Elders in huis slapen zoon en hond. Hij wil niemand wakker maken, maar zijn vrouw wil toch weten, fluisterend, hoe het was, zijn nacht, voordat zij zelf weer aan het werk zal gaan. Het zijn vederlichte scènes waaronder iets broeit, ze ademen de omineuze onschuld van de beroemde opening van Ian McEwans Saturday waarin zomaar ingebroken bleek te kunnen worden op huiselijk geluk. Ook hier in Schalkwijk, in de Mozartstraat – kan het veiliger, kleinburgerlijker – niets aan de hand aanvankelijk, zij het dat even de gedachte ertussen schiet aan de zoon die de vorige zomer niet thuiskwam uit school. Paniek! De toen tienjarige Olivier was uiteindelijk bij de plaatselijke McDonald’s aangetroffen, in het gezelschap van een hoogbejaarde vrouw. Zo kunnen geheimen een gezin binnensluipen, onopgehelderdheden, maar de grootste onopgehelderheid laat zich nu nog even toedekken door haar echtgenoot. Zij is immers zonder dat ze hier iemand over heeft verteld gistermiddag bij het Centraal Station van Amsterdam in een fors handgemeen terechtgekomen.

De Moor roept dit drama op met – opnieuw – een springerige toetsaanslag, goed opletten want je bent zomaar van de hemel in de hel beland, ik denk dat ik haar stijl uit duizenden zou herkennen:

‘Toen Marie Lina aan de oostkant van het station naar buiten kwam, vlak bij de halte van lijn 26, zag ze de betreffende vrouw lopen, noem het toeval, en ging zonder aarzelen op haar af.

Marie Lina in broek en T-shirt.

Marie Lina die met dit mooie weer geen jas aanhad en als bagage enkel een licht schoudertasje diagonaal over haar borst droeg.

Misschien is dat het wat de schrijfster wil laten zien: levens kronkelen wat af

Marie Lina en haar wil. Een kalme normale wil, als elk mens, en een donkere razende wil, ook als elk mens (…).’

De donkere razende wil blijkt de hartenklop van deze roman te zijn. Marie Lina, naast wie haar man – ‘Tot op heden gelukkig met haar’ – rustig ligt te slapen, blijkt vanuit een levenlang opgebouwde wraakzucht een andere vrouw ter dood te hebben gebracht.

In Van vogels en mensen pakt De Moor een extreem en tegelijkertijd overzichtelijk gegeven bij de kop. Ooit is een doodgoeie bejaarde man, met wie we al een beetje zijn gaan meeleven zo slim indicatief wordt zijn aflopende leven in het zonnetje gezet door de schrijfster, het slachtoffer geworden van een laffe roofmoord. De verdenking viel op degene die hem het laatst had gezien, de ook al zo goeiige bejaardenverzorgster Louise Bergman. Zijn haar initialen toevallig dezelfde als die van Lucy B.? Marie Lina is haar nog kleine dochtertje, achtergelaten bij een onbetrouwbare vader, zoetgehouden met een ijsje. Daar is-ie, voor het eerst, de ‘onder ijs en slagroom bedolven razernij in zichzelf’, nog geen flauw idee hebbend hoe die razernij in haar verdere leven zal groeien. Als haar moeder het gevang in gaat, omdat ze contrecoeur de moord bekent, fluistert ze haar dochtertje de woorden toe die het definitieve kiempje zaaien: ‘Ik heb niks gedaan als je soms denkt van wel.’ De dochter zal haar moeder wreken, dat is een ding dat zeker is. Als de moeder is vrijgelaten en in gesprek met haar dochter een naam laat vallen, weet die op wie ze zich zal moeten richten.

Een duidelijke plot die De Moor toedekt met een wat uitgesponnener familieverhaal van gelukkige en ongelukkige echtverbindingen. Dat Marie Lina met Ruben trouwde had ook zomaar niet kunnen gebeuren, misschien is dat het wat de schrijfster wil laten zien. Levens kronkelen wat af, en soms is er een hogere opdracht, een wilsbesluit, een verlangen naar ‘een spectaculaire ramp’. Op een zeker moment in de roman wist ik het gek genoeg wel. De Moor vertelt haar boze sprookje (‘Kalm leeft het gezin toe naar de dag van de afranseling’) vanuit een zelfverzekerd en alwetend vertelperspectief; als een milde godheid slaat de verteller het kleine gekrakeel gade, in overzichtelijk gerangschikte tafereeltjes. Zo charmant en zelfs betoverend als dit in het begin is, zo zielloos pakt het uit naarmate er meer personen, en vogels, in het vizier komen. Nóg eens een fatale broer-zusverstrengeling, nóg een ontrouwe echtgenoot, huwelijkse lust die opfladdert en weer gaat, de schrijfster blijft het allemaal maar luchtigjes aanstippen, soms op het mierzoete af.

Waarom bekent iemand een moord die ze niet heeft gepleegd? Als te lang om de grote vraag heen wordt gecirkeld waarom mensen doen wat ze doen, hoef je het kennelijk op zeker moment ook niet meer zo nodig te weten. Wat begint als een raadsel verwordt naarmate de roman zijn einde nadert tot spielerei. Hoe dat nou kan? In eerder werk, zoals haar voorlaatste roman, het meesterlijke en aangrijpende Mélodie d’amour, laat De Moor griezelig behendig verschillende levens net langs elkaar schampen in een mozaïekconstructie. De mooiste verhalen vertelt zij, de ontroerendste ook, op de ongewoonste manier. In Van vogels en mensen is de constructie grillig, misschien gewoon wel onevenwichtig. Het is alsof ze de kern van het verhaal nodeloos heeft opgerekt, met vreemde losgezongen intermezzo’s. Opeens gaat dan ook haar stijl tegen haar werken: bij te veel herhaling (‘Jij bent wraak. Jij bent kwade wil (…) Jij bent slaan, schoppen, in het vuile vieze stinkende bagger omlaagduwen (…)’) krijgt zelfs een lichte toetsaanslag drammerige trekjes.


Beeld: Margriet de Moor. Charmant, soms mierzoet (John Foley)