HET GAAT ER OM steeds te onthouden dat het een gevangenis is. Vanuit de heuvels rond de stad wordt elke beweging in de gaten gehouden. Binnen de muren geldt het recht van de sterkste. Sommige van de gevangenen veranderen zelf in beulen. Er is een grimmige zwarte handel. Zelfs konijnen gaan elkaar ten slotte te lijf als ze lang genoeg zonder voedsel worden opgesloten.
Toch is Sarajevo bijna lieflijk bij het vallen van de avond. De holten in de gebouwen, de smeulende afvalhopen, het gehavende wegdek zouden er altijd geweest kunnen zijn. De zonsondergang boven de heuvels is sprookjesachtig, al is het moeilijk te onderscheiden of het wolken zijn die ik zie of rookpluimen. Straatverlichting is er niet, maar hier en daar branden kaarsen of gaslampen in de huizen. Een luie nazomeravondatmosfeer, een fluisterend paar dat naar boven schuifelt, vier meisjes die zingend naar beneden komen, spelende kinderen, een schimmenspel aan de voet van een moskee.
De oorlog heeft het leven op straat teruggebracht. Fietsen en brommers kunnen over het gruis niet rijden, voor de auto’s ontbreken brandstof of onderdelen. De mensen wandelen weer, heel kalm, over de kruispunten waar ze in de winter moesten rennen. Hier en daar schudden ze elkaar de hand, soms een omhelzing met iemand die ze lang niet hebben gezien en verloren hadden gewaand.
Pas bij nader inzien begrijp je dat de mensen zich zo rustig voortbewegen omdat ze versleten zijn en omdat ze niets hebben om naar toe te gaan. Ze kunnen niet naar buiten. En ze zijn klaar voor de dood. Het is een superieure onverschilligheid. Ze hebben geen illusies meer over een oplossing voor de oorlog of over het karakter van de mens.
IK STA VOOR het reusachtige gebouw van de staatstelevisie. Een betonnen karkas dat onverwoestbaar is gebleken. Rond de ingang zandzakken, wachtposten. Aan de overkant steekt een klomp flatgebouwen de hoogte in, daarboven nevelslierten in het donkerblauw en de rode halo van de dalende zon. Tussen de flats scharrelen mensen rond in groentetuintjes, te verwaarlozen figuurtjes. Precies 24 uur geleden sloeg hier een granaat in, uit het niets, zeven kinderen verminkend.
Wij zaten op dat moment in de studio van Radio Zid, verwikkeld in een wat plichtmatig interview met oprichter Zdravko Grebo. We wisselden oprechte gemeenplaatsen uit over het belang van de onafhankelijke media en het openhouden van de communicatie met de buitenwereld. Ik probeerde me voor te stellen welke mensen hier nu naar luisterden. Toen het nieuws binnenkwam over de granaatinslag stond er net een plaatje op. Grebo smeet een pakje sigaretten door het groene hok. Hij onderbrak de muziek om het bericht voor te lezen. Een onmiddellijke grafstemming.
We vormen een fatsoenlijke delegatie. Hans Verploeg, algemeen secretaris van de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Willem Houwen, projectleider van het IFJ Co-ordinating Centre for Independent Media of the Balkan Region. Jolanda Keesom van de Ikon-radio, die Radio Zid met geld en materiaal steunt. Ik vertegenwoordig Press Now, de Nederlandse campagne tot steun aan de onafhankelijke media in voormalig Joegoslavie. Samen komen we namens de International Federation of Journalists kijken hoe het werkelijk is in de stad die langzaam uit de internationale aandacht wegzakt. Sarajevo wordt steeds vaker afgeschilderd als een moslimstad. De westerse media verliezen de belangstelling voor de complexe situatie van de overlevenden van de oorlog, die nu een derde winter tegemoet gaan in een geisoleerde stad. Daarnaast willen we uitzoeken wat er waar is van de zorgelijke berichten over het mediabeleid van de Bosnische regering en het journalistiek onafhankelijk functioneren van die media zelf. Neemt de censuur toe? Is er sprake van een stelselmatige islamisering? Bestaan er nog journalisten die zich niet laten verleiden tot etnisch gekleurde berichtgeving?
De oorlog in voormalig Joegoslavie is aangewakkerd door de nationalistische haatspraak in de Servische en Kroatische staatsmedia. Bij gebrek aan georganiseerde politieke oppositie is het daarom belangrijk om de onafhankelijke media te steunen, bolwerkjes van gezond verstand, wil op de puinhopen ooit weer een democratie herrijzen.
Maar het is onmogelijk werk. Er is natuurlijk te weinig geld om aan alle aanvragen te voldoen. De keuzen die moeten worden gemaakt leiden al snel tot de verdenking van partijdigheid. De moeilijkste vraag is nog wel: wat betekent dat eigenlijk, onafhankelijk, in een land waar media een traditie hebben van collectief eigendom en partijtrouw? En: wat stellen onafhankelijke media voor in een stad waar regering en oppositie onder hetzelfde vuur liggen, waar een hele generatie journalisten dood is of gevlucht?
Verbijsterend is de wildgroei van media in Sarajevo. Twee dagbladen, vijf weekbladen, zeven radiostations, twee televisiezenders. Allemaal naar omstandigheden goed gelezen, beluisterd en bekeken. Allemaal gehuisvest in gehavende, gebrekkig uitgeruste kantoren. En allemaal krijgen ze af en toe bezoek van delegaties uit Europa, Amerika of het Midden-Oosten die bereid zijn geld en apparatuur te leveren. Beloften die vaak op niets uitlopen. Maar je kunt nooit weten, en dus bezweert iedere hoofdredacteur ons dat zijn organisatie echt onafhankelijk is en trouw aan de multiculturele geest van Sarajevo. Als bewijs voert hij steevast de gemengde samenstelling van zijn redactie op. En meestal laat hij niet na even op te merken dat dit voor de concurrentie natuurlijk niet geldt, ook al beweren die het tegendeel.
Liegende, maar tegelijk indrukwekkende en overtuigende mannen. En zo staan wij steeds opnieuw perplex op straat. Onze criteria gaan stuk voor stuk in rook op. Ik voel iets tussen bewondering en verzet. Misschien heerst er inderdaad nergens een grotere persvrijheid dan hier, zoals de manager van de staatsradio zegt. Ik ken hem als de belangrijkste dichter van zijn generatie, een verweerde jonge man die met zwarte liefde over de stad schrijft. Ik weet niet hoe serieus hij die uitspraak meent. Hier is een veel diepere ironie aan het werk dan ik gewoon ben. En ik weet niet wat de grootste persvrijheid ter wereld waard is in een gevangenis.
DE EERSTE dagen ben ik op een vreemde manier blij om terug te zijn. De complexiteit van het leven hier is een geestelijke uitdaging. Maar na een dag of vijf daalt de somberheid over me neer. Ik zink weg in het besef dat het onwezenlijk is deze mediagesprekken te voeren in een stad die geen toekomst heeft, die in ieder geval niet zichzelf zal blijven.
Ik sta op het balkon van het huis waar ik logeer: het regent, de stad is karig verlicht, in de heuvels het droge ketsen van geweervuur. Dan begint de muezzin te zingen, het avondgebed uit de minaret twee straten verderop. Het blaffen van een hond. Plotseling voel ik me al te kwetsbaar en ga ik weer naar binnen. Het is alsof de oppervlakte van de stad langzaam afbrokkelt. We bewegen ons van het ene schemerige kantoor naar het andere, rokerige ruimten waar door de roosters in het plafond tl-licht valt op de meelwitte gezichten tegenover ons. Overal staan de kleine bakjes zwarte koffie, de gastvrijheid blijft, maar de gesprekken eindigen meestal vermoeid en troosteloos, met een blik in de verte en de Bosnische zucht waarop geen antwoord mogelijk is. De mannen werken door om niet stil te zitten; een werkelijk geloof in de toekomst is als regenwater in de aarde getrokken. Wallen onder de ogen, sigaretten overal binnen handbereik, de explosies waar iedereen nadrukkelijk niet van schrikt.
Politici zijn het niet, maar ze hebben invloed, en de verantwoordelijkheid voor het bewaren van het koppige, open karakter van Sarajevo zou je ze meteen toevertrouwen.
Zdravko Grebo, de directeur van Radio Zid, een lelijke jurist waar niemand zijn ogen van kan afhouden. Baard, priemende blik, mank en een banjerend gevoel voor humor dat van zijn radio een vrijplaats maakt voor progressieve pop, schoolradio en ironische kritiek op de autoriteiten.
Senad Pecanin, de spreekwoordelijk dikke hoofdredacteur van het weekblad Dani, nog geen dertig, gevreesd om zijn messcherpe interviews. Al te kritische stukken van zijn medewerkers ondertekent hij zelf, omdat zijn reputatie hem beschermt tegen represailles. Hij onthulde de censuurmaatregelen van de regering, en het beleid om van iedereen in openbare functies het SDA-lidmaatschap te eisen.
Adil Kulenovic, de onbarmhartig strenge directeur van Studio 99, de radiozender die continu zijn telefoon openhoudt voor de luisteraars, en daarmee het gesprek over de lokale politiek. Zijn verleden als lid van het Centraal Comite maakt hem tot de natuurlijke vijand van de moslims in de regering en zijn oppositie is rigide, maar zijn hardnekkige pleidooi voor een ongedeeld Bosnie maakt nog altijd indruk.
En de wonderlijke Fahrudin Radoncic van Avaz, die niet weeklaagt, niet bedelt, maar een bijna uitbundige trots uitstraalt op het succes van zijn jonge weekblad. We vragen hem hoe we de media materieel kunnen helpen: het is bijna onmogelijk grotere hoeveelheden papier en apparatuur legaal de stad in te krijgen. Hij zegt: geef ons maar gewoon geld, dan doen we op de zwarte markt buiten de stad onze inkopen en zorgen we er zelf wel voor dat we alles naar binnen smokkelen.
Ten slotte brengen we een bijna ritueel bezoek aan het gebouw van Oslobodjenje, de krant die de hele oorlog dagelijks is blijven verschijnen. De hoofdredacteur van het aan de krant gelieerde persbureau, Mehmed Husic, leidt ons met wrange trots rond. De kolos van blauw glas en beton uit de vroege jaren tachtig rust kreupel op zijn eigen fundamenten. Hierachter loopt de frontlijn. Onder de schaduwrijke drukkerij ligt de atoombunker, ooit uit communistische paranoia aangelegd, waar nu de veldbedden van de redactie staan. Boven lopen we voorzichtig achter Husic aan naar de plek waar we kort om de hoek mogen kijken: vijftig meter verderop, onder het wapperende Servische vlaggetje, zitten de snipers die schieten op alles wat beweegt. Alsof de lucht ineens onder stroom staat. Ik deins terug, we keren om en volgen Husic terug naar de beschutte binnenkant van het gebouw, waar hij gemoedelijk de dames groet die in kale kantoren achter een typemachine zitten.
Aan elk van deze mannen vragen we hoe het zit met de islamisering. De minister van Informatie vaardigde in augustus een verbod uit op muziek van artiesten van Servische afkomst en zelfs van iedereen die Bosnie is ontvlucht. De regering geeft financiele steun aan het islamitische weekblad Liljan en de tv-zender Hayat. Een moslimslager die ook varkensvlees verkocht is uit zijn winkel gejaagd. En nu zijn ze al begonnen op de lagere scholen gescheiden onderwijs in te voeren, volgens etnische lijnen.
De antwoorden varieren. Sarajevo heeft nooit een strenge islam gekend, maar in oorlogstijd verhardt iedere godsdienst. Toch is het bijna ondenkbaar dat in deze stad een godsdienst de andere zal domineren. Als de regering de islam inzet om haar invloed uit te breiden, is dat uit machtspolitiek, niet uit fundamentalisme. Op het gebied van de media lijkt er geen sprake van bewust beleid maar van incidenten.
ZORGWEKKENDE INCIDENTEN, dat wel. Dus bezoeken we de minister zelf, Enes Karic. En die veert sissend op, nog voor ik mijn vraag heb afgemaakt: hoe hij zich, als gerespecteerd theoloog, een pluriform medialandschap voorstelt in het Bosnie van na de oorlog. ‘Dat ik op vrijdag naar de moskee ga, betekent nog niet dat ik geen Europeaan ben! Iedereen kan zich hier melden om zijn eigen krant op te richten. Wij hebben niet voor niets onder het communisme geleden, wij kennen het belang van vrije media.’ Het decreet over de muziek, waar niemand zich overigens aan hield, beschouwt hij inmiddels als een vergissing. De brief was hem ingefluisterd door de Bosnische journalistenbond, een nationalistisch orgaan. Het was overigens meer een advies, zegt hij, niet een verbod.
Even later staan wij op straat. Een erudiete en hoffelijke man, maar ook iemand die campagne voert tegen gemengde huwelijken, die vrouwen sluiers en lange jurken aanbeveelt, die schoolboeken met een aangepaste Bosnische geschiedenis ter perse heeft gestuurd.
Terug bij Radio Zid konfronteert Rade ons hard met onze naiviteit. Hij is de zakelijk leider, een strakke kop met grijs haar, die fluisterend harde, illusieloze observaties doet. Hij geeft een angstaanjagend beeld van de opsplitsing die nu ook binnen de stadsmuren plaatsvindt. Eerst in de muziek, dan in het onderwijs, de ziekenhuizen, de industrie, het zakenleven. De verbanden worden stuk voor stuk uit elkaar getrokken: families, verenigingen, bedrijven, sportclubs, politieke partijen. De cetniks in de heuvels zijn daaraan natuurlijk in de eerste plaats schuldig, maar ook de Bosnische regering en iedereen die de stad ontvlucht. En de twee partijen die de weg naar de stad moeten openhouden om het verkeer van hulpgoederen, nieuwsberichten en mensen mogelijk te maken, die laten het afweten: de VN en de westerse pers.
DE UNPROFOR voert een misselijkmakend ontmoedigingsbeleid. Zij beheren het vliegveld, de enige officiele toegang tot de stad, maar laten op hun vluchten zo min mogelijk passagiers toe. Journalisten die naar binnen willen doen vaak drie dagen over een reis die vroeger drie uur duurde. Bagage die misschien het ongenoegen zou kunnen wekken van het Servische checkpoint dat tegen elke afspraak in is aangelegd tussen het vliegveld en de stad, wordt vooraf al tegengehouden. Papier en zendapparatuur mogen niet naar binnen, omdat mediahulp zou kunnen bijdragen aan Bosnische oorlogspropaganda. Gewone burgers van Sarajevo moeten door een moeras van bureaucratie en corruptie, willen ze ooit een kans maken de stad te verlaten.
Alles aan de Unprofor straalt onwil uit om zich aan de standplaats te hechten; het systeem van de roulerende troepen, waardoor verstandhouding uitblijft en niemand een langere verplichting hoeft aan te gaan, de containerhuisvesting. Driekwart van de energie gaat verloren aan het onderhouden van de eigen nederzettingen, die tegen de bestaande steden zijn aangekwakt.
Het is een noodlottige combinatie van besluiteloosheid aan de top en de angst van elke individuele blauwhelm voor rottigheid op zijn eigen vierkante meter. Misschien is het zelfs bewust beleid. Zoals Bush niet wilde dat de televisiekijkers te zien zouden krijgen hoe de Golfoorlog uitliep op een slachtpartij, zo willen de grote mogendheden nu niet dat hun aanstaande terugtocht uit Bosnie op de voet wordt gevolgd. En daarmee maken ze zich medeverantwoordelijk voor de misdaad.
In Sarajevo zelf verandert intussen niets. En ik voel opnieuw een diepe afkeer van de journalistieke wet die dicteert dat stilstand geen nieuws is. Zodat de cetniks en de blauwhelmen, die samen de stad geluiddicht isoleren, bereiken dat de hoofdredacteuren in de buitenwereld steeds minder reden zien om verslaggevers te sturen. Zo valt er een akelig stilzwijgen rond de stad, aan de vooravond van de derde winter.
DE JOURNALISTEN nodigen ons te eten uit. Omdat wij de internationale journalistenvakbond vertegenwoordigen, willen zij met ons de mogelijkheid bespreken hier een alternatieve vereniging te vormen, naast de al bestaande. Twaalf alerte gezichten. Natuurlijk wordt er veel gelachen, dat houdt hier nooit op. Gedronken minder: de concentratie is hoog. Hun uithoudingsvermogen is bijna griezelig. Vlak voor de avondklok van tien uur bewijzen ze hun onafhankelijkheid door hun verschillen van mening niet weg te poetsen. De beslissing wordt uitgesteld. Buiten schooieren dierlijke jongetjes rond de auto.
Wij gaan nog naar Radio Zid, om onze gids en tolk Aida aan het werk te zien. Een van de onverwoestbare meisjes van hier: 22, stoer, zonnebril, zwarte kleren. Zaterdag is haar nacht: dan maakt ze van tien tot drie radio, met muziek van de nieuwste groepen uit de stad. Daarna opblijven tot zes uur, als iedereen weer over straat mag. Ik kan me bij haar toekomst niets voorstellen. Op een dag valt ze om, meer niet.
Dan knipt het licht uit, de muziek zucht en valt stil. Kortsluiting. We laten Aida bij kaarslicht achter en staan buiten onder een extravagante sterrenhemel. Drie patrouillerende soldaten leiden ons naar huis. Langs de grafstenen op het oude voetbalveld, over uitgesleten stenen trappen. De voorste soldaat loopt mank. Voor het huis aangekomen geef ik ze een paar pakjes sigaretten. Ze verdwijnen in de steeg. Hun gezichten heb ik niet gezien.
Ik val uitgeput in bed. Wat me afmat: de niet aflatende ernst. De onmiddellijke en absolute ernst van het leven onder een voortdurende dreiging. Nergens is even rust, nergens is het comfortabel. Ik ben daar niet mee opgegroeid. De gevangenen om me heen, bedenk ik me nog, al evenmin.