Marius Petipa deed met ballet wat de componisten Meyerbeer en Halévy zo’n veertig jaar eerder met de opera hadden gedaan. Zij schiepen de grand opéra, hij maakte ballet à grand spectacle, groots amusement voor de keizerlijke familie (de belangrijkste geldschieters van het Maryinsky Theater), hun hoge gasten, en de veeleisende Petersburgse adel en burgerij. Ballet en opera waren geliefd in Sint-Petersburg en er werden pronkstukken van hoge kwaliteit geëist. Petipa’s balletten waren schitterende, zeer rijk gekostumeerde producties van wel vier aktes lang, waarin grote groepsscènes, virtuoze solo’s, romantische pas de deux en karakterdansen elkaar opvolgen in een exotisch en mysterieus decor. Zijn stijl van choreograferen was sprankelend virtuoos, overvloedig en boven alles elegant. Hij combineerde de superieure Italiaanse en Franse klassieke ballettechniek met Russische grandeur, en verwerkte elementen van folkloristische dansen voor de couleur locale.
De balletten kenden een zeer grote bezetting voor dansers van het Keizerlijke Ballet (dat later het Kirov Ballet werd), leerlingen van de keizerlijke balletschool en figuranten. Petipa gebruikte het corps de ballet voor grote groepsdansen, hij zorgde dat de solisten hun techniek konden vertonen in speciaal voor hen gechoreografeerde scènes, en hij ijkte de nu klassieke formule van de grand pas de deux (entree, adagio, mannensolo, vrouwensolo en een virtuoze coda) die aan de eerste solisten was voorbehouden. Ook van de theatertechnici werd het hoogste verlangd. In een mum van tijd moesten spectaculaire decorwisselingen plaatsvinden en rampenscènes of mysterieuze verschijningen en verdwijningen moesten ieders adem benemen.
In Sint-Petersburg werd Petipa een ster. Hij bleef 56 jaar in dienst van het Keizerlijk Ballet, waarvan veertig jaar als huischoreograaf. Meer dan een eeuw later behoren zijn balletten nog steeds tot de hoogtepunten van het klassieke repertoire. Het Zwanenmeer, De schone slaapster, Don Quichotte en Raymonda zijn maar een paar voorbeelden van zijn eindeloze staat van dienst.
Petipa bemoeide zich overal mee. Hij had ideeën over de kostuums en het decor, schreef zelf de libretti en gaf zijn componisten duidelijke instructies voor de vorm, het tempo en het karakter van de muziek. Het componeren voor balletten was een vak apart en het Keizerlijk Ballet had vaste balletcomponisten in dienst, zoals de Italiaan Caesare Pugni (die meer dan driehonderd balletten van muziek voorzag) en zijn opvolger, de Oostenrijker Ludwig Minkus. Hij schreef de muziek voor La bayadère. De muziek van Minkus is niet te vergelijken met de grandioze composities die Tsjaikovsky voor De notenkraker en Het Zwanenmeer schreef, maar voor ballet is Minkus zeer geschikt. Zijn muziek is ongecompliceerd, zal de dans nooit overschreeuwen, blijft geweldig goed in het hoofd hangen en geeft zelfs de meest grove Kozak zin om vederlicht te walsen.
Voor La bayadère baseerde Petipa zich losjes op het vijfde-eeuwse Indiase verhaal Sakuntala. Het flinterdunne verhaal gaat over de schone tempeldanseres (bayadère) Nikiya, haar geliefde (de nobele krijger Solor) en de snode maar beeldschone Gamzatti, dochter van de rajah. Voeg daarbij een eveneens verliefde maar jaloerse brahmaan, een giftige slang verstopt in een bloemenkorfje, opium en een instortende tempel, en laat Petipa vervolgens zijn werk doen. Het resultaat is een avond met virtuoos ballet met (onder meer) een dansend gouden afgodsbeeld, danseressen met waterkruikjes op hun schouders, kilometers tulband en transparant chiffon, en bovendien een van de beroemdste ‘witte aktes’ uit de balletgeschiedenis. Een witte akte is een akte (of een deel daarvan) waarin alle vrouwelijke dansers in witte tutu gestoken zijn, zoals de tweede akte van Giselle, de tweede en vierde akte van Het Zwanenmeer en de eenakter Les sylphides.
Deze derde akte beeldt een visioen uit van Solor die, bedwelmd door opium, droomt van zijn pas gestorven geliefde Nikiya. Zijn hallucinaties voeren hem naar het ‘koninkrijk der schaduwen’ waar één voor één, in een lang adagio, de geesten van jong gestorven meisjes in een lange processie aan hem voorbij trekken, onder wie ook de geest van zijn geliefde. Deze entree van de dames van het corps de ballet geldt als een van de hoogtepunten uit het klassieke balletrepertoire en is een uitdaging voor ieder gezelschap, zowel voor de danseressen als voor de repetitoren. Perfectie is hier de enige norm.
La bayadère was meteen een groot succes en goed voor meer dan een half uur applaus bij de première. Toch bleef het in tegenstelling tot Het Zwanenmeer en Doornroosje tot het begin van de jaren zestig in het Westen onbekend, tot het Kirov Ballet in 1961 de derde (witte) akte tijdens een tournee naar Londen op het programma zette. Een van de dansers, de jonge Rudolf Noerejev, nam tijdens deze tournee in Parijs de benen en vroeg politiek asiel aan. Het was dezelfde Noerejev die in 1963 de eerste versie van de witte akte in het Westen choreografeerde voor het Royal Ballet in Londen, met hemzelf en Margot Fonteyn in de hoofdrol.
In 1970, negen jaar na de vlucht van Noerejev, kwam een andere illustere Russische danser naar het Westen, dit keer tijdens een tournee van het Kirov Ballet naar Londen. Het was Natalia Makarova, soliste bij het gezelschap. Samen met een andere Russische vluchteling, Michail Barishnikov, die in 1974 naar het Westen kwam, maakte zij New York in de jaren zeventig en tachtig tot het absolute centrum van de klassieke dans in het Westen. De Verenigde Staten profileerden zich graag met Makarova en Barishnikov ten opzichte van de Russische dictatuur, en de Amerikanen vertroetelden hun gevluchte darlings.
Door hun aanwezigheid werd ballet hot in de VS en werd het American Ballet Theatre een absoluut topgezelschap. De balletoptredens van Makarova en Barishnikov werden live vanuit het Lincoln Center uitgezonden en trokken miljoenen kijkers. Met name Makarova’s interpretatie van Odette/Odille (Het Zwanenmeer) en Giselle, en Barishnikovs Don Basilio (Don Quichotte) werden wereldberoemd.
Het was Makarova die in 1974 een versie van de witte akte voor het American Ballet Theatre choreografeerde. In 1980 maakte zij voor hetzelfde gezelschap de eerste volledige versie van Petipa’s ballet in het Westen. Zij liet wel een aantal scènes weg, niet alleen om de vaart in het verhaal te houden, maar ook om aan de huidige eisen van politieke correctheid te voldoen. De danse des negrillons (de dans van de negertjes) kon prima in 1877, maar blanke kinderen in donkerbruine tuniekjes met ringetjes door de neus en strooien rokjes aan zijn tegenwoordig not done. Makarova’s versie werd later door het Royal Ballet overgenomen. Noerejev maakte in 1992 ook een Bayadère voor het Ballet van de Parijse Opera, die enkele weken voor zijn overlijden in première ging. Aan zijn versie ontbreekt de laatste akte.
La bayadère is sinds zijn introductie in het Westen omgeven geweest met een aura van vergane glorie, de glamour van de Koude Oorlog, en met stalen perfectie. Alleen de beste gezelschappen zetten het stuk op hun repertoire. Zelfs het Engelse Royal Ballet laat op zijn Bayadère-dvd de hoofdrollen door Russen vertolken. Het is een stuk waar we in het Westen niet graag onze handen aan branden.
Dat Het Nationale Ballet er nu toch voor kiest, laat zien dat de groep haar zelfvertrouwen helemaal terug heeft gevonden. Het gezelschap werd in de afgelopen jaren terecht verweten dat de solisten weliswaar van hoog niveau waren, maar dat het corps daarbij behoorlijk achterbleef. De grote klassiekers werden wel opgevoerd, zelfs in zeer smaakvolle versies, maar de echte balletliefhebber ging nogal eens teleurgesteld naar huis. De uitvoeringen waren vaak slordig. Het Nationale Ballet kan met La bayadère bewijzen dat de groep nu écht over de hele lijn beter presteert.
Dat is geen lage inzet. Makarova komt zelf naar Amsterdam om de solisten (en hopelijk ook het corps) te coachen en met vorsende blik te controleren of de kwaliteit die klassiek ballet nu eenmaal eist ook daadwerkelijk geleverd wordt.
Het Nationale Ballet, La bayadère, 15 februari tot en met 6 maart, Muziektheater Amsterdam