Medium 4291192735 5e78e69472 o

Eerst is er de ontlading, en de Thomas-ongelovigheid, dat het gelukt is, dat hij het heeft geflikt. Ik kan me niet herinneren dat ik eerder mijn geliefde in de armen ben gevallen bij een verkiezing, dat hij betraande ogen bevecht, dat er daarna wordt gebeld met vrienden en familie in Amsterdam, Suriname, Amerika, en dat we elkaar telkens feliciteren en we met stomheid geslagen maar blijven roepen: ‘Ongelooflijk, ongelooflijk’, en dat we een paar dagen later nog steeds op luchtkussentjes lopen van euforie. Er is een nieuwe president gekozen in een land dat het mijne niet is, maar nooit eerder had ik het idee dat een politicus zo dicht bij me stond, dat dit mijn wereld direct zou raken en veranderen. Letterlijk: een wereldpresident.

(Een goede, maar niet eenvoudige oefening in empathie: ik probeer me voor te stellen dat mijn opgetogenheid van acht jaar geleden nu ook moet gelden voor alle Trump-stemmers die hun onwaarschijnlijk geachte droom in vervulling zien gaan. Dezelfde uitgelatenheid, ook weer de verbijsterd blijde blikken. Ik wil maar zeggen: het vertoon van enthousiasme is niet automatisch een blijk van het goede en rechtvaardige: het mag dan even lijken of de geschiedenis aan jouw kant staat, aan die van je medestanders en je vrienden, maar dat is dus gezichtsbedrog, omdat je die andere beteuterde mensen niet ziet of hoort en eigenlijk nauwelijks kent.)

In die nacht van 5 op 6 november 2008 werd duidelijk dat Barack Hussein Obama die 44ste president van de Verenigde Staten zou worden. De aanvankelijke hallelujastemming sloeg bij mij na een week of wat om in een kritisch zelfonderzoek. De belangrijkste reden daarvoor was ongetwijfeld Obama’s geboortedatum: 4 augustus 1961. De man was precies een week jonger dan ik, en werd nu de machtigste leider van de wereld. Het dragen van verantwoordelijkheid, zeker van publieke verantwoordelijkheid zoals politici en bestuurders dat doen, heeft altijd mijn bewondering gewekt. Ik was zelf niet de ideale klassenvertegenwoordiger, maar het kostte me geen moeite de jonge man of vrouw te prijzen die als het ware plaatsvervangend deze eervolle maar toch wat ondankbare taak van mijn schouders nam.

Later, als student, was er nog de geruststellende gedachte dat al die verantwoordelijke mensen in publieke functies toch een stuk ouder waren. Het lukt behoorlijk lang om die volwassenheid uit te stellen, maar er komt een moment dat je iemand hoort praten in de zendtijd voor politieke partijen, of erger nog: je leest in de krant over een zeer belangrijk maar bloedstollend saai overlegorgaan, en daar staat de naam van iemand die je kent, iemand van jouw leeftijd. Hij heeft zich dus wel gemeld; zij heeft zich niet aan haar publieke plicht onttrokken.

De verkiezing van Obama bleek wat dat aangaat de meest confronterende wake-up call. Niet alleen heeft hij mijn leeftijd, hij is ook net als ik een raciaal gemengde man, met een blanke moeder en een zwarte vader, en toen ik veel later ergens las dat er even sprake van is geweest dat deze baby, nog volgroeiend in de buik van zijn moeder, ter adoptie zou worden afgestaan, begon mijn ‘band’ met de aanstaande president op betrekkingswaan te lijken. Deze man, die zoveel overeenkomsten met je deelt – en zoveel niet, spreek ik mezelf streng toe – is jouw Beter Ik, jouw volwassen geworden Zelf, de man die niet lummelt, freewheelt, freelancet maar de ultieme verantwoordelijkheid neemt. En dat acht jaar lang, de last van de wereld op zijn schouders.

Ik ben nog van een generatie die een beetje korzelig reageert als het woord leider valt – de generatie die uitdrukkelijk niet bij de padvinderij heeft gezeten, die uiteindelijk niet dienst heeft gedaan in het Nederlandse leger, en die, net als Mark Rutte (jonger), er alles aan doet om de hoogste politieke functies die een land te vergeven heeft te verkleinen (het premierschap als ‘baantje’). Maar president van de Verenigde Staten: daar valt geen eufemisme voor te verzinnen.

Hoe onwillig ik ook denk over de hele leiderschapscultus: Barack Hussein Obama is onmiskenbaar een leidersfiguur. En de gebruikelijke afweerreactie gaat niet op: dat zo’n man of vrouw wel heel goed kan leiden en besturen, maar natuurlijk nog geen fatsoenlijke zin op papier zet. Zo iemand is geen intellectueel maar een beslisser, een Macher – een ander mensensoort welbeschouwd.

Maar in 1995, nog voor zijn politieke carrière begon, publiceerde Obama de overtuigende memoir Dreams from My Father: A Story of Race and Inheritance, een jaloersmakend boek, waarin zelfreflectie en -kritiek bijna nonchalant worden afgewisseld met een grotere, meer algemene politieke visie. Zijn latere boeken, zoals The Audacity of Hope, zijn politieker gericht, ze vervullen de ondersteunende functie van de man die zijn beleid en zijn perspectief moet verkopen. Maar net als in de meeste van zijn speeches is ook hier de stijl altijd herkenbaar en persoonlijk. Deze man is een doener en denker ineen.

Het oude idee van de Hongaarse auteur György Konrád, waarbij hij schrijvers en denkers opdeelt in ‘mensen die liever over mensen beschikken’ en ‘mensen die dat liever over woorden doen’, gaat bij Obama niet op. Hij is tijdens zijn hele presidentschap de president-professor gebleven, de president-schrijver en de president-filosoof. Obama heeft mij uiteindelijk een illusie ontnomen: de geruststellende gedachte dat politieke leiders per definitie anders gebakken mensen zijn dan ik, waarmee mijn publieke corveedienst is afgelast. Overigens: Obama mag dan een carrièrepoliticus heten, tegelijkertijd heeft hij met zijn boeken – en zeker met zijn vaderboek – voldoende geld verdiend om financieel onafhankelijk te kunnen leven. Hier doemt het silhouet van Winston Churchill op, die zijn familiekapitaal waar nodig ook aanvulde met royale schrijversroyalty’s. Er zijn niet zo veel politieke grootheden die zich net zo overtuigend op schrift laten gelden.

Gnuiven om het leiderschapsidee is één ding. Maar bewondering voelen voor een specifieke leider, zelfs zo dat er een verregaande identificatie optreedt – dat is pas ingewikkeld.

Wat me het meest van mezelf tegenvalt: nooit eerder vereenzelvigde ik me zo met een politicus, en het zal weer niet: de man in kwestie is mixed race, en in die zin een voor de hand liggende prooi. Waarom zou die oppervlakkige en maar heel gedeeltelijke raciale overeenkomst zo doorslaggevend moeten zijn? Ik heb me altijd verzet tegen het idee dat met je kleur ook je gezindheid is gegeven, je ideeënwereld, en dat soort als vanzelf op zoek gaat naar soort, bewust of onbewust. Natuurlijk is het niet zo dat Obama op me lijkt – hij is in alles groter, leniger, langgerekter, plus nog die beslissende, Amerikaanse kaak – maar ik moet toegeven: zijn raciale afkomst heeft me des te gevoeliger voor hem gemaakt. Het feest der herkenning, is dat waar we onze identificatie op baseren? Niet alleen in eerste instantie, als voorlopig aanknopingspunt, maar de hele tijd?

Deze man is jouw Beter Ik, jouw volwassen geworden Zelf, de man die niet lummelt, maar verantwoordelijkheid neemt

Strikt genomen kan het niet kloppen, want Obama werd president in een land waar het merendeel van de mensen niet op hem lijkt. Maar deze man is er misschien in geslaagd meer een verbeeld dan een concreet lichaam te zijn; zijn uiterlijk is raciaal gesproken eerder samenvattend dan onderscheidend.

Iemand vertelde me kort geleden een verhaal waar ik van ophoorde; het irriteerde me, maar ik kon het ook niet naast me neerleggen. We spreken over kleur en kleurverschil en deze blanke Nederlandse man verontschuldigt zich eerst voor de opmerking die hij gaat maken, en maakt dan de opmerking: ‘Ik heb Obama nooit als een zwarte man gezien. Ik weet heel goed dat er niet zoiets bestaat als een prototypische Afro-Amerikaanse man. Maar van dat niet-bestaande prototype is Obama nog weer mijlenver verwijderd.’

Ik dring nu aan: is het zijn spraak, zijn lichaamstaal, het gecontroleerde dat hij uitstraalt? Ik wil die clichés niet waar hebben. Mijn gesprekspartner lukt het niet specifieker te worden, ik denk omdat hij denkt dat het verwijt van racisme op de loer ligt.

Gewoon, een van de vele verlegenheidsgesprekken die mensen tegenwoordig voeren over het raciale en etnische verschil.

David Remnick, inmiddels hoofdredacteur van The New Yorker, schreef een vuistdik boek over Obama’s leven en opkomst, De brug, en daarin komt deze passage voor over Barack Obama tijdens zijn high school-periode op Hawaï, zijn roepnaam was toen nog Barry: ‘Hij moest zelf uitknobbelen wie hij was. Nu begon hij zich op een onhandige, ontroerende manier zwart-zijn aan te leren.’ Barry verandert zijn lichaamshouding, ‘zijn trek, de manier waarop hij liep werd anders’ volgens zijn wis- en natuurkundeleraar. Hij luisterde naar en las alle klassiekers van de Afro-Amerikaanse cultuur, van Marvin Gaye tot Miles Davis, van Langston Hughes tot James Baldwin. Barry-Barack Obama voedde zich vanaf zijn puberteit zelf op – en wel zwart.

Ter memorie: Baracks biologische vader, Barack Obama sr., een student uit Kenia, had het gezin verlaten toen de kleine Obama een jaar of twee was; hij werd opgevoed door zijn blanke, Amerikaanse moeder Ann Dunham, die uiteindelijk naar Indonesië vertrok en daar een relatie kreeg met een Indonesische student, Lolo Soetoro. Ze trouwde met hem, en tijdens zijn lagere-schoolperiode zou Barack zijn achternaam dragen en naar een moslimschool gaan. (Aha, dachten de birthers, daar is de rook.) Uiteindelijk werd besloten dat de jonge Barack voor het vervolgonderwijs weer naar Hawaï terug zou gaan, waar hij grotendeels zou worden opgevoed door zijn blanke grootouders van moeders kant, de Dunhams. Een korte periode voegde moeder Ann zich bij hen, maar de meeste tijd bracht zij door in Indonesië, als antropoloog en maatschappelijk activiste.

Barack als jongeman die opgroeide op het multiculturele eiland Hawaï, waar, zoals David Remnick opmerkt, ‘de enige ontbrekende kleur de zijne was’. Remnick concludeert dat Barack ‘die zwarte identiteit alleen voor zich kon opeisen met studie, observatie en zelfs arrogantie’. Als een vriend hem later verdiept ziet in Parting the Waters van Taylor Branch, waarin het grootse verhaal van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging uit de doeken wordt gedaan, zegt Barack zelfverzekerd: ‘Ja, dat is mijn verhaal.’

Barack Obama heeft zich willens en wetens de zwarte geschiedenis eigen gemaakt, hij heeft voor de Afro-Amerikaanse identiteit gekozen, hij heeft die voor zichzelf uitgevonden, zelf in elkaar geknutseld, zonder de geruststellende voorbeelden van huis uit. Op een korte ontmoeting na heeft vader Obama sr. nooit een rol in het leven van jr. gespeeld, althans niet fysiek. Baracks Umfeld was blank, zijn opvoeders waren dat, en de rest van zijn familie. Als zoveel homoseksuelen die zich vanuit een heteroseksuele omgeving niet langs geijkte paden ontwikkelen, heeft Obama dat voor de kleur gedaan. Hij is een selfmade Afro-American – iemand die z’n kleurkapitaal eigenhandig bij elkaar heeft gesprokkeld, geruggensteund door de herinnering aan een vader die er niet was.

Zelf schrijft Obama over zijn jeugd in Dreams from My Father: ‘Ik was te jong om me er toen al bewust van te zijn, maar ik had een aanwezige vader nodig, die gewoon bij mij thuis woonde, net zo goed en net zo hard als ik een ras nodig had.’

In de nasleep van de Jim Crow-regel van de ‘one drop of negro blood’ was Obama ook zwart, en werd hij als zodanig gezien. Het hele idee dat hij zich had kunnen presenteren als mixed race is een anachronisme, want een recente verworvenheid, die nog steeds niet vanzelfsprekend is in Amerika. ‘In geval van twijfel: be black’ – daar kwam die gemeenzame indeling in zwart en wit Amerika op neer.

Obama wordt dus een Afro-Amerikaanse man, en wel van de allereerste generatie, met die Keniaanse vader. Tegelijkertijd is hij vanwege zijn opvoeding en thuissituatie door en door Amerikaans – al generaties lang. Anders dan migranten hoeft hij zich het land niet eigen te maken, en anders dan zoveel Afro-Amerikanen die ook eeuwenlang in Amerika aanwezig zijn, hoeft hij zich white America niet eigen te maken.

Obama is een selfmade Afro-American, die z’n kleurkapitaal eigenhandig bij elkaar heeft gesprokkeld

‘Het lijdt geen twijfel dat over dertig of veertig jaar een neger dezelfde positie kan bekleden die mijn broer nu bekleedt – president van de Verenigde Staten.’ Dat zei Robert ‘Bobby’ Kennedy, op 27 mei 1961.

Hij zat er maar zo’n zeven jaar naast, want Obama werd niet in 2001 maar in 2008 president. En wat een ideaal bouwpakket had Barack Hussein Obama te bieden: zwart, maar met eveneens die blanke achtergrond, waar hij in de loop van zijn leven niet al te veel nadruk op zou leggen, maar die door blanke Amerikanen toch als geruststellend moet zijn ervaren. Tegelijkertijd zwart, meer door keuze dan door geboorte; de Afro-Amerikaanse gemeenschap kon het oude verwijt dat iemand ‘tried to pass for white’ bij Obama niet van stal halen, want de man legde de omgekeerde richting af. Beetje scheve, maar wel verhelderende vergelijking: de biseksueel, die nadrukkelijk als homoseksueel in het leven staat. Daar is moeite gedaan, een (politieke) keuze gemaakt: daar is niets in de schoot geworpen.

Toch was er ook binnen de zwarte gemeenschap scepsis: de bekende en ook beruchte zwarte activist Al Sharpton beet Obama nog in 2007 toe: ‘Je mag net zo’n kleur hebben als wij, dat betekent nog niet dat je net zo bent als wij.’

Het idee van de Tragic Mulatto, de in zichzelf verdwaalde raciale mengbloed, heeft lang het Amerikaanse beeld bepaald in de literatuur, de kunsten en de menswetenschappen. Zowel blank als zwart kon alle raciale ongenoegens en angsten op deze beklagenswaardige figuur projecteren, en tegelijkertijd het idee van de strikte rassenverdeling in stand houden.

In die zin is Obama alles behalve een identiteitspoliticus geweest. In zijn vaderboek laat hij al weten: ‘Mijn identiteit mag dan misschien wortelen in mijn raciale herkomst, maar het is daar niet geëindigd – dat wilde ik niet. Dat is wat ik niet wil geloven.’

De (zwarte) identiteit, niet als eindstation, maar als begin van een zoektocht die moet bepalen hoezeer verschillen van belang zijn in de Verenigde Staten – verdoezelde, ondergesneeuwde verschillen – om zo des te overtuigender zicht te krijgen op een all inclusive Amerika.

Of, zoals hij het als president verwoordde in een van zijn talloze speeches: ‘We are an American family and we rise and fall as a nation.’

Medium 4609025256 212ce76b0d o

Je hoort het hem zeggen, de bariton die steeds steviger wordt aangezet, de schriele tonen die doorklinken, het spreekritme dat omhoog gaat. Cynici, en dat zijn niet alleen zijn politieke tegenstanders, stellen hun diagnose: management by speech. Maar in zijn overtuigingen is Obama zijn leven lang consistent geweest. Remnick zegt: ‘Obama presenteerde zijn biraciale afkomst als metafoor voor zijn ambitie om een brede coalitie van solidariteit te kweken en de Amerikanen te winnen voor een verhaal van ethische en politieke vooruitgang.’ Let wel: daar staat ‘ethische’ en niet ‘etnische’.

En misschien speelt ook wel dit: Obama’s verschijning houdt niet zozeer een onderstreping maar meer een relativering in van raciale verschillen. Hij belichaamt het tegendeel van de ‘echte zwarte’ en de ‘hard core white’.

Als Martin Luther King de ‘profeet’ was, is Obama de ‘politicus’ die in het voetspoor treedt van die profeet. ‘Onze zaak moet de hunne worden’ – zo kun je de inzet van zowel King als Obama omschrijven. Het is het heilig geloof in coalitievorming dat hier spreekt. Obama werd anders dan King niet de belangrijkste woordvoerder van een beweging, maar de belangrijkste politieke man van het land. Voor zo iemand is coalitievorming nog evidenter.

Separatisme veel meer dan integratie is voor radicaal zwart Amerika opnieuw het slagwoord geworden

Critici, vooral zwarte critici, hebben Obama verweten dat hij als het ware om de rassenkwestie heen is blijven dansen. Nooit zou er een president zijn geweest sinds John F. Kennedy die het woord race minder in de mond nam dan Obama. De Black Lives Matter-beweging boekte haar alarmerende ‘succes’ onder Obama; over het politiegeweld tegen Afro-Amerikanen waren de berichten tijdens zijn ambtsperiode ongenadiger dan ooit en iemand als Ta-Nehisi Coates, schrijver van Between the World and Me, de brandbrief over het Amerikaanse racisme, zet zowel King als Obama weg als ‘dromer’. En dat is allesbehalve een aanbeveling, dat getuigt hooguit van grenzeloze naïviteit. Separatisme veel meer dan integratie is voor radicaal zwart Amerika opnieuw het slagwoord geworden, als in de tijd van Black Power. Eigen kracht, de grassroots-beweging, en niet het verkrijgen van steun van de gevestigde politiek – dat is het idee van Black Lives Matter.

En dan is er nog het laconieke, zwarte verwijt van de straat: ‘Wij hebben hem de baan gegeven, maar waar blijven de banen die hij ons zou geven?’ Statistisch klopt het niet, maar het gevoelen is op z’n minst begrijpelijk. De leider is wel zwart – maar hij is er niet speciaal voor de zwarten. Aan het begin van zijn politieke loopbaan, als senator, zei Obama al: ‘Ik wil geen zwarte senator zijn. Ik wil een senator zijn die toevallig zwart is.’ Maar ook onder zijn presidentschap bleef de klacht: hij mijdt ons en zijn eigen soort, hij veronachtzaamt ons, om zijn presidentiële status niet in gevaar te brengen.

Waarschijnlijk is Obama’s aarzeling op dit gebied ingeven door fundamentelere overwegingen. Wie de race card trekt, kan een race card terug verwachten. Of, zoals Mark Lilla, politiek wetenschapper aan Columbia University en commentator van The New York Times zijn Amerikaanse lezers voorhoudt: ‘De eerste identiteitsbeweging in de Amerikaanse politiek was de Ku Klux Klan – en die bestaat nog steeds.’ De overwinning van Donald Trump en de stoet extreem-rechtse figuren die hij in zijn kielzog meesleept maakt Lilla’s waarschuwing niet vergezocht. Het Amerikaanse publieke belang: dat is een wankel evenwicht tussen een inmiddels verward en uitgedund ‘midden’ en luidruchtige ‘uitersten’ aan beide zijden. Wie in dat landschap als politicus – en zeker als president – onverkort vasthoudt aan een vastomlijnde identity werkt toe naar niet minder dan een burgeroorlog.

En dan is er nog de kwestie van het geloof van Obama, waar ik acht jaar geleden zwaar verlegen mee was, en waarvan ik nu de illusie koester dat ik het beter begrijp. Over omzeilen gesproken: dat religieuze van hem, en eigenlijk van al die Amerikaanse presidenten, dat kon niets anders zijn dan een beroepsmatige plicht – een Amerikaanse president moet God kunnen aanroepen en wel enigszins geloofwaardig. Dat was tot voor een paar jaar mijn verklaring. ‘God bless America’ – dat moet een beetje klinken.

In 1988 laat Obama zich dopen in de Trinity United Church of Christ, een megakerk met 8500 lidmaten in Chicago. Een redelijk late roeping: Obama is 27 en werkt al een tijd als activist en buurtwerker in de South Side, de Afro-Amerikaanse wijk van Chicago waar de omstandigheden zeer moeizaam zijn. Een van de weinige steunpilaren in het zwarte gemeenschapsleven zijn de kerken, zeker de Trinity Church. Obama raakt beroepsmatig betrokken en sluit vriendschap met de voorganger van de kerk, die hem vertelt over zijn christelijke inspiratie.

Obama’s uiteindelijke wending tot het christelijk geloof kun je ook zien als een vervolmaking van zijn ‘zwarte identiteit’, want in de geschiedenis van zwart Amerika neemt het verhaal van Mozes, die het volk van Israël uit de slavernij leidt, voorspellende waarden aan: Martin Luther King als zwarte activist en profeet is eigenlijk niet goed voorstelbaar zonder dat christelijk geloof, en vanaf de spirituals en de gospels tot aan de zwarte burgerrechtenbeweging is de zwarte interpretatie van het christelijk verhaal leidraad geweest. Obama zegt in een interview in die tijd zich serieus te verdiepen in het christendom, onder leiding van zijn nieuw gevonden mentor Jeremiah Wright, voorganger van de Trinity United. Later, in 1992, zal Obama er trouwen met Michelle Robinson, en er ook zijn kinderen laten dopen.

Na controversiële anti-Amerika-speeches van diezelfde dominee – ‘God damn America’ – ziet Obama zich gedwongen zich van de zwarte geestelijke te distantiëren. Wright slaat terug, over de Obama’s merkt hij op: ‘Church is not their thing. It never was their thing.’ Ook vermeldt hij venijnig dat Barack Obama wel ‘iedere dag de weg naar de gym weet te vinden maar niet naar de kerk’.

Ook hier weer: is Obama wel een echte zwarte, een echte christen, of komen hem die kwalificaties uit carrièreoverwegingen goed uit?

Het ene argument hoeft het andere niet tegen te spreken, maar wat opvalt wanneer Obama over ‘ras’ spreekt, is dat het begrip ‘transcendentie’ daarin zo’n allesbepalende plaats inneemt. Het christelijke, ‘overstijgende’ idee van iemands kleur, achtergrond, afkomst – het is wat voor een groot deel zwart Amerika zo lang op de been heeft gehouden. De ‘christelijke’ Obama zal dan misschien geen fervent kerkganger zijn, zijn politieke boodschap valt zonder die christelijke erfenis niet goed te duiden. Het moreel hoogstaande. Of eigenlijk meer, dat wat de menselijke moraal overstijgt, bijvoorbeeld wanneer Obama Amazing Grace inzet en de kerk meezingt in Charleston, South Carolina, net nadat hun lidmaten zijn vermoord door een white supremacist.

Ook in die zin is hij een zwarte leider geworden: een man van gemengd raciale afkomst, met een niet-gelovige moeder, een man die zichzelf in de loop van zijn leven eigenhandig heeft uitgevonden en gemodelleerd.

Mijn ongeloof in dat jaar 2008 is gelogenstraft: de zwarte president werd gekozen, is in de tussentijd niet vermoord (je durfde de angst daarvoor niet hardop uit te spreken, je vreesde self-fulfilling prophecy) en hij werd steeds meer mijn president.

Ik denk dat het ongeloof alleen maar zal toenemen onder komende generaties: die zwarte, gemengde man, met overtuigende meerderheid gekozen in 2008, met zijn progressief sociaal-liberale programma, twee keer zelfs: het kan niet waar zijn.

Yes. It was bliss that year to be alive.


Beeld: (1) 20 januari 2009. President-elect Barack Obama staat op het punt de eed te gaan afleggen (Official White House photo by Pete Souza), (2) President Barack Obama bidt met christelijke leiders in de Blauwe Kamer van het Witte Huis (Official White House photo by Pete Souza).