Het is de zomer van 1978, Robbie Rensenbrink raakt de paal, Nederland is geen wereldkampioen geworden, en drie vriendinnen gaan op hun dooie akkertje op vakantie naar Zuid-Frankrijk. Doris, Nola en Gaby. Echt geld of een plan hebben ze niet, maar ze vertrouwen erop dat het goed komt. Ze ontmoeten André, een jongen met een woeste stoppelbaard, die hen op een stoffig weggetje een roseetje aanbiedt. Ze blijven bij hem, slapen onder de sterren. Nola ziet bij André hoe simpel geluk kan zijn: het paradijs was hier en nu, het hing niet af van succes of bezit, ‘het lag voor iedereen die het aandurfde binnen handbereik’. André maakt foto’s van de meisjes. ‘Van Gaby, van hen, van hun picknick op een kiezelstrandje, ver van de bewoonde wereld. Ze waren naakt en bruin en zonder schaamte.’
Hoewel Nola wel wil, kiest André Gaby. Ze gaan druiven plukken bij St. Paul, Nola en Doris reizen verder met het idee zich uiteindelijk weer bij hen te voegen in St. Paul. Eenmaal daar kunnen ze het duo niet vinden, de meisjes lopen een café in, vragen de weg. Twee mannen komen op hen af, Abdoel en Akil, die je toen waarschijnlijk nog ‘gastarbeiders’ noemde. Of Nola en Doris, in afwachting van hun vrienden, zin hebben het kasteel om de hoek te bezichtigen, het mooiste kasteel van de streek. Nola is trots dat ze niet bang voor hen is, ‘niet heel erg tenminste’, ze zijn vrije vrouwen, ze gaan met hen mee. Als ze samen oplopen ziet Nola ineens dat Akil en Doris uit het zicht zijn verdwenen. Ze is alleen met Abdoel, ze is erin getrapt. Allebei de meisjes worden verkracht.

Abdoel en Akil is zo’n roman die in een heel kort bestek (150 bladzijden) vele decennia omspant. Yolanda Entius beschrijft schijnbaar moeiteloos de longue durée van een mensenleven: de verkrachting is een rots die in het water valt, en daarmee de stroom van de rivier splijt. De roman splijt zich ook in twee delen, ‘Schuld’ over Nola, en ‘Angst’ over Doris.
Aanvankelijk, toen de structuur van Entius’ roman me duidelijk werd, moest ik denken aan mijn persoonlijk favoriete Ian McEwan, namelijk Black Dogs uit 1992. Ook die kleine roman gaat over een jong stel, pasgehuwden, die net na de oorlog op vakantie in Frankrijk de schrik van hun leven oplopen als de agressieve zwarte honden uit de titel hen op een verlaten weggetje bedreigen. Hun ervaring en interpretatie van de kleine gebeurtenis drijft hen op de lange termijn uit elkaar; hij wordt een steeds radicalere politicus, zij gaat op zoek naar de mystiek in het leven.
Ik had verwacht dat bij Entius een soortgelijke tegenstelling zou ontstaan. Na hun zomer samen raken de twee vriendinnen elkaar uit het oog, zoals dat gaat op die leeftijd. In korte hoofdstukken schiet Entius door het leven van Nola heen; er zit een soort eenzaamheid in, een onvermogen zich te binden, constant op de verkeerde, onbereikbare man óf vrouw vallen. Het is een geknakt leven, van iemand die zichzelf het geluk niet lijkt te gunnen. Haar Abdoel is tot een paar jaar cel veroordeeld, en daar voelt ze zich schuldig om, hoe idioot dat ook moge klinken. Ze had hem na de verkrachting beloofd niets te vertellen, en die belofte heeft ze geschonden.
Doris daarentegen blijkt niet te zijn verkracht. Pas question de pénétration: haar Akil kreeg ’m niet omhoog. Gefrustreerd dwong hij haar haar ogen te sluiten, ze hoorde hem bezig zichzelf in de beweging te trekken. Dat moment, dat ze met haar ogen dichtzat, en alleen de geluiden hoorde, was het ergst, omdat ze zelf moest bedenken wat er precies gebeurde. Haar leven daarna is er ook een van eenzaamheid en angst. Doris is bang voor mannen, vooral voor de Noord-Afrikaanse jongens die rond het bankje bij haar huis hangen. Ze doen haar denken aan het begin van Hitchcocks The Birds: ‘In een van de eerste scènes landt een kraai op de elektriciteitsleiding van het stadje. In het volgende shot zijn het er vier of vijf.’
Het knappe van Yolanda Entius’ feilloze roman is dat als ik de tegenstelling zo uitleg, ik voor mijn gevoel het boek geen recht doe. Entius geeft geen mcewansiaans sjabloon, waarin X en Y de mogelijke uitkomsten zijn. Abdoel en Akil is ontegenzeggelijk een verkrachtingsgeschiedenis, maar de gevolgen van de daad zijn nooit plat, één op één te koppelen aan de norse, hoekige levens die de opgroeiende vrouwen daarna leiden. Bij Entius is het X én Y. De daad heeft hun een zekere onschuld ontnomen, heeft hun laten zien dat niet alleen het simpele geluk binnen handbereik lag ‘voor iedereen die het aandurfde’, maar ook het simpele ongeluk.
Hoe anders hun levens daarna ook verlopen zijn, wat Nola en Doris gemeen hebben is hun eenzaamheid (mooi: ‘Opeens voelt [Doris] hoe haar verdriet als een jas vol stenen in de zakken aan haar schouders hangt’). Zonder sentimenteel te worden schrijft Entius over de ongewenst onthechte levens – die tussen neus en lippen door een mooi portret schetsen van Amsterdam in de jaren zeventig en tachtig – van haar hoofdpersonen, over het verdriet dat hen zowel eenzaam als onafhankelijk maakt, gekwetst en toch sterk.