Rein van der Wiel heeft zich duidelijk laten inspireren door J.D. Salinger © Jitske Schols

In deze kleine roman richt de twaalfjarige Amir zich tot zijn onbekende vader. Waar hij is weet hij niet, misschien in Afghanistan, of hij zingt ergens in Nederland liedjes in een koffiehuis. Maar een ding is zeker, hij moet en zal hem vinden, want zijn school kotst hem uit en zijn moeder begrijpt hem niet. De wereld is, kortom, tegen hem. We zitten vanaf het begin in het hoofd en in de denkwereld van deze dwarse puber die zich graag laat meeslepen in impulsieve daden en weinig bereid is met een rationele blik naar de wereld te kijken. Hij staat ergens in de roman op het punt per bus naar Afghanistan te vertrekken (via Antwerpen en Moskou) maar dat is zelfs voor hem net een brug te ver. Zijn moeder probeert hem op het rechte pad te houden, maar dat het niet meevalt is duidelijk.

‘Ik moet dit opschrijven van school’, luidt de eerste zin. En daarna: ‘Ik ben eigenlijk net op die nieuwe school gekomen en nou willen ze me alweer weg hebben. Ze willen alleen nog wel even weten hoe ik denk.’ Van der Wiel heeft zich duidelijk laten inspireren door het werk van J.D. Salinger die in The Catcher in the Rye (1951) ook een jongen, zij het wat ouder, aan het woord laat. Let op de spreektaal en de verongelijkte manier van formuleren, vooral daarin sluit Van der Wiel zich aan bij het vertel- en taalsysteem van Salinger.

Ook bij Van der Wiel moet je maar zien te reconstrueren of het verhaal van de vertellende puber wel waar of betrouwbaar is. Amir geeft bijvoorbeeld een zwartgallig beeld van zijn moeder die hem de kop gek zeurt over ‘zich gedragen’, en over ‘eerlijk zijn’, en die weinig ziet in Amirs obsessie met zijn verdwenen vader. Ooit had ze een verhouding met hem en daaruit werd Amir geboren. Over de achtergrond van hun verhouding krijgen we weinig informatie, zo’n boek is dit niet. Het gaat om Amir, vindt hij, zijn blik, zijn denkwereld. En daarmee uit. Dat heeft iets zelfgenoegzaams, maar typeert hem ook als doorgewinterde puber. Dit komt fraai naar voren in een dialoog tussen een politiefunctionaris en Amir. Zij probeert hem aan het verstand te brengen dat hij ook wel een keer aan anderen kan denken. ‘“Als jij rekening met hen houdt, houden zij ook rekening met jou als je ’s geen zin hebt. Of denk je dat dat onzin is.” “Ik snap het niet.” “Ik zeg: het gaat toch niet alleen om Amir in deze wereld?” “Om wie dan wel?” Ze kijkt me verward aan.’

‘Het gaat toch niet alleen om Amir in deze wereld?’ ‘Om wie dan wel?’

Ik geef eerlijk toe dat ik wel eens de zenuwen kreeg van Amirs opgewonden gepeins en georeer en van zijn paranoïde gedachten over ouders, hulpverleners en politiefunctionarissen. Maar het hoort er allemaal bij, Van der Wiel wilde geen klassiek Vatersuche-boek met goede afloop schrijven en ook geen al te braaf beeld van asielzoekers. Hij laat Amir scherp analyseren hoe ‘eerlijkheid’ van volwassenen in de ogen van opgewonden pubers van smoesjes en scheefpraat aan elkaar hangt. Deze roman is wat dit betreft zonder meer geschikt voor jongeren. Iedereen kletst maar wat in de ruimte, niemand is te vertrouwen. Ook schoolpersoneel en politieambtenaren bieden weinig hulp, Amirs verwarring stijgt met de dag.

Van der Wiel kon het toch niet laten, ik heb daar begrip voor, een sterk Kruimeltje-element zijn verhaal te verwerken. Amir vindt begrip en soelaas bij een gepensioneerde, sterk Amsterdams sprekende prostituee, bij wie zijn vader ooit in huis woonde. Ze betuttelt hem niet maar aanvaardt hem zonder meer. Je ziet het op Netflix al voor je: de oude hoer die zich over een jongetje ontfermt. Ik hou hier wel van, maar aarzel ook. Glimlachen leek me het beste: schreef ik zelf maar meer van dit soort scènes.

Van der Wiel laat ons via Amir kennismaken met verschillende Afghaanse asielzoekers. Ik vreesde voor uitvoerige pleidooien die ik de hele dag toch al lees en hoor, en waar je het maar moeilijk mee oneens kunt zijn. Maar de stijl blijft licht en verwonderd. Geestig is Amirs bezoek aan een moskee omdat hij wel eens wil weten of je daar echt tot jihadist wordt opgevoed, wat dat ook in zijn schimmige denkwereld moge zijn. Van der Wiel had duidelijk geen zin om een zwaarmoedig verhaal te vertellen over Afghanistan, maar intussen maakt hij wel van de gelegenheid gebruik flink wat informatie te geven. Dit alles consequent geschreven in een eigenwijze, directe en onopgesmukte stijl. De stijl van de verwondering met een tragische onderlaag.

Ik zat als lezer tegen beter weten in te hopen op een sentimenteel einde, waarbij de verdwenen vader ineens opduikt en weer bij Amirs moeder intrekt. Tranen, muziek, einde. Maar zo ver komt het niet, al heeft Van der Wiel wel iets verrassends in petto. Net als je denkt dat die vader in het hoofdstuk Een ontknoping wel degelijk is gevonden komt er even later een nieuw hoofdstuk: Ontknoping 2, waarin het allemaal toch net even anders gaat. Misschien is die vader helemaal niet zo’n leuke man, die toevallig in Nederland terechtkwam. Van der Wiel schreef een verhaal over ontheemding met een kinderblik. Geen harde aanklacht, dat is zijn stijl niet, maar met de tederheid van de zachte wanhoop.