In de jongste Harper’s beschrijft hoofdredacteur Lewis Lapham de politieke conversatie tijdens een diner voor Wall Street- bankiers en andere leden van de financiele elite. Voor de meesten onder hen, aldus Lapham, was de afloop van de verkiezingen van weinig belang. ‘Beide kandidaten waren zo betrouwbaar als J./P. Morgan of Ronald Reagan in hun geloof dat geld goed is voor de rijken en slecht voor de armen, en wat valt er verder nog te weten?’ Onder Republikeinen circuleren wrange grapjes: ‘Het goede nieuws is dat een Republikein de verkiezingen zal winnen. Het slechte nieuws is dat die Republikein wellicht Clinton zal heten.’
Het grootste verschil tussen Clintons huidige verkiezingscampagne en die van vier jaar geleden is dat hij nu bijna niets concreet belooft. Want dat past niet in de tactiek die hij het laatste jaar met zoveel succes heeft aangewend. Die tactiek bestaat erin om het politiek initiatief over te laten aan de Republikeinen om vervolgens hardnekkig te vechten voor een afgezwakte versie van hun voorstellen. Zo kon hij zich tegenover gematigde conservatieven positioneren als verdediger van een soort ‘Republikanisme met een menselijk gezicht’, terwijl hij zijn linkerzijde kon sussen met het argument dat alleen hij het Republikeinse radicalisme kon tegenhouden.
Vier jaar geleden was het anders. Toen beloofde kandidaat Clinton zo veel dat zijn gebundelde beloften een boek van tweehonderd pagina’s vulden (Putting People First). Bijna al die beloften waren sociaal- economisch. Werkgelegenheid was prioriteit nummer een. Clinton beloofde dertig miljard dollar te besteden aan een jobs initiative dat niet alleen banen zou scheppen, maar de Amerikaanse arbeiders ook zou helpen om zich te herscholen voor ‘de veranderende vraag van de eenentwintigste eeuw’. Gezondheidszorg was Clintons tweede thema. De medische kosten drukten steeds zwaarder op de economie en toch verloren steeds meer Amerikanen hun ziektekostenverzekering. Clinton beloofde beide problemen op te lossen. De hervorming van de openbare bijstand was ook een vast item in elke speech. Clinton beloofde gedwongen tewerkstelling van bijstandtrekkers te voorkomen door meer geld uit te geven aan werkgelegenheid. Als zelfbenoemde verdediger van ‘de vergeten middenklasse’ beloofde hij haar een forse belastingverlaging. En terloops vermeldde hij ook de noodzaak om het begrotingstekort te verminderen en de vrijhandel te bevorderen.
Die laatste twee beloften leken er haastig bijgeschoven om de Republikeinen de wind uit de zeilen te nemen. Maar voor Clinton werden ze snel de essentie, en hij boekte er de enige successen mee waar hij bij de tussentijdse verkiezingen van 1994 op kon bogen.
ALS EERSTE werd zijn werkgelegenheidsplan onderuit gehaald. Clinton vocht er nauwelijks voor. Hij vocht daarentegen hard voor de hervorming van de gezondheidszorg. Maar zijn vlees-noch-visplan ging niet ver genoeg voor diegenen die het Europees-Canadees welvaartsstaatmodel voor ogen hadden, en te ver voor de verdedigers van de status quo. Bovendien was het zo ingewikkeld dat bijna niemand het begreep. Het plan stierf een roemloze dood. Vandaag is de gezondheidszorg in de Verenigde Staten duurder dan ooit en zijn er meer Amerikanen onverzekerd dan ooit.
De strijd voor gezondheidszorghervorming nam Clinton zo in beslag dat hij voor zijn beloofde bijstandshervorming geen tijd vond. De belofte van belastingvermindering voor de middenklasse sneuvelde eveneens. Zijn economische adviseurs overtuigden hem ervan dat het niet kon: de groei van het begrotingstekort zou de rentevoet opjagen en Wall Street zenuwachtig maken, zodat de heropleving in de kiem zou worden gesmoord. Als erfgenaam van de megaschulden van Reagan en Bush had Clinton geen keus: hij moest het begrotingstekort aanpakken en dat kon alleen met impopulaire maatregelen. Clinton koos voor een combinatie van 250 miljard dollar belastingverhoging en bezuinigingen van een zelfde omvang, wat het structurele begrotingstekort halveerde. Met een nipte meerderheid werd het plan goedgekeurd; alle Republikeinen stemden tegen. ‘Dit zal vol gend jaar tot recessie leiden’, zei hun leider Newt Gingrich, ‘en elke Democraat zal er persoonlijk verantwoordelijk voor worden gesteld.’
Die recessie kwam er niet. Economisch gezien was Clintons plan een wijze maatregel die de rentevoet laag hield en de economie traag maar gestaag liet groeien. Hoewel de belastingverhoging vooral de rijksten trof, ging het hun het best onder Clinton. Het inkomen van de vijf procent rijkste Amerikanen groeide sneller dan in de Reagan-jaren, tot 21,1 procent van het nationaal inkomen in 1994. Gedeeltelijk kwam dat door de spectaculaire verhoging van de beurswaarden, die met 75 procent stegen sinds Clinton president werd. De niet zo rijken deden het minder goed. Er kwamen bijna tien miljoen banen bij, maar de lonen stagneerden. De laagstgeschoolden werden zowel door loondaling als door de verlaging van de sociale uitkeringen ge troffen. Die verarming bracht met zich mee dat de kloof tussen rijk en arm in de Verenigde Staten nu het grootst is sedert de Tweede Wereldoorlog en veruit het grootst van alle ontwikkelde landen.
GINGRICH SLOEG de bal mis wat de recessie betrof, maar hij kreeg gelijk inzake het tweede deel van zijn voorspelling: de belastingverhoging zou de Democraten inderdaad zuur opbreken. Clintons partij werd verpletterd bij de Congresverkiezingen van 1994, ook doordat veel Democratische kiezers thuis bleven, teleurgesteld over de mislukking van de gezondheidszorghervorming en over Clintons steun aan de Nafta en Gatt-vrijhandelsverdragen, die door de vakbonden bitter waren bestreden.
Sindsdien gaat Clinton op sociaal-economisch terrein defensief te werk. De Republikeinen kregen het initiatief op het terrein van de begroting. Clinton schaarde zich achter hun (populaire) streefdoel - een evenwichtige begroting tegen het jaar 2002 - maar keerde zich tegen hun (impopulaire) middelen. Het jaar 1995 werd een jaar van moeizame onderhandelingen waarin niet-essentiele publieke diensten tot twee maal toe gesloten werden omdat de Republikeinen, om Clinton onder druk te zetten, de geldkraan dichtdraaiden.
Uiteindelijk wonnen de Republikeinen wat de kern van de zaak betreft. De discussie ging nu niet meer over de vraag of het begrotingstekort zo snel mogelijk moest verdwijnen noch over de vraag of sociale afbraak daartoe noodzakeltjk was. Dat werd nu door beide partijen aanvaard. De debatten gingen enkel over de concrete manier waarop dit moest gebeuren. Maar Clinton won in de opiniepeilingen. Veel kiezers waren geschokt door de sluitingen van publieke diensten en over de omvang van de bezuinigingen die de Republikeinen wilden in de sociale zekerheid en de medische hulp voor bejaarden en mindervaliden.
Het frustreerde de Republikeinen steeds meer dat Clinton er met hun ideeen vandoor ging. Ze zochten naar een manier om hem te ,ontmaskeren’ en meenden die gevonden te hebben in de hervorming van de sociale bijstand, een van Clintons voornaamste verkiezingbeloften. Clinton had in l992 geargumenteerd dat de bijstand armen gevangen houdt in een cultuur van afhankelijkheid. Hij wilde de bijstandtrekkers dwingen om te werken, maar erkende dat dit niet kon zonder overheidshulp: daarom stelde hij voor om vijf jaar lang tien miljard dollar extra uit te geven aan bijstand om de bijstand- trekkers de nodige training en kinderoppas te geven om aan de slag te kunnen. Dat plan was tijdens zijn regering op de achtergrond geraakt maar hij gaf wel de staten, die de helft van de bijstand financieren, de vrijheid om naar hartelust te experimenteren met hervormingen.
De Republikeinen hielden van Clintons plan slechts het idee van de werkplicht over. Volgens hun voorstel moeten de bijstandtrekkers binnen de twee jaar werk vinden en mogen ze in hun hele leven maximaal vijf jaar hulp krijgen. Maar de staten mogen de limiet ook op pakweg een maand zetten. Het recht op bijstand verdwijnt. De staten mogen zelf beslissen hoe genereus of krenterig ze zijn. Grote bedragen worden daarmee niet uitgespaard. De modale uitkering bedraagt 373 dollar per maand. Het programma AFDC (Aid to Families with Dependent Children) ondersteunt 4,5 miljoen (alleenstaande) ouders met 8,3 miljoen kinderen en kost 25 miljard dollar per jaar, ofte wel bijna negen procent van het Pentagon-budget. Om meer te bezuinigen schrapt het Republikeinse plan ook elke vorm van hulp aan (legale) immigranten aIsOOk hulp aan honderdduizenden mindervalide kinderen. Verder wordt 25 miljard weggesneden in de begroting voor voedselbonnen voor de armen. Zo levert het plan een totale bezuiniging van 55 miljard dollar op. De Republikeinen waren tevreden. Ze hadden Clinton in een ‘damned if you do and damned if you don’t- situatie’ gewrongen.
Twee keer gebruikte Clinton zijn veto tegen het plan. Maar onlangs gaf hij te kennen dat hij de derde versie, die enkele marginale toegevingen bevat, zal tekenen. De katholieke kerk protesteerde, alle denkbare hulporganisaties protesteerden, vele Democraten protesteerden. Maar dat protest verstomt snel. Voor een echte revolte in eigen rangen hoeft Clinton niet bang te zijn. Zoals de zwarte historicus Roger Wilkins opmerkte, is iedereen in Amerika die maar enigszins links of progressief is zo geschrokken van de woestheid waarmee het Republikeinse congres in de aanval ging dat Clinton zonder risico’s naar rechts kan zwenken. ‘Hij weet dat we toch op hem zullen stem- men, omdat we zijn tegenstanders verafschuwen.’
Clinton kon dus ook zonder zorgen zijn handtekening plaatsen onder de Republikeinse Helms-Burtonwet, die sancties voorziet tegen niet-Amerikaanse bedrijven die in Cuba investeren. Ook toen hij soortgelijke sancties oplegde aan buitenlanders die zaken doen met Lybie en Iran hoefde hij, in eigen land althans, geen kritiek te vrezen. Dat Europeanen het niet apprecieren dat de Verenigde staten hun wetten opleggen, is een probleem voor na de verkiezingen.
HET PROBLEEM voor Bob Dole is intussen dat Clinton hem in die mate het gras voor de voeten heeft weggemaaid dat hij geen argumenten overhoudt om de kiezers ertoe over te halen op hem te stemmen. De posities waarin hij van Clinton verschilt hij is voor bestraffing van abortus en tegen controle op de wapenhandel - zijn zo weinig populair dat hij er liever over zwijgt. Maar zijn achterstand in de polls is zo groot dat hij iets moest doen. Dus greep hij naar het traditionele Republikeinse electorale wapen: belastingvermindering beloven.
Dole wil de inkomstenbelastingen voor iedereen met vijftien procent verlagen. Daarnaast belooft hij de belasting op winsten van kapitaalbezitters te verlagen. Dit zou de schatkist in de komende zes jaar 550 miljard dollar kosten, wat weer gecompenseerd moet worden door nieuwe, massale bezui- nigingen. Voor de rest hoopt Dole het gat te vullen met de snellere economische groei die zijn plan moet veroorzaken. Maar de stijging van het begrotingstekort zou net zo goed de rentevoet kunnen doen stijgen en daarmee een recessie uitlok- ken. De economen zij n als gewoonlijk verdeeld, maar de mees- ten reageerden sceptisch op Dole’s plan. weinigen die Dole’s carriere gevolgd hebben, denken dat hij zelf gelooft in wat hij voorstelt. De strijd tegen het begrotingstekort stond voor hem steeds centraal. Over de ‘aanbodseconomen ’ die Reagan destijds een soortgelijk plan aanpraatten - met desastreuze gevolgen voor het begrotingstekort - sprak hij steeds met verachting.
Zijn ‘gedurfde zet’ heeft dan ook iets pathetisch. De motivatie - de rauwe ambitie om te winnen - ligt er duimendik bovenop. Het is dan ook twij felachtig of het plan het tij kan keren voor Dole. Volgens een recente poll vindt slechts twee procent van de kiezers te hoge belastingen het voornaamste probleem van het land.
Wie er ook wint, het ziet ernaar uit dat de trend die met Reagan begon, zich voorlopig zal doorzetten. De rij ken zullen rijker worden, de armen armer, de welvaartsstaat zal verder worden afgebroken en de overheid afgeslankt.
De hongerloondoctrine Sinds vele jaren is de bijstand de gebeten hond van de Amerikaanse politiek. Niemand heeft er een goed woord voor over. Niet de bijstandtrekkers zelf, die een kruimel krijgen toegeworpen en verder geen uitzicht op enige verbetering hebben; niet de ‘middenklasse’, die de belastingdruk als steeds zwaarder ervaart, en zeker niet de werkende armen, die steeds meer moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen en intussen zien hoe bijstandtrekkers overleven zonder te werken. Voor politici werd de bijstand een geliefkoosd doelwit. Elke president sinds Kennedy heeft geprobeerd de bijstand te hervormen. Zonder resultaat. ‘De reden is simpel’, zegt socioloog Christopher Jencks. ‘Het huidige systeem is het goedkoopste dat je kunt bedenken om te zorgen voor kinderen van alleenstaande moeders die geen plaats vinden op de arbeidsmarkt. Het kost de belastingsbetaler slechts een procent van de begroting.’
De hervorming die Clinton aanvankelijk beloofde, betekende dan ook een verhoging van de uitgaven met tien miljard dollar per jaar; het kost namelijk geld om bijstandtrekkers te helpen een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren. Het nieuwe, door Clinton goedgekeurde Republikeinse plan kan alleen goedkoper zijn doordat het de bijstand niet zozeer hervormt als wel grotendeels afschaft. Maar wat zal er gebeuren met de vrouwen die door die ‘hervorming’ elk inkomen verliezen? En vooral, wat gebeurt er met hun kinderen?
Jencks: ‘De meeste moeders zullen een manier vinden om te overleven. Maar niet met hun kinderen. Sommige zullen hun kinderen bij familie onderbrengen. Anderen zullen gaan samenwonen met mannen die hen of hun kinderen misbruiken. Velen zullen dakloos worden. En veel kinderen zullen in pleeggezinnen belanden.’
Anderen voorspellen meer misdaad en sociale chaos, wat de maatschappij uiteindelijk veel meer zal kosten dan door de ‘hervorming’ wordt uitgespaard.
Frances Fox Piven, politicoloog aan de stadsuniversiteit van New York, signaleert hoe sterk het huidige bijstandsdebat lijkt op het debat dat het Engelse parlement voerde toen het in 1834 de magere bijstand afschafte en de armen verplichtte te werken in gevangenisachtige workhouses. ‘De argumenten waren hetzelfde’, zegt Fox Piven. ‘De bijstand zou de armen afhankelijk maken, hun initiatief doden en hen zo gevangen houden in hun ellende. Net als nu werd de bijstand en niet de economische situatie als de oorzaak van de armoede en demoralisering gezien.’
De voornaamste hindernis voor bijstandtrekkers is vandaag de dag het overaanbod op de arbeidsmarkt voor laaggeschoolden. De voorgestelde hervorming maakt dat probleem enkel groter. De werkende armen die de bijstandshervorming toejuichen, zullen er dan ook hard door getroffen worden. Nu al zijn er voor elke baan voor laaggeschoolden vaak tien of meer kandidaten. Als alle bijstandmoeders daar nog bij komen, zullen de lonen van laaggeschoolden, die sedert 1973 met 24 procent daalden, nog dieper zakken.
Intussen verkondigt de geldende economische doctrine dat overaanbod op de arbeidsmarkt goed is, noodzakelijk zelfs, want het houdt de inflatie in toom. De voorzitter van de Federal Reserve, Alan Greenspan, heeft laten weten dat hij de rentevoet zou verhogen als de werkloosheid nog meer zou dalen, om inflatoire groei te voorkomen.
Goed dat er werklozen zijn, dus. Maar ze moeten wel gedwongen worden om tegen een hongerloon aan het werk te gaan.