
Op de eerste pagina’s van zijn novelle De wandeling (1917) brengt de naamloze verteller een bezoek aan een boekhandelaar en vraagt naar het meest populaire boek in de zaak. De verkoper loopt even de winkel in en komt terug, ‘plechtig, alsof hij een relikwie droeg’, met een boek dat hij beslist moet lezen. Waarop de wandelaar hem hartelijk bedankt en zich zo geruisloos mogelijk uit de voeten maakt. ‘Ongeletterde, onwetende man’, roept de boekhandelaar hem nog na.
Recent verscheen De wandeling als eerste boek in de glossy Book of the Month Club-reeks van uitgeverij Lebowski. Alweer zo’n boek dus dat je beslist gelezen moet hebben! Nu ja, bijzonder is het wel dat de volkomen plotloze, peripatetische vertelling De wandeling de reeks aanvoert, ruim een jaar nadat bij uitgeverij Parrèsia al een verzameling van Walsers prozafragmenten verscheen. Het proza van Robert Walser (1878-1956) laat zich lastig omschrijven. Het heeft iets ongemeen naïefs en babbelzieks, en toch is het geen moment werkelijk uitgelaten, laat staan echt vrolijk. Voortdurend ligt er een omslag op de loer en kan de schijnbare onbezorgdheid het veld ruimen voor melancholie en vertwijfeling. De wandelaar is vriendelijk, neemt de tijd voor zijn bespiegelingen, maar blijft gespitst op alle menselijke grofheid en gemakzucht, ook die van hemzelf. Misschien dat je hem het best omschrijft als een panische flierefluiter.
Walser lezen levert inzichten en wijsheden op, en momenten van grote treurigheid – dat laatste waarschijnlijk nog het meest. Hij leert je dat kinderen hemels zijn omdat ze in hun eigen soort hemel leven, net zo lang totdat ze zich de saaie, berekende en op voordeel beluste zienswijze van de volwassenen eigen maken. Hij doet je het idee aan de hand dat het toch prachtig zou zijn als je, eenmaal overleden, liggend in een graf in een bos met bladergeruis en vogelgezang om je heen, die dood ook nog eens kunt voelen en genieten. En automobilisten, zo maakt hij aannemelijk, zijn de grootste barbaren van deze planeet zolang ze met z’n allen zo bruut langs de schatten van de natuur blijven razen. Maakt Duitsland binnenkort eindelijk werk van een tolheffing voor al die auto’s en vrachtwagens die richting de Alpen tuffen, zou die mooi de Walsertaks kunnen heten.
De Zwitser Robert Walser leidde een uiterst teruggetrokken bestaan gewijd aan schrijven en het maken van lange wandelingen. De laatste 23 jaar van zijn leven bracht hij door in een psychiatrische inrichting in Herisau, ten zuiden van de Bodensee. Hij was uitgeschreven, maar nog niet uitgewandeld. Zijn laatste uitstap in de bergen maakte hij op Eerste Kerstdag 1956, toen hij uitgleed, of zich op de gladde helling liet vallen, net geen tachtig jaar oud. Men vond hem dood in de sneeuw. Over Walser is in de decennia daarna veel geschreven, misschien wel omdat hij bijna een vergeten schrijver was geweest, of omdat zijn proza zo volkomen weerloos oogt. Hijzelf was de allerlaatste die zijn werk zou hebben willen aanprijzen. Charlotte Mutsaers schreef, bij een foto van de levenloze Walser en zijn laatste voetafdrukken in de sneeuw: ‘Het komt zelden voor dat het abrupte einde van iemands spoor op aarde zo zichtbaar is.’ En Anneke Brassinga stelde vorig jaar, in een prachtig essay in de Volkskrant: ‘Het is gevaarlijk om Walser te lezen. Je raakt er al je ambities en kippendrift bij kwijt, je voelt je verleid de kleinheid en de onmetelijkheid die je zelf als kind ook hebt gevoeld, weer in te gaan.’
Ook W.G. Sebald eerde de Zwitserse wandelaar-schrijver met een lange beschouwing. Die tekst is, in de vertaling van Ria van Hengel uit Logies in een landhuis, in deze knap verzorgde uitgave opgenomen. Sebald weeft door zijn eigen tekst de meest treffende uitspraken van anderen over Walser, bijvoorbeeld dat hij van alle alleenstaande schrijvers ‘de meest alleenstaande’ is geweest (Martin Walser), dat hij bij het schrijven de angst in zichzelf loochende en juist daarom zo beklemmend schrijft (Elias Canetti), en dat zijn personages allemaal de waanzin hebben meegemaakt en daardoor zo onmenselijk onverstoorbaar oppervlakkig blijven. Die laatste uitspraak komt van Walter Benjamin, die ook nog schreef: ‘Als je het blijmakende en het griezelige dat hun aankleeft in één woord wilt samenvatten, dan mag je zeggen: ze zijn allemaal genezen.’
Wat zou de gevoelige Walser zelf gevonden hebben van al die auteurs die zich over zijn werk hebben gebogen? Hij zou zich waarschijnlijk opgelaten hebben gevoeld en zich stilletjes uit de voeten hebben gemaakt. Vermoedelijk was hij iemand die werkelijk leed onder zijn eigen ijdelheid – dat toch ook een ander woord is voor vergankelijkheid. Het laatste woord is aan de wandelaar: ‘Kijkend naar aarde, lucht en hemel werd ik overvallen door een bedroevende, onbedwingbare gedachte die me noopte bij mezelf te zeggen dat ik een arme gevangene tussen hemel en aarde was, dat wij allen op deze wijze zielig opgesloten waren, dat er voor ons allen nergens een weg naar de andere wereld bestond behalve die ene, die diep de duistere kuil, de grond, het graf in leidt.’

Robert Walser, De wandeling. Vertaald door Machteld Bokhove, Lebowski, 111 blz., €19,99
Beeld: Van alle alleenstaande schrijvers was Robert Walser ‘de meest alleenstaande’