Er zijn woorden die iets beschrijven dat ik meteen begrijp, terwijl ik de precieze betekenis niet ken.
Iemand zei eens over het gedrag van bekende Nederlanders met betrekking tot de vluchtelingenproblematiek: ‘Wat een piëtisme!’
Ik snapte onmiddellijk wat hij bedoelde.
Die bekende Nederlanders probeerden zich zo vroom mogelijk te gedragen. Het medelijden dat ze met de vluchtelingen hadden werd breed uitgemeten zonder over te gaan tot een daadwerkelijke analyse. Hun vroomheid was kitsch. Vals. Het zag er mooi uit, maar als je het van dichterbij bekeek bleef er niets van over. Piëtisme. Ik gebruik het sindsdien vaak, terwijl ik de juiste betekenis nooit heb opgezocht. Dat is natuurlijk heel slecht van mij en verwijtbaar. Maar ik probeer door dat woord veel te gebruiken de betekenis – waarover ik dus onzeker ben – om te buigen naar mijn definitie. Piëtisme is misplaatste vroomheid.
Nu heb ik dat ook met het begrip cultureel marxisme.
Toen ik dat jaren en jaren geleden voor het eerst hoorde, begreep ik het onmiddellijk. Je probeert mensen gelijkwaardig te maken door middel van de cultuur. Marx denkt dat de grote problemen komen door het verschil tussen rijk en arm, en cultuurmarxisten proberen dit op te lossen door dat in beeld te brengen. Socialistische kunst. Schilderijen van geknechte arbeiders op het land. Toneelvoorstellingen met onmenselijke fabrieksdirecteuren met hoge hoed en horlogeketting die de werkers aan de lopende band uitbuiten. Ik heb trouwens zelf ook straattheater gespeeld met dit soort scripts. Cultuurmarxisme: de boodschap is belangrijker dan de stijl en is kunst met een sterk moraliserend maatschappelijk doel om de mens te verheffen. Of dit zo is, weet ik niet.
In ons lijfblad, De Groene, kunnen honderd stukken staan over Gramsci, fascisme en de verderfelijkheid van die term, maar voor mij maakt ‘cultuurmarxisme’ onmiddellijk iets inzichtelijk. Iets wat ik trouwens afwijs.
Ik heb dat ook met een van de mooiste woorden die ik ken: wartaal. Ingezonden-brievenschrijvers mogen mij daar vaak mee pesten: u schrijft wartaal. Ze bedoelen dan dat ik onzin schrijf, in de war ben, warrig schrijf. De aantrekkelijkheid van het woord zit uiteraard in dat ‘war’ waarvan ik helemaal niet weet waar het vandaan komt. Ik denk aan oorlog. Het Engelse ‘war’. Oorlog in je kop. De woorden strijden met elkaar. Woorden als soldaten, maar soms kom je manschappen te kort, maar je wilt toch ten strijde trekken. Je spreekt of schrijft dan wartaal. Ik heb nooit opgezocht waar dat ‘war’ vandaan komt. Ik heb wel eens gehoord van zo’n taalprofessor die ik nooit geloof dat ‘war’ (oorlog) afgeleid zou zijn van een kreet die de soldaten schreeuwden als ze gedurende een strijd ten aanval gingen. In strips wordt dit wel aangeduid als ‘Aargh!’ Zou kunnen.
Zo weet ik ook wat ‘racisme’ is. Nu moet ik wel zeggen dat mijn onderwijzers en mijn ouders mij dit uitentreuren hebben uitgelegd. Het toekennen van negatieve eigenschappen die je verklaart uit iemands ras. Aan dat ras kon niemand iets doen, dat was geen keuze, dus je ontnam iemand zijn vrijheid. Je legde iemand meteen aan de ketting. Klassengesprek jaren zestig vorige eeuw: ‘Als ik zeg “negers zijn dom” en een neger promoveert, hoe kan dat dan?’ vroeg Piet Schraa onze geschiedenisleraar.
Bij mijn weten heb ik dan ook nooit een racistische uitspraak gedaan. Maar zij die menen dat ik wartaal schrijf, denken daar anders over. Dat komt doordat racisme vermoedelijk iets heel anders betekent dan vroeger. Net zoals ik tracht met piëtisme te doen zijn er lieden (piëtisten!) die ons hun definitie van racisme willen opdringen om op die manier meer functionarissen van racisme te kunnen beschuldigen. (‘Kijk, cultuurmarxisme.’)
Ouderdomskwestie? Kan. Je tred wordt onzeker, waarom je taalgebruik ook niet als je niet goed meer weet wat de woorden tegenwoordig betekenen?