Hoe hard kunnen dertigduizend mensen zwijgen?
Nederland verloor van Rusland met 3-1 en werd geen Europees kampioen. De supporters lieten het over zich heen komen alsof ze zombies waren. Geen tranen, laat staan tuiten. Geen woede, laat staan razernij. Gelatenheid. Verlatenheid.
Eerst blij en uitgelaten als een kind dat hoopt, denkt, verwacht, weet dat het een cadeautje gaat krijgen. Dan sip als een kleuter die beseft dat hij niet jarig is. Hij gaat niet janken of net zo lang zijn adem inhouden tot hij wel jarig is, hij wordt sip.
Het ging goed. En toen ging het niet goed. We wonnen, en toen verloren we. Eerst maakten we lawaai, en toen werden we stil. Eerst juichten we, en toen zuchtten we, zwijgend.
Hoe hard kunnen dertigduizend supporters zuchten, zwijgend? Oorverdovend hard. Het moet voor de spelers hebben geklonken alsof ze onder een dreunende waterval stonden.
Van winnen ga je juichen, van verliezen word je stil. Maar de oranje mensen werden al eerder stil, al voor de wedstrijd. Er was iets in Oranje geslopen. In de supporters, maar ook in de spelers. Dat gebeurde al voor de wedstrijd tegen Rusland.
Het begon met verbazing over eigen kunnen. Winst op Italië bracht iets teweeg dat de mensen in Nederland, zo bleek, nodig meenden te hebben: euforie over eigen prestaties. Van alle kanten werd die aangewakkerd en opgestookt, en na de zege op Frankrijk werd een optimum bereikt. De laatste groepswedstrijd, tegen Roemenië, diende slechts ter continuering van ‘het gevoel’. Dat werkte.
Alles in orde, volle kracht vooruit. Mogen wij ook eens een keer, dacht Nederland. Mogen wij ook eens denken dat we de beste zijn? Hoe onwennig het ook ging, het ging. We dachten werkelijk dat we de beste waren.
Maar Nederland kan dat niet zo goed. Anders dan de Duitsers, voor wie winnen niet iets wezensvreemds is, dragen wij nooit de overwinning bij voorbaat al in ons. Die moeten we gaandeweg veroveren, op anderen en vooral op onszelf. De Duitsers zitten barstensvol winnen. Die stroomt het zegevieren door de aderen. Die winnen omdat ze kunnen winnen en zijn daar blij om. Wij winnen terwijl we denken dat we niet kunnen, of horen te winnen. Daar zijn we dan euforisch over. Tot Rusland het licht uit deed. Maar de ondergang was al eerder begonnen.
We riepen het over onszelf af. Het begon met die kinderen, dat gedoe met die kinderen, exemplarisch voor de naïeve opgetogenheid van Nederland.
Toen kwam het Bericht. De Onheilstijding. Over een kind, dus kwam het hard aan. Het kind van Khalid Boulahrouz was te vroeg ter wereld gekomen. Zo vroeg dat het niet kon leven. Dus ging het dood.
De klap kwam hard aan bij alle spelers. Het kind werd wereldnieuws, het lijden collectief. De rouw werd tot nationaal niveau verheven. Niet alleen de spelers, ook alle televisiekijkers droegen die avond een rouwband om de oranje bovenarm.
Als er één juicht, juichen we allemaal. Als er één lijdt, lijden we allemaal. Als er één rouwt, rouwen we allemaal.
Toen werd de stekker uit Oranje getrokken. Er werd een lek in geprikt. Een bal werd een gedeukt ei zonder schaal.
De dood sloop in de ploeg. In die club van jonge mannen die eigenlijk nog maar aan het begin stonden van hun leven. Die nu plotseling weer heel jong waren, en geen levenservaring hadden. Dat waren ze vergeten: alles was volwassen, en alles klopte. Ze waren de baas over alles: over de tegenstander, over het publiek, over zichzelf. Stoere knapen, ferme jongens in hun heldenbestaan, dat een glazen bol is, van kogelvrij glas. Waar niets binnendringt dat dat leven uit balans brengt.
Die schok was te groot. Wat eerst collectieve euforie was, werd collectief verdriet. ‘We kwamen niet aan voetballen toe’, zei Van Basten. Dat klopt. We waren aan het rouwen. De spelers waren ‘uit hun doen’. Ze waren bang. Niet alleen voor de Russen, maar voor alles. Voor het echte leven, het mensenleven, dat ze tot dat moment zo gerieflijk hadden buitengesloten, maar dat nu was binnengedrongen. En ze beseften hoe broos alles is, hoe tijdelijk en onzeker. Ze begrepen opeens dat ze sterfelijk zijn. Dat hun kind ook kan sterven. Hun vader, hun moeder. Zijzelf.
Met de dood in het hart stond het Nederlands elftal te rouwen tegen de Russen, de Russen die vol leven zaten. Je zag het eruit spatten. Rode boerenknechtenkonen, de gezondheid blaakte aan alle kanten. Levensdrift. Pure Eros. En Oranje was gedrenkt in Thanatos. Verlamd liep het over het veld, met lood in de schoenen en dood in het hoofd.
Als de dood, waren ze. We. En dan verlies je.