De romans van de Britse schrijver Patrick McGrath (1950) hebben allemaal op de een of andere manier met de psychiatrie te maken. Het ligt voor de hand dat hij hiervoor inspiratie opdeed in zijn kinderjaren. Tot zijn tiende groeide McGrath op binnen het terrein van Broadmoor Hospital, waar zijn vader geneesheer-directeur was. Dit ziekenhuis bij Londen herbergt gevaarlijke gekken die vaak vele jaren worden behandeld en moet voor een deel McGraths onderwerpkeuze verklaren.
In The Grotesque (1989) glippen we de denkwereld binnen van de aristocratische landjonker Sir Hugo Coal, die een «hersenongeluk» heeft gehad, waardoor hij aan een rolstoel is gekluisterd, niet in staat zich te bewegen of te spreken. Denken kan hij wel. Coal is een miskend paleontoloog met eigenzinnige opvattingen over de phlegmosaurus carbonensis, de vlees eter die lang geleden is uitgestorven. Coal heeft het moeten afleggen tegen zijn nieuwe butler, de duivelse Fledge.
In het Engelse landhuis Crook Manor gebeuren de meest vreemde dingen. Zo slaat het Cleo, de dochter des huizes, in haar bol wanneer haar verloofde Sidney blijkt te zijn vermoord. Maar ofschoon zij overduidelijk last heeft van hallucinaties wil Coal niet hebben dat er een psychiater bij wordt gehaald. Gek zijn hoort er nu eenmaal bij en suïcide is evenmin vreemd in Coals familie: «All the Coals are mad», en: «Coals dont go to shrinks». Kleinzoon Victor, die op tienjarige leeftijd al weet dat hij psychoanalyticus wil worden en studieus verdiept zit in Totem und Tabu van Freud, krijgt van zijn grootvader te horen dat hij Freud beter uit zijn hoofd kan zetten. Darwin lezen is veel beter.
In Spider (1990) volgen we de Werdegang van een jongeman met de ziekte schizofrenie. Alleen wordt die diagnose nergens genoemd. Spider «spin», vanwege zijn broodmagere uiterlijk zit zelf in een web verstrikt, een gevoel dat de lezer gaandeweg ook bekruipt. Spider verblijft twintig jaar in een psychiatrische inrichting. Waarom wordt pas op de laatste bladzijden duidelijk. De eerste tien jaar zit hij in een gesloten afdeling; de laatste tien jaar heeft hij zijn draai gevonden door zijn werk in de groentetuin van het gesticht. Aan zijn vredige bestaan komt abrupt een einde door de komst van de nieuwe geneesheer-directeur die hem met ontslag stuurt, omdat het ziekenhuis bedden nodig heeft. Spider wil helemaal niet weg: in de tuin ziet hij regelmatig de schim van een slanke vrouw met een hoofddoek, die verdwijnt zodra hij naderbij komt. Een troostrijke hallucinatie. Hij ziet in de vrouw zijn overleden moeder, die naar zijn stellige overtuiging door zijn vader is vermoord.
Als het boek begint heeft Spider de kliniek verlaten. Hij vertrekt naar de grote stad, stopt met zijn pillen en neemt een kamer op de bovenste verdieping van een pensiontehuis. Daar wordt hij steeds gekker door de kakofonie van stemmen op zolder, waar de koffers van zijn huisgenoten staan. Hij vertrouwt pensionhoudster Wilkinson niet. Ze wil hem veel te veel controleren. Volgens Spider is zij de prostituee met wie zijn vader de liefde bedreef. Nu dreigt niet alleen van buiten gevaar, het komt ook vanuit zijn lichaam. Hij ruikt een gaslucht, afkomstig uit zijn kruis. In zijn urine zitten spinnen.
Langzamerhand wordt duidelijk dat Spider al aan het begin van zijn puberteit verstrikt is geraakt in een waanwereld, maar ook dat zijn moeder niet door zijn vader is vermoord. Al die jaren kon hij de waarheid niet onder ogen zien, maar in de inrichting wisten ze de ware toedracht van de ramp natuurlijk wel. Na een tijdje in de grote stad durft hij een kijkje te gaan nemen in Kitchener Street, waar hij vroeger met zijn ouders woonde. De helft van de huizen in de straat is weg, maar de stamkroeg van zijn ouders is er nog. Wanneer hij zonder zich bekend te maken de kastelein naar zijn ouders vraagt merkt hij tot zijn grote schrik dat zijn denken en spreken niet meer van hemzelf zijn. Hij hoort zichzelf ineens spreken met de stem van zijn vader. De kroegbaas blijkt zich zijn ouders nog heel goed te kunnen herinneren: «Hilda Cleg: een fijn mens; ze is omgekomen door gas in haar eigen keuken; de gaskraan was opengezet door haar zoon.» De man vraagt Spider of hij misschien weet wat er met die jongen is gebeurd. Spider vlucht weg.
De roman eindigt als Spider op het punt staat zichzelf op te knopen, gek gemaakt door zijn stemmen. Of door de ondraaglijke waarheid dat hij de moordenaar is van zijn moeder?
In Asylum (1996) wordt de trieste geschiedenis uit de doeken gedaan van de hysterische Stella Raphael, die getrouwd is met de cerebrale en dood saaie Max. Ze hebben een zoon, Charlie, van tien. Max is nog maar pas psychiater in een gesticht voor gevaarlijke krankzinnigen en hij staat op de nominatie om de nieuwe directeur te worden. Stella is uit op een relatie met een spannende kerel. En die zitten daar genoeg. Haar oog valt op Edgar Stark, een robuuste beeldhouwer van wie ze weet dat hij zijn vrouw het hoofd heeft afgeslagen.
De verteller is psychiater in hetzelfde gesticht, de vrijgezelle dr. Peter Cleave, een cultuurnichterig figuur die een heimelijke bewondering koestert voor deze kunstenaar. Cleave is speciaal geïnteresseerd in mensen met een seksuele obsessie die uitmondt in een fatale liefdesrelatie. Vanwege zijn jaloersheidswaan in de psychiatrie bekend als syndroom van Othello is Edgar Stark voor Cleave de ideale case. Ondanks zijn jarenlange behandeling heeft Edgar nog steeds geen spijt van de gruwelijke moord op zijn vrouw, zo onwrikbaar is zijn waan dat ze hem met andere mannen bedroog.
Asylum wordt door veel mensen beschouwd als McGraths beste roman. Regelmatig gieren de zenuwen je door de keel. Zelden zie je zon mooie verbeelding van psychiatrisch lijden en krassen in de ziel. De intrigant van de plot is Cleave, wat pas duidelijk wordt uit de laatste zinnen van de roman. Clea ves kunstverzameling is dan verrijkt met Stellas in zwart brons gegoten hoofd, vervaardigd door Edgar Stark, dat hij in zijn la bewaart. Vaak haalt hij het te voorschijn om te bewonderen: «Zo ziet u: ik heb toch mijn Stella gekregen. En hem heb ik ook nog.»
Na Martha Peake en Dr. Haggards Disease sloeg McGrath voor de zesde keer toe. Port Mungo is doortrokken van een oedipale, incestueuze sfeer. Kunstig tekent McGrath een ontwrichte gezinssituatie met pedagogisch on machtige ouders. Vera Savage, een roodharige kunstenares, die ondanks het feit dat ze moeder is van de dochters Peg en Anna zelden in haar eigen bed slaapt, is getrouwd met de dertien jaar jongere Jack Rathbone. Jack is een ruige kunstschilder die bij vlagen depressief is en gedoogt dat ze er talloze andere minnaars op nahoudt. Regelmatig mishandelt hij haar, wat ze afblussen met wellustige seks. Jack drinkt zich een ongeluk, net als zijn zus Gin (!), de babbelzieke verteller die hem mateloos bewondert om zijn machismo, puurheid en ontembare kracht. Is die bewondering eigenlijk wel terecht? Gins blik blijkt niet alleen door alcohol maar ook door haar symbiotische, om niet te zeggen incestueuze relatie met haar broer vertroebeld. Ze hebben nog een broer, Gerald, die veel ouder is. Ze zijn afkomstig uit een Brits aristocratisch milieu in de provincie. Gin geeft haar kunstenaarsaspiraties al vroeg op. Om hun geluk te beproeven gaan ze samen naar Londen, waar Jack in de ban raakt van Vera. Gin ziet het allemaal met lede ogen aan. Op zoek naar succes besluiten Vera en Jack naar New York te verkassen. Via Havanna belanden ze in Port Mungo, een smerig stadje aan een rivier in de man grovebossen van Honduras.
Daar voltrekt zich de ramp. De oudste dochter Peg komt tijdens een boottocht met Vera door het mangrove woud op duistere wijze om. Jack geeft onmiddellijk Vera de schuld. Broer Gerald haalt de kleine Anna op om haar in Engeland een gezondere jeugd te bezorgen. Jack trekt in bij Gin, die inmiddels in New York woont. Als jaren later Gerald overlijdt, duikt Anna op in New York om de ware toedracht van de dood van haar zus te horen. Ze laat zich ertoe verleiden naakt voor haar vader te poseren. De tragedie nadert de climax als Vera ten tonele verschijnt en aan Anna háár kant van het verhaal vertelt: Peg is helemaal niet verdronken door Veras nalatigheid. Ze heeft zelfmoord gepleegd, uit wanhoop over het sek sueel misbruik door haar vader.
Wanneer Jack tijdens het poseren van Anna zijn lid te voorschijn wil halen, dreigt het echt ranzig te worden. Tot nu toe heeft Gin nauwelijks kwaad willen zien in Jacks gedrag. Ooit heeft zij in haar jeugd Jacks penis in bedrijf gezien toen hij met hun gouvernante scharrelde. Het plaatje is rond. Jack is een agressieve alcoholist, een psychopaat van het zuiverste water. Dat hij lelijk doodgaat wekt geen verbazing, al blijft de precieze doodsoorzaak ongewis. Vermoord door Anna of zelfmoord? Een rituele vadermoord?
De vraag of Jack een genie of een to tale mislukkeling is, doet er dan al lang niet meer toe. Jacks «malaria doeken», door hem zo genoemd vanwege de koortsige sfeer die ze oproepen, kunnen ons gestolen worden. Het thema dat hij jarenlang almaar uitbeeldde wekt geen verbazing: Narcissus in the jungle. Jack is een pathetic jerk die nog nooit iets oorspronkelijks heeft gepresteerd. Pas op de laatste bladzijde dringt deze waarheid tot zijn zus Gin, de verteller van Port Mungo, door.
Mc Graths romans zijn zo buitengemeen spannend omdat hij, gelijk de Sybille uit Vergilius Aeneis, zijn lezer meesleept naar een onderwereld van pure waanzin, die hij geraffineerd beschrijft met een flinke dosis horror en suspense. Het griezeligst is telkens dat er iets niet klopt. Zonder het te weten kom je in de verwrongen hersenpan van een malicieuze lunatic terecht; de verteller blijkt zelf de kwade genius die de moord op zijn geweten heeft of in scène heeft gezet. Het geheim is dat het verhaal wordt verteld door iemand die in zekere mate van de ratten besnuffeld is. Het is een obsessieve truc die McGrath toepast. Aanvankelijk is de sfeer omineus, maar je vermoedt nog niks. De spanning stijgt en plotseling slaat de twijfel toe.
Behalve een onbetrouwbare verteller kom je nog twee andere elementen tegen in de romans van McGrath. Deernis met lieden die door gekte in verval raken en bekommernis met jonge mensen die in een verknipte gezins situatie opgroeien. Bij McGrath voltrekt zich altijd wel een ramp die verstrekkende gevolgen heeft voor de familie. Het gaat er in een mengeling van excentriciteit, genialiteit en zogenaamde kunstzinnigheid altijd heftig aan toe. Om die reden leggen sommigen zijn romans als soap terzijde. Maar die kwalificatie doet zijn werk te kort. McGrath beschikt over een psychiatrische intuïtie die zeldzaam is. Doorslaggevend is dat hij over de stilistische vaardigheden beschikt om zijn personages overtuigend neer te zetten.