffen. Als het goed is wakkeren ernstige kinderfilms ook het vermogen tot empathie aan. Deze keer gaat Echt gebeurd over Amber, Noëll, Yassine, het duo Sil en Merlijn en Wessel. En de cabaretiers worden bediend: Amber is door een auto-immuunziekte kaal; Noëll is autistisch; en Sil en Merlijn gaan naar Lesbos om vrienden te maken met vluchtelingenkinderen. Yassine is een ander verhaal: dat mannetje is gekozen tot kinderburgemeester van Gouda en het succes zelve. Hij is van een verbluffende vroegwijsheid en bijbehorend taalgebruik. Zijn held is collega Aboutaleb en zijn ambitie is die ooit op te volgen. Motor in de film zijn zijn pogingen met het idool in contact te komen. Dat lukt en het wordt een mooi gesprek tussen twee hooggetalenteerde Marokkaanse Zuid-Hollanders over een groep ellendelingen die het voor de rest verpesten; maar ook over het feit dat je met hun achtergrond altijd op voorhand met twijfels en erger te maken krijgt en veel meer moet presteren om hetzelfde te bereiken als de niet-migrant (hoe lang blijf je eigenlijk migrant heten – tot in het zevende geslacht? Yassine behoort tot het derde). Enfin, een leuke feel good movie, al kan het zijn dat sommige kinderen Yassine té pedant vinden.

De film over Amber is eigenlijk ook feel-good: wat een fijne, sterke, mooie meid. Ze is eeuwig veroordeeld tot pruiken en natuurlijk vaak bang dat die af zullen waaien/vallen. Net als Noëll bereidt ze zich voor op een spreekbeurt in de nieuwe klas (ze is een bruggertje) over haar ziekte. Ze doet dat voor de spiegel, die voor haar nog meer en complexer betekenis heeft dan voor haar vriendinnen. We zien haar met talloze pruiken in de weer (wat haar toch met een mens doet!), maar ze is radicaal in haar keuze: hoe leuk ook die blonde, ze kiest voor de donkere (‘ik vind mezelf er meer mee kloppen’). En dan komt die spreekbeurt en dan zegt ze in haar zenuwen dat haar haarvaten haar lichaam aanvallen in plaats van andersom. Sneu? Welnee. Stoer is ze en ze zit ook nog op karate, omdat ze voorbereid wil zijn op gepest worden. En stoer is ze helemaal als ze, over de helft van de film (die fraai opgebouwd en vormgegeven is), zichzelf kaal laat zien.
Amber heeft dus vriendinnen met wie ze gezellig doet wat vriendinnen doen. Noëll is veel eenzamer. Van kinderen moet en wil hij het niet hebben, ook al omdat die het moeilijk met hem hebben. ‘Ik praat soms erg hard en kachel door mensen heen. Daarmee word ik gepest. Maar ik probeer gewoon bij iedereen geliefd te zijn.’ Gelukkig krijgt hij een buddy, Gerrit, eigenaar van het soort motor dat de omvang van een kleine personenauto heeft, en stoerder dan stoer. Noëll, die een motorjack krijgt met zijn erenaam Little Fire, mag achterop en samen maken ze ritjes. Dan voelt hij zich even vrij van die veeleisende wereld daarbuiten en hoeft hij niks, zegt de filmbeschrijving. Maar helemaal kloppen doet dat niet. Want als Gerrit tegen een heg staat te pissen en verwacht dat Noëll dat ook doet (hij moet toch zo nodig?), komt alle weerzin die Noëll daartegen voelt met wanhopig hoge stem naar buiten. Gerrit probeert hem daar, en in het algemeen, over schaamte en angsten heen te helpen. Voor bijna alles bang geweest was de titel van Lisette Lewins mooie debuutroman – het kan Noëlls lijfspreuk zijn. De lucht en bevrijding zit in de ritjes en in kleine stapjes die gezet worden. Maar je beseft dat Noëll daarmee zeker geen aansluiting bij kinderen zal vinden. Trouwens, hij wil helemaal niet veranderen! Bang maar assertief. Noëll is vroegwijs als Yassine, maar op een veel problematischer manier. Portretje dat pijn doet.
De moeders van Sil en Merlijn deden vrijwilligerswerk met vluchtelingen op Lesbos. Nu willen die zelf zien hoe het daar is. Ze helpen met het uitdelen van eten en zoeken voorzichtig toenadering tot kinderen daar. Ze leren begroetingen in Arabisch en Farsi, maar ver kom je daar niet mee. Sommige kinderen spreken een paar woorden Engels, zij ook. En ja, die kinderen missen, desgevraagd, thuis en missen hun vrienden (‘zou jij ook kunnen huilen?’ vraagt er een dan in het Arabisch aan zijn maat en die bevestigt). Er zitten een paar mooie scènes met toenadering in en de sneeuw zorgt behalve voor ellende ook voor kinderblijdschap. Roerend te zien hoe aarzelend die Hollandse jochies omgaan met de lichamelijkheid van begroetingen in het Midden-Oosten. Toch blijft het iets te veel reportage, en ze gaan natuurlijk al gauw weer naar huis.
En ja, dan Slagershart. Van begin tot eind zat ik ongemakkelijk te kijken naar Wessel, zoon en kleinzoon van slachters en slagers. Die het vak leert van opa, want papa is, net als Wessel zelf, veel te ongeduldig. Ongemakkelijk, want wanneer zou het komen? Halverwege staat de koe al te wachten in hun slachthuis. ‘Veel te doen?’ vraagt mama bij het middagmaal, na een ochtendje slachten. ’Zestien koeien, elf varkentjes, dertien schapies, dus het was de moeite’, zegt papa. Maar het komt uiteindelijk niet, Frank spaart mij en de kinderen (daar zal vast veel debat over geweest zijn). Al is Wessel aan het eind wel het vel van de net geslachte konijnen aan het stropen die hij van zijn fokkende vriendje heeft gekocht (hij heeft ze als baby’s al bewonderd) en die in de winkel voor Kerst worden verkocht. Het is een ijzersterke film. Door hoofdpersoon Wessel, die voor een dilemma staat: de familie verwacht dat hij het bedrijf overneemt, maar hij loopt nu stage bij een boer en is juist levend vee zo mooi gaan vinden. Maar ook door de glasheldere manier waarop Wessel en zijn omgeving de schijnheiligheid van vleeseters fileren die geen weet willen hebben van ‘doden’. En uiteindelijk natuurlijk door Marijn Frank die personage, dilemma en debat fraai opbouwt en vorm geeft.
Al deze films van KRO-NCRV op zondagen, NPO Zapp, 19.25 uur.
Denise Janzee, Vechten tegen de wind, 29 oktober (over Amber).
Nicky Maas, Little Fire, 5 november (over Noëll).
Susan Koenen, De kinderburgemeester, 12 november (over Yassine).
Marijn Frank, Slagershart, 10 december (over Wessel).
Kim Brand, Hallo Salaam, 17 december (over Sil en Merlijn)