Twintig jaar terug hoorde je zeggen dat de klavierleeuw op zijn laatste benen liep. De romantische virtuoos, de groots en meeslepend levende grandseigneur die het met de letterlijke reproductie van de noten niet zo nauw nam, voor wie pianospelen vooral een stijl van leven was, een kwestie van bespelen en verleiden – hij leek een uitstervend genre. Lang werd iedere bovengemiddeld vingervlugge oudgediende – Horowitz voorop, later Jorge Bolet, Shura Cherkassky, tot op zekere hoogte Lazar Berman – als laatste der Mohikanen op het schild gehesen. En allemaal werden ze gezien als het begin van het einde.

Begin jaren negentig besprak ik het onderwerp van de Virtuosendämmerung met de New York Times-criticus en pianistengoeroe Harold Schonberg, die er een hard hoofd in leek te hebben dat het goed kwam. Je zou zeggen dat Schonberg zelf geen reden tot klagen had. Die had nog regelmatig Yevgeni Kissin over de vloer, de Rus die als klein jongetje al net zo snel vuurde als de kanonnen van zijn achterland. Maar dat was geen wufte, hedonistische klavierleeuw in de Liszt- en Horowitz-traditie, zoals de meeste moderne pianisten het niet zijn. De serieuze, partituurgetrouwe jongens domineren al decennia de podia. In Nederland zie je Wibi Soerjadi nog net doen of het 1860 is, maar dat is de kasteelromantiek van de Nintendo-generatie – een simulatie. De oude Brendel, Murray Perahia, de middelbare Krystian Zimerman, de jonge helden Lars Vogt, Leif Ove Andsnes en Pjotr Anderszewski spelen wat er staat en houden de beroepseer hoog met groot en serieus te nemen repertoire. Zelfs als ze thuis stickies roken, absint brouwen, orgies houden, stomdronken Rilke reciteren of hun vrouw slaan – de zaal merkt er niets van.

Toen kwam Arcadi Volodos, de man met de mooiste artiestennaam sinds zijn grote voorbeeld Vladimir Horowitz. Hij was van ’72 en niet van gisteren, maar wel de man die een voltooid verleden tijd opnieuw tot leven bracht. Hij had een mooie kop, een ouderwets dik lijf, een ongelooflijke techniek en de juiste mentaliteit. Hij trok een wijde boog om de concoursarena, ambieerde geen solocarrière, werd bijna bij toeval op groot meesterschap betrapt toen een official van Sony hem bij een Franse particulier hoorde spelen.

Natuurlijk werd hij razendsnel beroemd. Ook pianoliefhebbers willen niet alleen gesticht maar vermaakt worden, en bijna niemand gaf zo gul wat ze verlangden: brille. Volodos deed wat Horowitz ook deed: donderen, ratelen, zingen en schmieren. Net als Horowitz zette hij partituren naar zijn hand als het zo uitkwam, en puntte hij pianowerken van Liszt bij met het onweerlegbare argument dat Liszt het zelf net zo gedaan had. Niettemin: eindelijk weer een pianist die met de juiste pomp and circumstance romantische parafrasen en transcripties speelde, voor een deel van eigen hand. Eindelijk weer een pianist die de beest uithing.

Ik hoorde hem een paar keer live. Was soms verpletterd, soms wantrouwig. Dat het bij virtuozen niet zozeer om de techniek als om magie draait, ‘het spel met zijn en schijn’ – Volodos kan zeggen wat hij wil, je hoort dat anders. Je speelt geen Carmen-fantasie van Horowitz of een bewerking van het scherzo uit Tsjaikovski’s Zesde symfonie om te betoveren – dat doe je om te knallen, zalen op hun kop te zetten. Hoe het ook zij: zijn pianistische grandeur is onontkoombaar.

Zoals Volodos solowerken van Rachmaninoff speelt – Etudes-Tableaux, Morceaux de Fantaisie – ben je geneigd te zeggen dat het lang niet meer vertoond is. Die traag stromende cascaden van achteloos verspilde, in al hun nutteloosheid onvergetelijke noten – het is een Wolga van pianistische weelde, van bontjassen en in gedekt salonlicht oplichtend oud trijp, die onze wereld van efficiency en kritische distantie binnendringt met een vergeten breedsprakigheid.

Rachmaninoffs Derde pianoconcert, live met de Berliner Philharmoniker onder James Levine, klopt weer minder. Mooi klein, dat bijna schroomvallig introverte van zijn eerste noten, strategisch reculer pour mieux sauter. Maar het is niet episch en het wordt geen drama. Het is een virtuoze reconstructie van vergane glorie, Horowitzglorie. Je ruikt geen eikenhout en geen sigaren. ‘Een digitale leerling van een analoge meester’, zei een vriend.

Met Horowitz heeft Volodos gemeen dat hij zijn hoogste troeven uitspeelt op de korte baan. Niet altijd. Liebesbotschaft van Schubert is te klein voor die klauwen. Innigheid ontstaat bij deze pianist wanneer hij lieflijkheid kan laten contrasteren met geweld; zijn zachtheid is antithetisch, zonder atletiek gaat bij Volodos niets. Je moet hem een wals uit Prokovjevs Cinderella horen spelen; de bandbreedte van dat gemak is zeldzaam. Een Hongaarse rapsodie van Liszt speelt hij brutaal ontketenend, zoals de oude Horowitz bijna alles speelde, Beethoven of Skriabin – een opstand der horden.

Jammer dat Volodos nog geen tachtig is, geen laatste Mohikaan; zijn kunst mist nog het patina van laatste stuiptrekking. Maar over vijftig jaar verklaren we hem heilig. Zondag speelt hij in het Concertgebouw Clementi, Brahms, Schumann en Liszt. Ga erheen, en leg in 2050 je kleinkinderen uit dat je erbij was.

Arcadi Volodos, Concertgebouw Amsterdam,
2 december 20.15 uur