Wind en regen jakkeren door de hoofdstraat van Morangis, een voorstadje onder Parijs. Morangis oogt zoals Parijse voorstadjes ogen: kaal, leeg en saai, met een treinstation richting Franse hoofdstad als epicentrum van het dorp. Boven een leegstaand café woont Jean Marie Vianney Mubiligi met vrouw en twee piepjonge kinderen. Een zolderruimte met beschimmelde badkamer, uitgebroken kast als keuken en een grote matras waar het hele gezin op slaapt. Een paradijsje, vindt Jean Marie het, ‘vergeleken met de hel waar ik vandaan kom’.

Die hel is zijn vaderland, Rwanda, in het hart van Afrika. Land van duizend heuvels, duizend problemen, duizend hulporganisaties. Land van honderdduizenden doden tijdens de genocide van 1994. Hoewel ook Jean Marie ettelijke familieleden verloor in die drie gruwelijke voorjaarsmaanden is hij niet daarom naar Frankrijk gevlucht, tien jaar later. Integendeel, hij was graag gebleven om te werken als bouwkundig ingenieur. Zijn vrouw had een goede baan bij een grote organisatie van vrouwenverenigingen en samen bouwden ze zo op hun manier aan hun eigen toekomst en daarmee aan de toekomst van hun land.

Tot de dag waarop Jean Marie gevraagd werd om burgemeester te worden van Nyarugenge, de grootste en belangrijkste centrumgemeente van de hoofdstad Kigali. ‘Het verzoek kwam van de secretaris van de regeringspartij, het Rwandese Patriotic Front (rpf)’, vertelt Jean Marie met een kopje oploskoffie in de hand. ‘Ik weigerde want ik kon mij niet vinden in de politiek van het rpf.’ Kort daarop verloor hij zijn baan als ingenieur. Zijn vrouw werd niet lang daarna de laan uitgestuurd.

Het rpf werd in 1987 opgericht door Tutsi, die als vluchtelingen in Oeganda leefden. Dat is de reden dat de machtskern van deze partij ook vandaag nog uit Engelstalige Tutsi bestaat, terwijl de rest van de Rwandese bevolking overwegend Frans georiënteerd is en vaak een Hutu-afkomst heeft. Het rpf nam in 1994 de macht over, nadat het het genocidaire bewind had verslagen en over de grens gejaagd. Rwanda wordt dus geregeerd door een Tutsi-minderheid, en dan met name diegenen met die Angelsaksische achtergrond.

Niet dat deze Tutsi één blok vormen. Rond president Paul Kagame is sprake van een hevige machtsstrijd tussen hoge militairen. In augustus probeerden zij een staatsgreep uit te voeren. Die mislukte: een aantal topmilitairen, onder wie de voormalige chefstaf van het leger, werd gearresteerd. De rest, onder wie de financier van de coup, wist naar het buitenland te ontkomen.

Jean Marie is een Hutu. Dat hij toch gevraagd werd en nadien zelfs gedwongen het ambt van burgemeester te aanvaarden, had volgens hem te maken met een politiek van twee gezichten: ‘Enerzijds krijgt de internationale gemeenschap zo het idee dat Hutu nog steeds maatschappelijk meedoen. Anderzijds wordt een Hutu juist in die bestuurspositie misbruikt, om achter diens rug corrupte praktijken te kunnen uitvoeren. Zoals door mijn Tutsi-staf gebeurde. Als burgemeester heb je dan geen keus: keur je het af, dan ga je dood. Ga je erin mee, dan ben je verantwoordelijk voor hun wandaden.’ Burgemeester Jean Marie lag dwars, werd bedreigd, mishandeld en zag zich gedwongen om heimelijk het land uit te vluchten, onder meer met steun van internationale mensenrechtenorganisaties en de Franse ambassades in Kigali en Kampala. Nicolas Sarkozy, toen nog minister van Binnenlandse Zaken, zorgde persoonlijk voor een vluchtelingenstatus.

Na de genocide leek het rpf aanvankelijk te streven naar verzoening tussen de Tutsi en de Hutu-bevolking. ‘Maar dat bleek eigenlijk gewoon een decor, waarachter zich een proces van machtsconcentratie en uitsluiting van Hutu afspeelde’, vertelt Ismaël Mbonga, een voormalig hoofdredacteur van de grootste oppositiekrant Umeseso. Ook hij is Rwanda ontvlucht, al enkele jaren geleden en woont nu in een krottenwijk in de Oegandese hoofdstad Kampala. Hij werd bedreigd en ontkwam, net als zijn voorganger en zijn twee opvolgers. De oppositiekrant is nu aan zijn vijfde hoofdredacteur in zeven jaar toe. ‘Rwanda is een éénpartijstaat, waarin mensenrechten en democratie niet meer bestaan’, zegt Mbonga. ‘Dat proces is waarschijnlijk al direct in 1994 begonnen, maar werd in ieder geval zichtbaar in 2000. Toen stapte de Hutu-president Pasteur Bizimungu op, na een conflict met zijn vice-president Paul Kagame, die daarna president werd. Bizimungu werd een jaar later gearresteerd omdat hij zich bezig zou houden met divisionistische praktijken, een sleutelbegrip om in Rwanda iemand aan te klagen. Na een lang proces werd hij tot vijftien jaar cel veroordeeld. Uiteindelijk werd hij om gezondheidsredenen op vrije voeten gesteld en recent wist hij het land uit te vluchten.’

Na de arrestatie van Bizimungu volgde de uitsluiting van de grootste Hutu-partij, de Mouvement Démocrate Républicaine (mdr), ook al wegens ‘divisionisme’. De partij werd kort voor de parlements- en presidentsverkiezingen van eind 2003 verboden. Bij die verkiezingen won het rpf van Kagame glansrijk en de leider zelf werd met ruim 95 procent van de stemmen tot president gekozen. De verkiezingen werden internationaal scherp bekritiseerd wegens vervalsing en repressie. Minder bekend was dat van de drie tegenkandidaten er één een jaar later in de gevangenis verdween. Een andere, voorheen premier, keerde terug naar België, terwijl zijn aanhangers sindsdien worden vervolgd.

Nadat de politieke machtsgreep van het rpf was geslaagd, concentreerde de partij zich in de voorbije jaren op infiltratie in het maatschappelijk leven. Maatschappelijke organisaties worden verboden of overgenomen door rpf-kader, burgers kunnen geen posities meer verkrijgen zonder een lidmaatschap. Ex-burgemeester Mubiligi: ‘Rwanda is misschien voor de buitenstaander een democratie met verkiezingen en een meerpartijensysteem. In de praktijk bepaalt het rpf wat er gebeurt. Rwandezen worden massaal gedwongen lid te worden, hetzij door ze een carrière aan te bieden of in een functie te dwingen, dan wel onder dreiging van ontslag, mishandeling en andere repressieve maatregelen.’

De Antwerpse Rwanda-expert prof. dr. Filip Reyntjens wijst erop dat vooral Hutu slachtoffers worden van deze politiek. In Rwanda is tachtig procent van de bevolking Hutu. ‘Zij worden gemarginaliseerd’, zegt hij. Daar draagt de met veel tamtam gepresenteerde Rwandese volksrechtspraak gacaca aan bij. Gacaca is een traditionele vorm van rechtspraak, die uit de mottenballen is gehaald om de honderdduizenden (Hutu-)verdachten van de genocide te berechten. ‘Ik vrees dat gacaca bijdraagt aan een proces waarbij Hutu in Rwanda uiteindelijk als tweederangs burgers eindigen. Omdat nu al gesproken wordt over zo’n 750.000 mogelijke schuldigen – wat een reëel getal is – en al die mensen Hutu zijn. En die verliezen hun politieke rechten, hun economische rechten en tellen niet meer mee in de samenleving.’

Daarmee is in Rwanda eigenlijk alleen sprake van een overwinnaarsrecht, aldus Reyntjens: ‘Hutu zijn bang voor gacaca omdat ze vrezen ten onrechte veroordeeld te worden. Tutsi-overlevenden zijn bang omdat ze moeten getuigen en dan het risico lopen alsnog vermoord te worden. Bovendien mogen misdaden begaan door het rpf-leger niet door de gacaca behandeld worden. Oók het Internationaal Tribunaal in Arusha zal wellicht geen rpf-zaken behandelen, al was het maar omdat dit hof eind volgend jaar wordt gesloten.’ Rwanda neemt de rechtszaken over die dan nog open staan. De kans dat Tutsi daarbij vervolgd worden, is nihil. Ook Reyntjens constateert dat Rwanda een éénpartijstaat geworden is, waar repressie en mensenrechtenschendingen hand in hand gaan: ‘De hoofdstad Kigali bloeit, is veilig en het land wordt in technocratisch en bureaucratisch opzicht behoorlijk bestuurd. Dat maakt Rwanda voor donoren zo’n aantrekkelijk land. Maar dat het rpf een éénpartijsysteem heeft opgezet, dat de verkiezingen van 2003 zijn gemanipuleerd en dat een Tutsi-dictatuur wordt gevestigd – de internationale gemeenschap wil het niet zien.’

Reyntjens: ‘Voor 1990 was de situatie precies zo: Rwanda was de donor darling van de internationale gemeenschap. Men ziet niet dat de tekenen nu hetzelfde zijn en dat het structurele geweld zich herhaalt.’

De internationale gemeenschap gaat gebukt onder de gedeelde schuld aan de genocide: men stond erbij en keek ernaar. Dat maakt kritiek leveren op het regime dat sinds 1994 aan de macht is moeilijk. Maar dat neemt de verplichting om dat te doen niet weg, stelt de Amerikaanse wetenschapper Peter Uvin. Hij schreef in 1998 het baanbrekende werk Aiding Violence, waarin met feiten op basis van onderzoek werd aangetoond hoe de internationale gemeenschap vóór 1994 het Rwandese regime ruimhartig financieel had gesteund, juist omdat het een kloppende begroting had, flinke economische resultaten boekte en daarom voor ontwikkelingsorganisaties zo’n succesmodel was. Dat alleen een kleine (Hutu-)elite profiteerde, vond men niet van belang, voorzover men er al oog voor had.

Uvin werkt nu aan een boek waarin hij Rwanda ná de genocide tegen het licht houdt. En hij constateert dat de belangrijkste factoren zich herhalen: een ogenschijnlijk glanzende economie (Rwanda behoort tot de snelste groeiers in Afrika, met gemiddeld jaarlijks zes procent vooruitgang), een begroting die aan alle criteria van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds voldoet en plannen die in de etalage schitteren. Recent presenteerde het persbureau ips Rwanda als ‘het Singapore van Oost-Afrika’ om haar ambities in de ict-sector, waar onder meer gedemobiliseerde soldaten voor worden opgeleid.

‘Dergelijke prestaties, plannen en ontwikkelingen ontnemen het zicht op de mensenrechtensituatie, op de repressie, op het gebrek aan democratie’, stelt Reyntjens. En Uvin merkt op dat deze ‘etalage-successen’ ironisch genoeg juist leiden tot meer hulp. Rwanda behoort al decennia tot de meest hulpafhankelijke landen: zestig procent van het overheidsbudget wordt door internationale hulp betaald, negentig procent van alle ontwikkelingen in de samenleving ontstaat door ontwikkelingshulp.

De Nederlandse ambassade in Kigali is zo’n grote donor, direct en indirect door het beoordelen van plannen die uiteindelijk via Den Haag worden betaald. De ambassade laat zich voorstaan op een ‘kritische dialoog’ met de Rwandese overheid, zo zeggen medewerkers. Maar westerse critici die met ervaring en kennis van zaken kunnen spreken, worden door de ambassade buiten de deur gehouden. Sterker, om in aanmerking te komen voor steun vermijden internationale organisaties – als zij plannen indienen bij de Nederlandse ambassade voor de financiering van hun hulpprojecten – kritiek te leveren op het Rwandese regime.

Ook aan de vooravond van de genocide stelden donoren zich kritiekloos op. Onderlinge competitie tussen de financiers en de ontwikkelingsorganisaties speelde daarbij toen een rol, aldus Uvin. En nu weer, constateert Reyntjens: ‘Ik vind dat we moeten voorkomen dat men aan de zijlijn blijft. Donoren moeten met de Rwandese regering een stappenplan afspreken: hulp binden aan duidelijke criteria op het gebied van recht, democratie, mensenrechten. Zodat dat tot verbetering leidt. En zo niet, daar dan financiële consequenties aan verbinden, anders leidt dit opnieuw tot grootschalig geweld.’

‘De case Rwanda is enorm ingewikkeld’, stelt ook Uvin: ‘Door de genocide is materieel veel vernield, maar ook in de sociale infrastructuur. Nu, dertien jaar later, zijn we eigenlijk weer op het punt waar we net voor de genocide waren. Politiek uiterst fragiel en daardoor vreselijk gevaarlijk. Daar maak ik me ernstige zorgen over.’ De recente poging tot een coup onderschrijft zijn vrees: het gevaar dreigt niet alleen tussen Hutu en Tutsi, maar waarschijnlijk eerder tussen Tutsi onderling, die elkaar de macht niet gunnen.

Het buitenland lijkt het niet te horen en de Rwandese regering wil dat graag zo houden. Onlangs werd in Den Haag een heuse ambassade geopend, wat opmerkelijk is voor een van de armste en kleinste landen ter wereld. Bovendien is er al sinds de onafhankelijkheid in 1962 een ambassade voor de Benelux in Brussel. Vanwaar deze expansie? Een Rwandese minister legt het als volgt uit: ‘Nederland is een grote donor. Dus is de relatie erg belangrijk voor ons.’ Maar, zo constateerde hij namens zijn regering, in Nederland leven ook kritische geluiden, bij een aantal ontwikkelingsorganisaties en in het parlement: ‘Dus vonden we het van belang om een tegengeluid te laten horen.’