In ieder geval: een constante staat van ongeloof over de onwerkelijkheid van het hier en nu. Wat niet verwonderlijk is, gezien het feit dat hij haast constant onder invloed van de righteous weed verkeert. Maar toch: het onweerstaanbare aan zowel Thomas Pynchons roman als Paul Thomas Andersons verfilming ervan ligt in dit contrapunt: de dodelijke ernst van Doc terwijl het leven om hem heen in eerste instantie iets is waaraan je dient te ontsnappen.

In Pynchons roman verhevigt zich het onwerkelijke aan het Amerikaanse leven met iedere pagina, met iedere nieuwe kronkel in het mysterie waarin Doc zich bevindt terwijl hij in het Los Angeles van de jaren zeventig speurt naar de verdwijning van zijn eertijdse vriendinnetje Shasta en de vastgoedmakelaar Mickey Wolfmann. Doc is een anachronisme: een private eye in de klassieke stijl van Dashiell Hammetts Sam Spade en Raymond Chandlers Philip Marlowe die in de nieuwe tijd uit de cultuur worden verstoten door rechtgeaarde speurders-in-uniform, te weten Steve McGarrett van Hawaii Five-0 of de smetteloze straatagenten in Adam 12, een serie waaraan Docs tegenvoeter, agent Bigfoot Bjornsen, meedoet als nevenspeler.

Het feit dat Bigfoot in het echt én in fictie politieman is, tekent de verwarring bij Doc: in het verhaal is hij zélf een fictiedetective, maar het is net alsof hij dat niet weet. Bigfoot daarentegen lijkt zich volledig bewust van zijn status als literair personage. Je zou kunnen zeggen dat Bigfoot in zijn zelfbewustzijn bij uitstek postmodernistisch is, terwijl Doc een product van het modernisme is, iemand die zijn bestaan dankt aan de hard-boiled-literauur van de jaren dertig en veertig. Doc heeft bijvoorbeeld geen idee dat Sherlock Holmes verzonnen is (‘Wh–Naw. No, he’s real. He lives at this real address in London’). Bigfoot leeft ironisch, Doc leeft gemeend, zonder reflectie of slimme bijbedoelingen.

Dat laatste maakt de motivering van Doc zoveel belangrijker. In zijn speurtocht naar Shasta en Wolfmann stuit hij op de verdwijning van Coy Harlingen, een saxofoonspeler die betrokken is bij heroïnesmokkelarij. Tijdens een gesprek met Coy’s echtgenote ontstaat een prachtig moment (boek en film) waarin Doc een foto in handen krijgt van haar dochtertje Amethyst waarna er een huh-moment volgt; Doc kan zijn shock en weerzin niet verbergen bij het zien van de vernietigende effecten van de heroïneverslaving van de moeder op het kind. Hij schreeuwt het uit. Dit is géén grap. Later, Pynchon: ‘It wasn’t so much Coy he kept cycling back to… as Amethyst, who ought to have something more than fading Polaroids to go to when she got them little-kid blues.’

In zijn bewerking van de roman slaagt regisseur Anderson erin de ontwijkende Pynchon, die in deze roman minder ontwijkend is dan voorheen, in beeld te vertalen. Hij schrapt uiteraard veel van Pynchons eindeloze popcultuur-encyclopedische referenties, maar hij bewaart de kern: de desillusie over een neoliberale wereld gedreven door narcisme en gierigheid en bevolkt door figuren die verloren zijn in de neon nachtmerrie van fictie die doorgaat voor de alledaagse realiteit. Midden in dit alles staat Doc die evenals Sam Spade en Philip Marlowe een moreel centrum personifieert, op het oog hard-boiled, maar in de kern puur en onschuldig genoeg – en dát is hun verlossing – om te kunnen zeggen: ‘Huh?’


Nu te zien in de bioscoop


Beeld: Joaquin Phoenix als Doc Sportello en Benicio Del Toro als Sauncho Smilax in Inherent Vice ( Warner Bros. Pictures)