Ik pakte het vorige week eens anders aan. Ik probeerde de Martin Bril-methode uit. Die bestaat eruit in de auto te stappen en een rondje te gaan rijden, bij voorkeur in Groningen of een andere provincie met exotische plaatsnamen. En dan bij thuiskomst simpelweg beschrijven wat je gezien of meegemaakt hebt. Er zijn natuurlijk grote verschillen tussen Martin Bril en mij, waarvan de grootste misschien wel is dat ik auto noch rijbewijs heb. Dus ik stapte in Groningen in de trein naar Roodeschool, en na het voorbij laten gaan van de stations Winsum, Baflo, Warffum en Usquert (ha, die had ik fijn al te pakken), stapte ik in Uithuizen uit. Daar staat de Menkemaborg.
Het ging mij niet zozeer om de borg zelf, vol met allerlei oude spullen, keurig uitgestald in doodstil staande kamers (in de spoelbak van de kelderkeuken lagen verse stronken rabarber), maar om de tuin. Dat is een baroktuin. In het foldertje wordt het wezenskenmerk van zulke tuinen als volgt omschreven: ‘De natuur wordt door deze strakke indeling ondergeschikt gemaakt aan de wensen en grillen van de mens.’ Overgewaaid uit Frankrijk, waar Lodewijk XIV niet alleen heerser over het volk was, maar ook over de natuur. Ik ging er op een bankje van nepmarmer zitten, overzag rustigjes de boel en besefte dat zulke tuinen nooit ouder worden. Er wordt dusdanig met snoei- en heggenschaar omgesprongen dat het oorspronkelijke ontwerp na honderden jaren nog haarzuiver te herkennen is. Alsof ze in de achttiende eeuw niet alleen heer en meester wilden zijn over de natuur, maar daarmee ook over niets minder dan de tijd zelf.
Ze hebben zich in Groningen één vrijheid gepermitteerd: de doolhof. Die stond niet in het oorspronkelijke tuinontwerp. Ik ging erin en begon te dolen. Na een half uur dacht ik: ze komen me toch wel redden? Ook dacht ik: zoiets zou Martin Bril nooit overkomen, verdorie. Ik veegde het angstzweet van mijn bovenlip, stelde me heel hard voor dat ik het inzicht had van een lijster die langzaam overvloog, en kwam eruit. Vogels, dáár heb je nog eens iets aan.