
Het schilderij Varus van Anselm Kiefer vond ik, toen ik het zag, meteen al overrompelend mooi. De grijswitte en bruine toon van de winterse landschapsvertelling was meeslepend. Het was donker tussen de bomen. Als kunst vonden veel mensen het te donker. Dat ik met die kleur wel overweg kon, kwam misschien doordat ik, halverwege het gymnasium, nooit in Frankrijk was geweest maar wel vaker in Duitsland. Het waren lange fietstochten geweest in de jaren 1957 en 1958. Nog niet zo lang na de oorlog was Duitsland een karig land. Mijn herinneringen aan hoe het eruitzag zijn vaag. Ik probeer terug te vinden wat ik toen gezien kan hebben. Ik zie Varus weer, de rulle sneeuw en de stramme bomen, en herinner mij het schilderij dat ik ademloos zag toen het in 1976 gemaakt werd. Ik keek mijn ogen uit. Het zou kunnen dat ik, bij fietstochten, net zo mijn ogen uitkeek naar kleuren in het Duitse landschap.
De tweede dag van onze fietstocht kwamen we in Monchau aan, in de Eifel, waar we in een jeugdherberg zouden overnachten. Mijn buurjongen en ik hadden besloten van Eindhoven naar Heidelberg te rijden, een groot stuk langs de Rijn. Mijn moeders broer ontwierp grafische versiering en werkte in Brabants bloeiende sigarenmakerij. Later werd hij cartograaf van nieuw ontgonnen olievelden bij de Shell. Als amateur liefhebberde hij in schilderen. Zo wist hij ook wat van cultuur. Hij had gezegd dat Heidelberg een mooie historische stad was. Zo toevallig ging dat. Aan het Schloss daar hadden ze een eclatante Renaissance-vleugel bijgebouwd. Die aanbouw heette Ottheinrichsbau, naar de naam van de vorst. Alleen al dat woord met zijn koperen klank was onvergetelijk. Daar ging onze reis dus heen.
Ik moet erbij zeggen dat de moeder van mijn buurjongen, een Duitse, in het Roergebied was geboren. Onze buurman had haar voor de oorlog ontmoet en getrouwd. Mijn moeder was heel goed bevriend met tante Martha, vooral ook na de oorlog, wat toen niet makkelijk was. Mijn buurjongen heette Joost. Hij fietste in het vaderland van zijn moeder. Onze families hadden geen auto. Intussen had ook mijn moeder, voor de oorlog en voor haar trouwen, veel gefietst in Duitsland. Ze deed serieus aan gymnastiek. In 1936 was ze met een vriendin heen en weer gefietst naar de Olympische Spelen in Berlijn. Ze had nog kaarten van het Duitse fietswegennet die ze mij op weg naar Heidelberg meegaf.
Monchau lag besloten in een dal. Midden er doorheen kronkelde helder water. Eerst moesten wij in de namiddag nog een helling op, dan suisden we naar beneden. We hoorden het frisse gekabbel van water over een bedding van kiezelsteen. Een idyllisch geluid. Het water was schoon. In Monchau werden geweven stoffen geverfd. Verder onderweg ging het over naoorlogse landstraten. Vaak hobbelig beton, niet breed. We gingen nu richting Rijn, naar de natuurstenen jeugdherberg in Andernach. Daar naderden we al Koblenz. Er waren nog geen rechte autowegen. Er was niet veel verkeer onderweg. De bochtige wegen bewogen tussen landbouwvelden, weilanden, donkergroene bossen. We kwamen door morsige boerendorpen waar het, net als in Brabant, naar varkens rook. Overal stonden veel bomen langs de weg, fruitbomen ook. Als de zon scheen, fietsten we in koele schaduw. Steeds begeleidde mij het gevoel dat het in Duitsland, zo vol met bos, donker was. De stemming was ook donker, de mensen waren zwijgzaam.
Ik herinner me een Landstrasse die er net zo uitzag als de zwaar besneeuwde weg in Varus waarin Kiefer zich een voorstelling maakte van, in het jaar 9, de slag in het Teutoburger Woud – de Hermannsschlacht waar een groep Germaanse stammen onder Hermann de Romeinse legioenen onder hun generaal Varus in de pan kon hakken. In de Romeinse geschiedschrijving, bij Tacitus, heette deze Hermann Arminius. Hij was zonder twijfel de liberator Germaniae. Het was een wezenlijk moment: de Duitse bevrijding van machtige overheersing. Kiefer moest denken aan de namen van historische personen. Als herinnering aan die getuigen heeft hij die namen als glinsterende guirlandes van witte rijp tussen de besneeuwde takken gehangen. Het was een heilig moment van Duitse vrijheid.
De besneeuwde weg in het schilderij, tussen krakende eiken in de kou, was in het Odenwald waar Kiefer toen woonde ook een echte weg. De vrijwel rechte weg, smal door een dicht bos, ging een aantal kilometers noordelijk bergopwaarts van de Kreisstadt Buchen naar het dorp Hornbach. Kiefer woonde daar in een oude school. Op een dag in de winter van 1977-78 heb ik diezelfde weg, glibberend door zware sneeuw, zelf naar boven gereden. Ik ging Kiefer bezoeken. Het ging langzaam. Het was stil in het bos. Sneeuw dempt geluid. Van de boomtakken dwarrelden vlokken naar beneden, bijna alsof het de namen van de vertelling waren. Er drupte ook bloed in de sneeuw. Ik begreep de expressie van donkere kleur. Anselm Kiefer had een donkergrijs winterlandschap geschilderd dat hij in die kleuren echt bij hem in de buurt gezien had. Het ruime landschap werd tegelijk een theater van vertakkingen waarin hij, als regisseur, zijn historische vertoning kon ophangen.