Pastel is een fijn medium, al heeft het beperkingen. De kleuren dekken mooier dan met potlood, ze mengen goed, je kunt met de vinger goed ‘doezelen’, en ze vervagen of veranderen niet (zoals bij sommige verven). Het is echter een teer goedje. Pastelkrijt is een mengsel van pigment en kalk, of gips, met een gomachtige bindmiddel, en het blijft een beetje ‘gruizig’ of ‘stoffig’ – tik tegen een pasteltekening en er zal altijd, ook na jaren, nog een beetje stof afvallen.

Jean-Etienne Liotard, Maria d’Arcy (1720-1801), gravin van Holderness, geboren Doublet van Groenestein, 1745. Pastel ©  Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Rijswijk

De techniek leent zich dus niet voor het grote gebaar, maar wel voor het kleinere, en in het bijzonder voor het portret: daar toont Museum Van Loon nu een keurig serietje van, in de tijd verspreid van midden achttiende tot vroeg twintigste eeuw. Een flink deel van de geportretteerden zijn van de familie, of uit de koninklijke entourage daarvan – de Van Loons waren vanaf het eind van de negentiende eeuw zeer close met de Oranjes – en bij elkaar heeft dat iets intiems, iets bescheidens. U ziet papa en mevrouw en de dochters in hun goudkleurige lijstjes, op keurig klein formaat, goed geobserveerd, zonder poespas, wat dromerig, maar verder zeer Nederlands. De ambiance van dat fijne huis is natuurlijk een bonus: sommige van de geportretteerden hebben er rondgelopen.

Bijkomend thema is de herkomst van de makers, met name in de achttiende eeuw. Daar zitten namelijk bijna geen Nederlanders bij. Het is al eerder opgemerkt dat de ‘autochtone’ kunst in de tweede helft van die eeuw nogal op zijn gat lag en dat buitenlanders de lacune vulden. Hier zie je de immigranten op rij: de Zwitsers Benjamin Samuel Bolomey (1739-1819) en Jean-Etienne Liotard (1702-1789), de Fransman Jean-Baptiste Perronneau (1715-1783), de Brit Charles Howard Hodges (1764-1837), de Ier Hugh Douglas Hamilton (1739-1808) en de goeddeels onbekende Italianen Francesco (1747-1822) en Felippo Tozelli (1794-1835). Met wat wringen zou je de doofstomme Pierre Frédéric de la Croix (1709-1782) een Nederlander kunnen noemen; geboren in Frankrijk, lang woonachtig in Den Haag.

Over die hele verzameling kunstenaars, die veelal emplooi vonden aan het stadhouderlijk hof, zou iemand nog eens een fijn boek moeten schrijven. Veel van hen waren ware overlevingskunstenaars. Hodges, bijvoorbeeld, schilderde voor stadhouder Willem V én voor het revolutionaire bewind én voor koning Lodewijk Napoleon én daarna weer voor koning Willem I. Bovendien waren de emigrés vaak docenten, die de ingesufte vaderlandse kunsten een flinke zet hebben gegeven – Hodges was de leermeester van Kruseman, bijvoorbeeld. Het is aardig dat de tentoonstelling eindigt met de levendige en zelfs flamboyante portretten van Thérèse Schwartze (1851-1918): zo was de pastelkunst uiteindelijk toch een ‘eigen’ kunstvorm geworden.

In die rij pastellisten is niet iedereen even briljant, natuurlijk – het medium leent zich ook voor verdoezeling en zoete poezeligheid, een soort soft focus, die goed van pas komt bij de wat minder aantrekkelijke adellijke dochters. Het prachtige blauw in de robe van Maria Darcy, geboren Doublet van Groenestein, geportretteerd door Liotard, is echter van grote klasse – en dat is toch echt de kwaliteit van het krijt.

Pastels: Het pastelportret in Nederland, Museum Van Loon, Amsterdam, t/m 4 juni; museumvanloon.nl