
Was het echt al ruim vier jaar geleden dat Elke Geurts’ roman Ik nog wel van jou verscheen? Dat boek betekende een nieuwe wending in haar schrijverschap, tot dan toe gekenmerkt door drie gestileerde verhalenbundels en een gecondenseerde roman. In Ik nog wel van jou, voortgekomen uit een wekelijkse persoonlijke column in Trouw, sloeg ze een meer direct-autobiografische richting in. Als je dat zo mag zeggen natuurlijk. Wie weet hoe het allemaal ‘echt’ zit.
Onthutsend, kwalificeerde ik haar vorige boek. Het is wat dat betreft niet heel vreemd dat ik me de afgelopen jaren af en toe afvroeg hoe het met haar zou zijn. Ik nog wel van jou was niet zomaar het verslag van een echtscheiding. Zoals ik destijds schreef: het was niet alleen dat Geurts het ultiem wrede gegeven blootlegde dat liefde eindig kan zijn. Het was ook dat ze haar verteller iets liet doen wat een weldenkende vrouw niet hóórt te doen. Zich vastklampen, aan een been, een rug, een kus, in alles een teken zien dat ze de liefde nog terug kon halen. Ze wilde er gewoon niet aan. Zozeer níet, dat je als lezer het haar zou willen toeroepen: hou de eer aan jezelf. Laat hem gaan. Maar ze is veranderd in een kamikazepiloot. Iemand die alles te verliezen heeft, en bang is. Die de hele beker zelfgebrouwen gif leegdrinkt.
Dat gif is opnieuw ruim voorhanden in haar nieuwe boek, met de geweldige ambigue titel Wie is die vrouw? Had die geluid – wat zomaar had gekund – ‘Wie is dat wijf?’ of meer in de tijdgeest ‘Wie is die hoer?’ dan was het antwoord op die vraag nogal eenduidig geweest. Terwijl het mooie nu is dat de vraag ook richting de verteller gaat, die zichzelf aanduidt met de initialen E.G. en schrijfster van beroep is. Opnieuw een type dat zich van haar minst weldenkende, en aangename, kant durft te laten zien, die je wéér, zelfs ietsje harder misschien, wil toeroepen: laat hem gaan. Die iedere keer tegen haar eigen voornemen in bozer dan boos wordt, en die het (daardoor?) niet goed lukt een mogelijk nieuw geluk onder ogen te zien.
Wie is die vrouw? Een soort spook, zoals ze in de proloog wordt aangeduid. Een donkere gestalte die zich ophoudt in een hoek van je kamer. Telkens als de verteller aan een nieuw hoofdstuk wil beginnen, staat ze daar te staan, donkere materie, geen licht weerkaatsend. Kijk naar mij, lijkt ze te zeggen. Zie mij onder ogen. De verteller wil niet van haar bestaan weten, maar ze dringt zich steeds meer en vaker op. Ze wil iets, maar wat?
Het is een sterke, sinistere opmaat die de ambiguïteit van de titel intact laat. Het tafereel dat zich vervolgens ontvouwt, is vertrouwd: het pastorale gezinsleven, met twee ras opgroeiende dochters, dat zich moet zien te herpakken omdat papa en mama uit elkaar gaan. ‘Het leven verandert’, houdt de moeder haar jongste voor die wil dat alles bij het oude blijft. ‘Maar op een dag is dat ook goed. Dat beloof ik je.’
Al snel blijkt dat de wereld nog iets meer aan het schudden was gebracht dan aanvankelijk gedacht. Geurts beschrijft hoe haar ik-verteller E.G. na de publicatie van de roman over haar scheiding, na afloop van een lezing in de bibliotheek van Doetinchem, erachter komt dat het verhaal van haar scheiding heel anders zat dan ze had bedacht. En dat ze toen aanvankelijk dacht: soit. Moving on.‘Was iedereen maar zo vreselijk grootmoedig als ik, dacht ik wel eens, dan zag de wereld er een heel stuk mooier uit.’
Nota bene een telefoontje van haar moeder helpt haar uit die droom. ‘Wat een onzin!’ roept die uit als zij haar vertelt van haar lankmoedigheid. ‘Jij hebt hem helemaal niet vergeven!’ Haar moeder komt niet meer bij van het lachen van het idee alleen al. ‘Jawel, hoor’, sputtert E.G. nog.
Wie is die vrouw? is een roman van onverzoenlijkheid, meer nog dan van wraak. De verteller beschrijft zichzelf nota bene als iemand die als achttienjarige drama schrijven ging studeren om het verhaal van haar gefnuikte oma op een dag recht te kunnen doen. Wraak was haar belangrijkste motivatie.
Wraak ligt ook in dit boek voortdurend op de loer, en woede, een enorme elementaire woede, maar wat deze roman doet uitstijgen boven een al te menselijke exercitie is de blik die de verteller óók op zichzelf werpt. Geen onverkwikkelijk detail aangaande eigen zwartste gedachten en idiootste handelen lijkt ze achterwege te laten. Wie die vrouw óók is, laat Geurts zien, is een schrijver. En zie die maar de dop weer terug te krijgen op haar pen.