Aanvankelijk bestond het nieuws vooral uit dit laatste. Het veiligheidssysteem, de machinist (snelheidsduivel, overmoedig?), eventuele externe factoren (alcohol, drugs, vermoeidheid?). Toen de suggesties uitgeput waren en antwoorden uitbleven, kwamen de persoonlijke verhalen: groot leed op kleine schaal. Dat is het enige waaraan geen gebrek is. Je moet als journalist tenslotte iets. Je staat daar, pen in de hand, deadline, microfoon onder de neus, camera, directe lijn en dan…

Je praat (schrijft) omdat je praten (schrijven) moet. Daarvoor word je tenslotte betaald. Dat is vooral lastig omdat er weinig te vertellen valt: trein, 222 passagiers, 20.41 uur, Santiago de Compostella, vooravond van de naar deze heilige genoemde feestdag, veel te hard gereden, uit de bocht gevlogen, tientallen doden, talloze gewonden, onder wie velen zwaar, machinist overleeft, op het traject geen automatische snelheidsbeperking. Wat valt er meer te zeggen? Dat de passagiers uit verschillende landen kwamen? Dat volledige identificatie op zich laat wachten? Dat onderzoek gaande is? Dat het land rouwt, iedereen meeleeft? Of dat dit de grootste Spaanse treinramp is van de afgelopen veertig jaar? Vandaar dat het een journalistiek geluk is dat zowel de vraag naar als het aanbod van persoonlijk drama oneindig is. 222 passagiers, 222 (+ 4 man personeel) maal x (familieleden, vrienden, buren) verhalen, stof voor maanden!

Een onevenredig groot deel van het nieuws ontstijgt niet aan het dorpspompgehalte. Nu niet, meestal niet. Hoe zou het kunnen? De kale feiten zijn immers in enkele tientallen seconden verteld en behalve voor de direct en indirect betrokkenen betekenen ze niet meer dan een zoveelste schakel in een oneindige, repetitieve reeks. Wat kun je er meer over zeggen dan dat ze vreselijk zijn en dat al het mogelijke gedaan moet worden om herhaling te voorkomen? Maar wat voor deze ramp geldt, geldt voor de duizenden die eraan vooraf gingen en de duizenden die nog zullen volgen. Eigenlijk zou in de krant het best een speciale, hieraan gewijde pagina ingericht moeten worden: de rampenpagina. De artikelen zouden niet langer geschreven hoeven te worden, de feiten slechts ingevuld. Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. Een dergelijke formule scheelt journalisten werk en bespaart het publiek tijd terwijl ze speculatie voorkomt, onzin vermijdt en ongewenste intimiteiten uitsluit.

Maar zo werkt het natuurlijk niet. Zo kan het niet werken – en wel om minstens twee redenen, de ene betreft het publiek, de andere de media. De eerste reden is het ongebreideld verlangen naar sensatie. Je mag dat natuurlijk niet zeggen, je moet zeggen hoe zeer het je verdriet, wat het vanzelfsprekend ook doet maar toch. Niet eens zo diep verborgen achter de politiek en menselijk correcte woorden schuilt het politiek incorrecte maar niet minder menselijke dorpspompgevoel: heb je het al gehoord, goh wat hebben we het toch goed rond onze pomp, Jantje vertelde dat de neef van Marietje betrokken was en wist je al dat Klaas met een beetje pech in dezelfde trein gezeten zou hebben. Gelukkig was hij op het laatste moment…

Een dag kent 24 uur, een derde deel daarvan besteedt een meerderheid van ons aan werk, een derde deel liggen we op apegapen, blijven maar liefst acht uren voor andere bezig­heden. Daaronder in de eerste plaats geklets. Weliswaar weet een groot deel van de mensheid dergelijk geklets voor te stellen als iets wat ertoe doet maar dat is vanzelfsprekend schijn. Geklets is en blijft geklets. Als we ons zouden beperken tot mededelingen zoals gedaan op die denkbeeldige rampenpagina zouden we in tien minuten klaar zijn. Wat vervolgens te doen met de zeven uur en vijftig minuten die blijven?

Cynisch? Zeker. Overdreven? Dat ook. Maar toch. De media (en niet langer alleen tabloids, alle media) spelen op deze ongebreidelde hang naar drama handig in. Dat zeggen ze natuurlijk niet, maar ook dat maakt het feit niet anders: een groot deel van het nieuws bestaat uit zaken die niets toevoegen, er behalve voor de betrokkenen niet toe doen en nauwelijks iets anders vertellen dan wat al duizend maal eerder verteld werd. Maar daar maalt niemand om. Belangrijk is wat het publiek wil zien, horen, lezen, belangrijk dus is wat verkoopt en de verkopers bereid dan wel in staat zijn te maken. De rest is bijzaak.

En zo komt Splinter door de winter en Dromer door de zomer: aan de pomp waar bijzaken hoofdzaken en hoofdzaken bijzaken zijn. Ook in zoverre is er sinds Prediker niets veranderd.